ECLI:NL:RBOVE:2025:2150

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
24_2055
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het buiten behandeling laten van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een parochieel centrum in Haaksbergen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de Rooms Katholieke Parochie St. Fransiscus uit Haaksbergen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen om haar aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag op 24 april 2023 is ingediend voor het verbouwen van het parochiële centrum aan de Markt 20 te Haaksbergen. Het college heeft de aanvraag op 3 augustus 2023 buiten behandeling gelaten, omdat eiseres volgens hen geen belanghebbende is. Dit besluit is door eiseres bestreden, waarna de rechtbank op 22 januari 2025 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank concludeert dat eiseres, als eigenaar van de grond, wel degelijk als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de intentieovereenkomst tussen eiseres en een derde-belanghebbende, die stelt dat de aanvraag moet worden afgewezen, niet automatisch betekent dat eiseres geen belanghebbende is. De rechtbank benadrukt dat de hoofdregel is dat degene die een vergunning aanvraagt, in beginsel als belanghebbende wordt beschouwd, tenzij er duidelijke belemmeringen zijn die dit uitsluiten.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het college van burgemeester en wethouders wordt opgedragen de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog in behandeling te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2055

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Rooms Katholieke Parochie St. Fransiscus, uit Haaksbergen, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen – kort gezegd – het buiten behandeling laten van haar aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het verbouwen van het parochiële centrum aan de Markt 20 te Haaksbergen omdat hij daarbij geen belanghebbende is.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 augustus 2023 buiten behandeling gelaten. Met het bestreden besluit van 18 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, verweerder en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Totstandkoming van de besluitvorming
2.1
Op 24 april 2023 is door eiseres een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van het parochiële centrum aan de Markt 20 te Haaksbergen. De heer [naam] (een ondernemer die als derde-belanghebbende in mei 2016 het uitgewerkte ‘supermarktplan’ en een bieding op de gemeentelijke gronden bij verweerder heeft ingediend) heeft naar aanleiding van die aanvraag op 21 juni 2023 een zienswijze ingediend. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder, vanwege een bestaande intentieovereenkomst tussen hem en bezwaarde, de aanvraag moet afwijzen, omdat eiseres niet kan beschikken over de gronden en het bouwplan daarom niet gerealiseerd kan worden. Bij besluit van 3 augustus 2023 heeft verweerder de aanvraag daarop buiten behandeling gesteld, omdat verweerder de zienswijze van [naam] deelt dat het bouwplan vanwege die bewuste intentieovereenkomst niet gerealiseerd kan worden.
2.2
Hoewel de commissie bezwaarschriften op 6 november 2023 verweerder heeft geadviseerd het primaire besluit te herroepen en de aanvraag wel in behandeling te nemen, omdat eiseres als eigenaar van de grond wel degelijk als belanghebbende is aan te merken, heeft verweerder in het bestreden besluit van 18 januari 2024 dat primaire besluit niet herroepen omdat zij zich niet kon vinden in de conclusie van de commissie met betrekking tot de vraag of het bouwplan realiseerbaar is.
De standpunten van partijen
2.3
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij als eigenaar van de grond waarop het bewuste bouwplan moet worden gerealiseerd als belanghebbende moet worden aangemerkt en haar aanvraag dus ‘gewoon’ als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb dient te worden gezien. De betreffende ‘intentieovereenkomst’ maakt dat niet anders.
2.4
Volgens verweerder maakt die intentieovereenkomst in combinatie met de uitspraak van de civiele voorzieningenrechter van 10 oktober 2023 waarin volgens verweerder staat dat eiseres die overeenkomst dient na te komen en de betreffende grond in eigendom aan [naam] dient over te dragen, dat het bouwplan – ondanks het feit dat eiseres thans nog eigenaar van de grond is – niet kan worden gerealiseerd. Om die reden is eiseres geen belanghebbende en is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
2.5
Gelet op de hiervoor weergegeven standpunten van beide partijen is duidelijk dat de kern van het geschil draait om de vraag hoe de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het zijn van belanghebbende bij de aanvraag van een bouwvergunning in deze zaak moet worden uitgelegd en toegepast. Partijen verschillen daarover van mening.
2.6
Die rechtspraak van de Afdeling houdt – voor zover hier relevant – in dat als hoofdregel geldt dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet [1] kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht), dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. [2]
2.7
Het draait in deze zaak dus om de vraag of door verweerder aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Verweerder grondt zijn oordeel dat het bouwplan van eiseres niet kan worden verwezenlijkt aldus op:
  • de intentieovereenkomst tussen eiseres en [naam] van 18 mei 2015, en
  • het vonnis in kort geding in de zaak van [naam] tegen eiseres van 10 oktober 2023.
2.8
Uit de tussen eiseres en [naam] in 2015 gesloten intentieovereenkomst volgt dat partijen hebben vastgelegd dat zij:
“Gezamenlijk zullen werken aan een grondruil en een grondtransactie van hieronder
genoemde onroerende zaken zoals op de bijgevoegde tekening wordt aangegeven:
I. Partij 1 draagt in eigendom over aan partij 2, die in ruil en in eigendom aanvaardt:
Een gedeelte van een gebouw met ondergrond aan/nabij De Marktsteeg te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen sektie K nummer 4599, en een gedeelte van de grond aan de Marktsteeg te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen sektie K nummer 5588, belde onderdeel uitmakend van de Markt 20 te Haaksbergen;
II. Partij 2 draagt In eigendom over aan partij 1, die In ruil en In eigendom Weggedeelte grond aan/nabij De Marktsteeg behorende bij de Markt 19 te Haaksbergen, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen sektle K nummer 4205.
De waarde van het geruilde onder I en II zal worden getaxeerd waarbij in principe wordt gewerkt aan gelijke grondruil. Echter bij een ruim verschil en daar waar nodig zal de waarde worden verrekend tussen beide partijen.
De intentie van beide partijen is om ontwikkelingen van beide percelen aan de nieuwe Marktsteeg mogelijk te maken. Waarbij partij 1 een nieuw parochiecentrum kan ontwikkelen en partij 2 het pand Markt 19 verder kan ontwikkelen. (…)”
2.9
In genoemd vonnis heeft deze rechtbank eiseres veroordeeld om – ter nakoming van de intentieovereenkomst - haar medewerking te verlenen aan de aanwijzing van een taxateur om de waarde te bepalen van de te ruilen percelen. [4]
2.1
Hoewel de intentieovereenkomst op zich helder is en de uitspraak in kort geding duidelijk maakt dat partijen zich hebben in te spannen om deze na te komen, betreft dit een voorlopig oordeel. Eiseres heeft daarna [naam] gedagvaard in een civiele procedure en (o.m.) gevorderd dat die laatste geen rechten meer kan ontlenen aan de intentieovereenkomst.
2.11
In deze zaak ziet de rechtbank echter geen grond voor het standpunt van verweerder dat een uitzondering op de hiervoor omschreven hoofdregel moet worden gemaakt. Wanneer de rechtbank naar de op dit punt relevante rechtspraak van de Afdeling kijkt, dan is het zo dat enkel wanneer een privaatrechtelijke belemmering evident en eenvoudig is vast te stellen, de eigendomsrechtelijke situatie het belang van de verzoeker bij een vergunning uitsluit. [5]
2.12
Nu eiseres eigenaar is van de grond waarop haar bouwplan dient te worden gerealiseerd [6] en er tussen partijen nog altijd discussie bestaat over – kort gezegd – de geldigheid van een reeds in 2015 gesloten intentieovereenkomst (en daarover nog een procedure loopt bij de civiele rechter van deze rechtbank), doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier aldus geen situatie voor waarin moet worden geoordeeld dat bij de beoordeling van het verzoek van eiseres aannemelijk was dat het bouwplan niet kon worden verwezenlijkt. Dit betekent dat eiseres belanghebbende is bij de door haar verzochte omgevingsvergunning en haar verzoek om een omgevingsvergunning dus wel degelijk een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb betreft. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres daarom ten onrechte niet in behandeling genomen.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond omdat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept ook het primaire besluit. Dit betekent dat verweerder alsnog de aanvraag voor de omgevingsvergunning in behandeling zal moeten nemen en daarover een inhoudelijk oordeel zal moeten geven.

Beslissing.

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2024;
- herroept het primaire besluit van 3 augustus 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 januari 2024;
- draagt het College van burgemeester en wethouders van Haaksbergen op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het College van burgemeester en wethouders in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1814,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.G. Bulte, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling hanteerde voorheen een ander criterium om te beoordelen of iemand belang heeft bij een omgevingsvergunning voor bouwen (en daarmee dus voor het antwoord op de vraag of sprake is van een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb). Het verschil zit hem in het woord “nimmer” dat thans is vervangen door “niet” (Vgl. bijv. ECLI:NL:RVS:2012:BY3028 en ECLI:NL:RVS:2018:2717).
2.Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:116 (r.o. 3.2). Zie bijv. ook Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1232 (r.o. 3.1).
3.Rb Overijssel 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3949.
4.
5.Zie in dat verband bijv. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:589 (r.o. 7.2) en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1232 (r.o. 3.1 – 3.2).
6.En zich dus bijv. niet de situatie voordoet dat de aanvrager van de vergunning een bouwplan wil realiseren op grond die bij een andere partij in eigendom is.