In deze zaak gaat het om een geschil tussen een zoon en zijn ouders over de terugbetaling van twee bedragen die de zoon aan zijn ouders heeft overgemaakt. De zoon stelt dat deze bedragen, € 24.000,00 en € 25.000,00, als leningen zijn gegeven en dat zijn ouders deze moeten terugbetalen. De ouders betwisten dit en stellen dat het om schenkingen gaat. De rechtbank Overijssel heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de zoon recht heeft op terugbetaling van de bedragen, omdat er sprake is van een geldleningovereenkomst. De ouders hebben de bedragen niet terugbetaald, ondanks dat de zoon hen in gebreke heeft gesteld. De rechtbank wijst de vordering van de zoon toe en veroordeelt de ouders tot betaling van € 47.200,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 maart 2024. Daarnaast zijn de ouders veroordeeld in de proceskosten van de zoon, die in totaal € 4.069,81 bedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders niet hebben aangetoond dat terugbetaling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, en dat er geen sprake is van schuldeisersverzuim of overmacht. De ouders zijn ook niet in staat gebleken om te onderbouwen waarom de terugbetaling in termijnen zou moeten plaatsvinden. Het vonnis is openbaar uitgesproken door rechter M.O. Frentrop.