ECLI:NL:RBOVE:2025:2177

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11104412 \ CV EXPL 24-1970
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de vernietiging van een oneerlijke bepaling in een budgetovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf], een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een budgetovereenkomst met eiser had gesloten. Gedaagde heeft deze overeenkomst tussentijds beëindigd, omdat hij van mening was dat eiser zijn werk niet goed had gedaan. Eiser vorderde betaling van de resterende maandbedragen en beroept zich op een bepaling in zijn algemene voorwaarden. In een eerder tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat eiser zijn werk niet goed heeft gedaan en dat de bepaling waar eiser zich op beroept, oneerlijk is. In het huidige vonnis bevestigt de kantonrechter deze conclusie en vernietigt de bepaling, waardoor de vordering van eiser wordt afgewezen.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 22 oktober 2024 al een voorlopig oordeel gegeven over de oneerlijkheid van de bepaling. De kantonrechter oordeelt dat de bepaling niet transparant is en dat de rechten en verplichtingen van eiser en de consument niet in een redelijke verhouding tot elkaar staan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de bepaling eerlijk is, en de kantonrechter concludeert dat de consument niet kan begrijpen welke kosten hij kan verwachten bij een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst. Hierdoor wordt de vordering van eiser tot betaling van € 459,80 afgewezen, evenals de nevenvorderingen van buitengerechtelijke incassokosten en rente. Eiser wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 0,00 worden begroot, aangezien er schriftelijk is geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11104412 \ CV EXPL 24-1970
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [bedrijf],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
vertegenwoordigd door: [naam].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 22 oktober 2024;
  • de akte van [eiser];
  • de akte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten van deze zaak verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van
22 oktober 2024.

3.De verdere beoordeling

3.1.
[eiser] vordert betaling van zijn factuur van € 459,80. Dit bedrag bestaat uit de overgebleven maandelijkse kosten van het eerste jaar van de budgetovereenkomst nadat [gedaagde] de budgetovereenkomst tegen 1 oktober 2022 heeft beëindigd. [eiser] vordert ook de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Zijn vordering baseert [eiser] op de volgende bepaling in de algemene voorwaarden:

Indien de overeenkomst budgetbeheer/financieel beheer tussentijds wordt beëindigd op verzoek van, of namens, de aanvrager dan is [bedrijf] gerechtigd om voor het eerste jaar, tot maximaal 12 maanden na aanvang van de overeenkomst budgetbeheer, deze kosten in rekening te brengen. De minimale duur van een overeenkomst bedraagt 1 jaar.
3.2.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of bepalingen in algemene voorwaarden die worden gebruikt in consumentenovereenkomsten oneerlijk zijn zoals bedoeld in Richtlijn 93/13 (hierna: ‘de Richtlijn’). Als dat naar het oordeel van de kantonrechter het geval is, dan moet hij de bepaling vernietigen. Dat betekent dat de bepaling buiten toepassing blijft.
3.3.
De kantonrechter is in het tussenvonnis van 22 oktober 2024 tot het voorlopig oordeel gekomen dat de in overweging 3.1. geciteerde bepaling oneerlijk is. Volgens de kantonrechter is het namelijk niet duidelijk welke kosten in rekening kunnen worden gebracht in het geval dat de budgetovereenkomst tussentijds wordt beëindigd. Verder kan de bepaling naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een consument zoals [gedaagde] onevenredig zwaar treffen. De kantonrechter heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Vervolgens heeft [gedaagde] op de reactie van [eiser] mogen reageren.
3.4.
[eiser] heeft in zijn akte aangegeven dat de bepaling niet onredelijk bezwarend (oneerlijk) is. Volgens [eiser] zijn er verschillende redenen dat er, voor de maandelijkse kosten, een budgetovereenkomst met een minimale duur van één jaar moet worden gesloten. Samengevat zijn deze redenen:
(i) dat aan het begin van de werkzaamheden de intake-kosten niet in rekening worden gebracht;
(ii) dat de hoge werkuren aan het begin van het budgetbeheer over het jaar worden verdeeld voor een evenwichtig en stabiel kostenpatroon; en
(iii) de duur van één jaar een reëel leertraject is en het jaar als een cursusjaar gezien moet worden.
[eiser] heeft er ook nog op gewezen dat een schuldhulpverleningstraject bij de gemeente meestal langer duurt dan 18 maanden.
3.5.
[eiser] stelt dat hij [gedaagde] op deze redenen heeft gewezen, maar daarvoor biedt [eiser] geen enkele onderbouwing. Los daarvan, nemen de redenen de oneerlijkheid van de bepaling ook niet weg. [eiser] heeft met de redenen namelijk alleen toegelicht waarom een budgetovereenkomst een minimale duur heeft van één jaar. Hij heeft niet uitgelegd op welke manier het uit de bepaling voor een consument duidelijk is of moet zijn wat de (financiële) gevolgen zijn als deze ervoor kiest de budgetovereenkomst binnen dat jaar te beëindigen. Dat dit de kosten zijn van alle nog resterende maanden van het contractjaar, volgt nergens uit. De consument kan dus zelf niet opmaken met welke mogelijke kosten hij nog kan worden geconfronteerd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de bepaling niet transparant is (artikel 5 van de Richtlijn).
3.6.
[eiser] is er ook niet in geslaagd uit te leggen dat een verplichting voor de consument om te blijven betalen tot het einde van het jaar, terwijl daar geen prestatie van [eiser] meer tegenover staat, eerlijk is. De bepaling kan met zich meebrengen dat [eiser] maar voor een korte duur werkzaamheden hoeft te verrichten, terwijl de consument twaalf maanden lang moet doorbetalen. Dat er veel werkuren aan het begin van het jaar worden gemaakt, maakt dat niet anders. Dat betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat de rechten en verplichtingen van [eiser] en de consument niet meer in een redelijke verhouding tot elkaar staan (artikel 3 lid 1 van de Richtlijn).
3.7.
Dit leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de bepaling oneerlijk is en vernietigd wordt. Daardoor kan [eiser] geen beroep op de bepaling doen. Het gevolg is dat [eiser] geen grondslag heeft voor de kosten die hij bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en in deze procedure vordert. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van € 459,80 dan ook afwijzen. Dit betekent dat ook de nevenvorderingen van de buitenrechtelijke incassokosten en de rente zullen worden afgewezen.

4.Proceskosten

4.1.
[eiser] krijgt in deze procedure ongelijk en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. In de ‘Aanbeveling reis-, verblijf- en verletkosten’ van het LOVKC van 6 februari 2023 is bepaald dat er reis-, verblijf- en verletkosten worden toegekend bij verschijning ter zitting. In deze zaak is schriftelijk geprocedeerd. Daarom worden de kosten van [gedaagde] in deze zaak begroot op € 0,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, begroot op € 0,00;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
8 april 2025.