In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf], een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een budgetovereenkomst met eiser had gesloten. Gedaagde heeft deze overeenkomst tussentijds beëindigd, omdat hij van mening was dat eiser zijn werk niet goed had gedaan. Eiser vorderde betaling van de resterende maandbedragen en beroept zich op een bepaling in zijn algemene voorwaarden. In een eerder tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat eiser zijn werk niet goed heeft gedaan en dat de bepaling waar eiser zich op beroept, oneerlijk is. In het huidige vonnis bevestigt de kantonrechter deze conclusie en vernietigt de bepaling, waardoor de vordering van eiser wordt afgewezen.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 oktober 2024 al een voorlopig oordeel gegeven over de oneerlijkheid van de bepaling. De kantonrechter oordeelt dat de bepaling niet transparant is en dat de rechten en verplichtingen van eiser en de consument niet in een redelijke verhouding tot elkaar staan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de bepaling eerlijk is, en de kantonrechter concludeert dat de consument niet kan begrijpen welke kosten hij kan verwachten bij een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst. Hierdoor wordt de vordering van eiser tot betaling van € 459,80 afgewezen, evenals de nevenvorderingen van buitengerechtelijke incassokosten en rente. Eiser wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 0,00 worden begroot, aangezien er schriftelijk is geprocedeerd.