ECLI:NL:RBOVE:2025:2169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
C/08/329705 / ES RK 25-1447
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.W. Couperus - van Kooten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gebruik echtelijke woning en partneralimentatie in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning en partneralimentatie. De man en de vrouw, beiden met verschillende nationaliteiten, hebben een verzoek ingediend om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van de woning aan de man moet worden toegewezen, omdat hij daar al voor het huwelijk woonde en de vrouw momenteel in een crisisopvang verblijft. De vrouw heeft verzocht om partneralimentatie, welke deels is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een bedrag van € 1.370,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, met ingang van 7 april 2025. De rechtbank heeft de alimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de verzoeken van beide partijen voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen op basis van de relevante wetgeving en jurisprudentie, waarbij de rechtbank de belangen van beide partijen heeft afgewogen en de noodzaak van de vrouw voor financiële ondersteuning heeft erkend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/329705 / ES RK 25-1447
beschikking van 7 april 2025
inzake
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker,
advocaat: mr. H. Schouten,
en
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
belanghebbende,
advocaat: mr. I. Mercanoglu.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 4 maart 2025;
- een op 11 maart 2025 binnengekomen brief van mr. Mercanoglu;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlagen, binnengekomen op 20 maart 2025;
- de brief met bijlagen van mr. Schouten, binnengekomen op 24 maart 2025;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde alimentatieberekening van mr. Schouten.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit de basisregistratie persoonsgegevens (BRP) volgt dat de man in ieder geval de
Nederlandse nationaliteit heeft. De man stelt in zijn verzoekschrift tevens de Turkse nationaliteit te hebben. Uit de BRP volgt dat de vrouw in ieder geval de Turkse nationaliteit heeft.
2.3.
De bodemprocedure is aanhangig bij de rechtbank onder zaaknummer C/08/329381 / ES RK 25/1257.

3.Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, als voorlopige voorziening:
a) te bepalen dat de man, met uitsluiting van de vrouw, gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, met bevel aan de vrouw die woning te verlaten en deze niet verder te betreden en met machtiging aan de man de beschikking ten uitvoering te doen leggen met behulp van de sterke arm van de politie en justitie.

4.Het verweer met zelfstandige verzoeken

De vrouw verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de man af te wijzen. Zij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking als voorlopige voorziening:
dat de man met een bedrag van € 1.470,- zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
de vrouw, met uitsluiting van de man, het tijdelijk gebruik van de woning heeft.

5.De beoordeling

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht
5.1.
De zaak bevat een internationaal aspect nu de vrouw enkel de Turkse nationaliteit bezit.
5.2.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter om van een voorlopige voorziening kennis te nemen over de echtelijke woning en de afgifte van goederen strekkend tot het dagelijks gebruik, dient te worden bepaald aan de hand van het nationale recht. Op grond van artikel 4 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe als hij ook bevoegd is in de bodemzaak.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel artikel 3 onder a sub ii. van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter) is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
5.4.
Omdat het hier gaat om een verzoek tot een voorlopige maatregel met betrekking tot de echtelijke woning en de daartoe behorende inboedel, ingediend bij de Nederlandse rechter, dient Nederlands recht als lex fori toegepast te worden. Het betreft immers een ordemaatregel van spoedeisende aard (art. 10:56 lid 1 Burgerlijk Wetboek).
De inhoudelijke beoordeling
Het uitsluitend gebruik van de woning
5.5.
Beide partijen wensen het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen te krijgen. De rechtbank zal daarom een afweging van belangen dienen te maken.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken is dat de vrouw op dit moment in een crisisopvang verblijft. De man verblijft in de woning en betaalt de kosten voor de woning. Zowel de man als de vrouw stellen dat hun band met vrienden en familie onvoldoende is om daar (tijdelijk) te verblijven. Ook stellen beide partijen dat zij de woning nodig hebben als basis om naar hun werk te kunnen reizen.
5.7.
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de woning toewijzen aan de man en legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing gekomen is. De rechtbank is van oordeel dat de man meer belang heeft bij de woning dan de vrouw, omdat de man al vóór het huwelijk van partijen in dit huis woonde en er op dit moment nog steeds verblijft. De rechtbank kent er ook gewicht aan toe dat de maatschappelijke, gewone verblijfplaats van de man altijd in Nederland heeft gelegen en nog steeds ligt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen waarom zij geen alternatieve woonruimte zou kunnen huren. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat zij nu niet bij haar familie zou kunnen verblijven, terwijl zij tijdens het huwelijk van partijen en tijdens een poging om het huwelijk te redden meerdere keren haar familie in Turkije heeft bezocht en daar voor een aantal maanden heeft verbleven.
5.8. Nu onder het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, gelet op vaste jurisprudentie, mede wordt verstaan het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, acht de rechtbank het verzoek van de man hieromtrent overbodig, zodat zij dit deel van het verzoek zal afwijzen.
5.9.
De man heeft verzocht een machtiging te geven om het verzoek betreffende het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen. Uit de toelichting op de tekst van artikel 822, eerste lid, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat het te geven bevel zelf de titel verschaft om tot ontruiming van de echtelijke woning met behulp van de sterke arm over te gaan. De verzochte machtiging is daarvoor niet noodzakelijk. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
De partneralimentatie
De bevoegdheid en het toepasselijk recht
5.10.
Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009) (Alim-Vo) is de Nederlandse rechter bevoegd omdat de man, als zijnde onderhoudsgerechtigde, zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.11.
Op grond van artikel 15 Alim-Vo juncto artikel 3, lid 1 Haags Protocol 2007 is Nederlands recht van toepassing nu de vrouw in Nederland verblijft.
De inhoudelijke beoordeling
5.12.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 1.370,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 7 april 2025. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt. De berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen. De bedragen worden afgerond op hele euro’s.
De ingangsdatum
5.13.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage de datum van de beschikking, nu dit gebruikelijk is voor een voorlopige voorziening. [1]
De huwelijksgerelateerde behoefte
5.14.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin de man en de vrouw hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat ook wel de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
5.15.
De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op € 2.444,- netto per maand. Dat heeft de rechtbank als volgt berekend.
5.16.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de zogeheten ‘Hof-norm’. Die Hof-norm neemt het gezinsinkomen van toen de man en de vrouw nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De Hof-norm gaat ervan uit dat de behoefte 60% van dat resterende inkomen bedraagt.
5.17.
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de man en de vrouw te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Volgens de vrouw zijn de man en de vrouw uit elkaar sinds 22 februari 2025. De man heeft dit niet betwist. De rechtbank zal voor de behoefte rekenen met de tarieven van 2024-2.
5.18.
De man werkt als software engineer. Voor het inkomen van de man gaat de rechter uit van de jaaropgaaf 2024, waarin een inkomen van € 61.082,- bruto per jaar staat genoemd. De rechtbank heeft berekend dat dit voor de man € 3.636,- netto per maand is.
5.19.
De vrouw werkt sinds 24 juni 2024 bij de [bedrijf]. Zij stelt dat zij geen stabiel inkomen heeft omdat zij een oproepcontract heeft. De vrouw heeft een aantal maanden gewerkt in 2024. De vrouw heeft daarom haar behoefte berekend door het gemiddelde te nemen van de loonstroken van oktober 2024, november 2024 en februari 2025. Haar inkomen schat zij op €15.500,- bruto per jaar. De man voert verweer en betwist de rekenmethode van de vrouw. Hij stelt dat de behoefte van de vrouw is af te lezen uit totalen op de loonstrook van november 2024. Daar moet rekening mee gehouden worden. De man komt uit op een bruto jaarinkomen van € 5.440,- van de vrouw.
5.20.
De rechtbank volgt het standpunt van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom er gerekend moet worden met een gemiddelde van drie loonstroken, en haar behoefte daardoor veel hoger is, terwijl op de totalen van de loonstrook van november 2024 staat dat de vrouw tot dan toe € 5.550,- bruto heeft verdiend. Omdat de rechter niet beschikt over een jaaropgaaf over 2024 van de vrouw, zal de rechter uitgaan van de totalen die op loonstrook van november 2024 staan genoemd, nu de vrouw niet meer financiële bescheiden heeft overgelegd.
5.21.
De rechtbank heeft berekend dat de vrouw € 438,- netto per maand overhoudt. De rechtbank heeft in de berekening rekening gehouden met de vakantietoeslag, pensioenpremie(s), de algemene heffingskorting en arbeidskorting.
5.22.
Uitgaande van deze inkomensgegevens becijfert de rechtbank het netto gezinsinkomen van partijen op € 4.073,-. Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de Hof-norm dus 60% nodig. Dat was € 2.444,- netto per maand in 2024. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 2.603,- netto per maand.
De behoeftigheid
5.23.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat brutobedrag (€ 2.603,-) te verdienen. Als de vrouw niet in staat is om zelf het bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte te verdienen, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de vrouw om partneralimentatie verzoeken.
5.24.
De rechtbank acht de vrouw niet in staat is om dat bedrag volledig zelfstandig te verdienen. Zij heeft behoefte aan een bijdrage van de man van € 1.370,- bruto per maand. De beslissing zal hierna worden uitgelegd.
5.25.
De man stelt dat het inkomen van de vrouw fluctueert, maar dat zij daar zelf invloed op heeft. Op de loonstrook van de vrouw van februari 2025 staat vermeld dat de vrouw een uurloon heeft van € 14,06,-. Volgens de man kan de vrouw gemiddeld 120 uur werken omdat deze tijdsregistratie vermeld staat op de loonstrook van oktober 2024. De man heeft berekend dat de vrouw een bruto jaarinkomen zou kunnen hebben van € 26.094,-. De vrouw voert verweer en stelt dat zij (nog) niet volledig kan werken. Met haar werkgever heeft zij afgesproken dat zij haar uren in de komende periode opbouwt vanwege haar persoonlijke situatie. Het inkomen van de vrouw is veranderlijk, maar niet afhankelijk van haar wil of inzet. Zij is oproepkracht en heeft geen contract met vaste uren. De vrouw schat haar bruto jaarinkomen op € 20.390,-.
5.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het er niet over eens van welke gegevens uit moet worden gegaan. Het is gebruikelijk voor het berekenen van de draagkracht dat de rechtbank kijkt naar het gemiddelde inkomen van de laatste drie (meest recente) loonstroken. In dit geval beschikt de rechtbank slechts over de loonstrook van februari 2025 van de vrouw. Gelet op het karakter van de voorlopige voorziening zal de rechtbank een schatting maken van de draagkracht van de vrouw en daarbij een middenweg hanteren. Daarom wordt in de berekening uitgegaan van een bedrag dat tussen de standpunten van partijen in ligt, namelijk (€ 26.094 + € 20.390 / 2=) € 23.241,-. In de bodemprocedure kan (met de juiste gegevens) nauwkeuriger vastgesteld worden wat de draagkracht en de verdiencapaciteit van de vrouw is.
5.27.
Het netto-inkomen van de vrouw bedraagt € 1.858,-, per maand. Dit is minder dan haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.603,-. De vrouw kan dus partneralimentatie vragen aan de man. De vrouw heeft een resterende netto behoefte van € 745,-. Als de vrouw partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. De rechter berekent dat de vrouw daarom een bedrag van € 1.370,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Dit betekent dat de vrouw maximaal een bijdrage van € 1.370,- bruto per maand aan de man kan vragen.
De draagkracht van de man
5.28.
Vervolgens onderzoekt de rechter in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechter stelt vast dat de man een bedrag van € 1.374,- bruto per maand kan betalen. De rechter heeft dat als volgt berekend.
5.29.
Beide partijen zijn het erover eens dat voor het bepalen van de draagkracht van de man uitgegaan kan worden van zijn inkomen van zijn loonstrook van januari 2025 waarin een inkomen van € 5.406,- bruto per maand staat genoemd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de pensioenpremie, vakantietoeslag, de algemene heffingskorting en arbeidskorting. De rechter heeft berekend dat de man van dit bruto inkomen een bedrag van € 4.009,- netto per maand overhoudt.
5.30.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen aan de partneralimentatie. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 4.009 =) € 1.203,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag aan overige vaste lasten van € 1.310,- per maand. De rechtbank zal tevens rekening houden met zijn maandelijkse aflossing aan zijn studieschuld bij DUO van € 64,- per maand.
5.31.
De rechtbank zal – anders dan de man verzoekt – geen rekening houden met advocaatkosten van € 114,- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de man, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de overgelegde stukken en de toelichting daarop blijkt niet dat de man over onvoldoende middelen beschikt om deze kosten te kunnen te betalen.
5.32.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (4.009 -/- 1.203 -/- 1.310 -/- 64 =) € 1.432,- over.
5.33.
Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 869,- netto per maand.
5.34.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechter telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 1.374,- bruto per maand. Omdat de resterende behoefte van de vrouw lager is dan de draagkracht van de man en dit de beperkende factor is in deze zaak zal de rechtbank vaststellen dat de man een bedrag van € 1.370,- aan partneralimentatie moet betalen aan de vrouw. Dit volgt uit de eerdergenoemde berekening, die in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
5.35.
De rechtbank zal beslissen dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
5.36.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals
is verzocht.

6.De beslissing voor de duur van het geding

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de man met ingang van heden bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [adres] met bevel aan de vrouw die woning te verlaten en deze niet verder te betreden zonder toestemming van de man;
6.2.
beslist dat de man vanaf 7 april 2025 een bedrag van € 1.370,- bruto per maand
moet betalen aan de vrouw, als partneralimentatie;
6.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van
de maand moet betalen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de verzoeken van de man en de vrouw voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Couperus - van Kooten en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025 in tegenwoordigheid van mr. F.M.E. Liebregt, griffier.
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]

Voetnoten

1.Artikel 822 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.