ECLI:NL:RBOVE:2025:2146

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
ak_24_3481
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake handhavingsverzoek tegen Groen Gas Goor B.V.

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel op hun handhavingsverzoek tegen Groen Gas Goor B.V. Het handhavingsverzoek, ingediend op 8 februari 2022, betreft handhaving van milieuregels en bouwvoorschriften. Verweerder heeft op 27 oktober 2022 het verzoek afgewezen, waarna eisers bezwaar hebben gemaakt. Op 7 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en een dwangsom opgelegd. Verweerder heeft vervolgens een beslissing genomen, maar eisers stellen dat dit besluit niet volledig is, omdat het onderdeel 'bouwen' niet is meegenomen. De rechtbank heeft op 13 februari 2025 de zaak behandeld, maar eisers zijn niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het besluit van 7 november 2023 niet volledig op het handhavingsverzoek heeft beslist, en dat er nog steeds een beslissing moet komen over het onderdeel bouwen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen en legt een hogere dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. De uitspraak benadrukt dat het handhavingsverzoek niet volledig is afgehandeld en dat de omgevingsvergunning niet voldoende is om aan de eisen van het handhavingsverzoek te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], wonende te [woonplaats], eisers,

gemachtigde: mr. F.H. Damen,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder.

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld omdat naar hun mening verweerder met het besluit van 7 november 2023 nog niet volledig op het verzoek om handhaving van 8 februari 2022 heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een reactie op het verweerschrift ingezonden.
De rechtbank heeft beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met berichtgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

Totstandkoming van het besluit

Op 8 februari 2022 hebben eisers bij zowel verweerder als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente én het Waterschap Vechtstromen een handhavingsverzoek ingediend. Hierin is verzocht handhavend op te treden tegen het bedrijf Groen Gas Goor B.V., aan de [adres].
Bij besluit van 27 oktober 2022 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
Namens eisers is op 18 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 9 augustus 2023 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld, waarna op 31 augustus 2023 beroep is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift door verweerder.
Bij uitspraak van 7 november 2023 (kenmerk ZWO 23/1820) heeft de rechtbank – voor zover relevant – dat beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. De rechtbank heeft hieraan een dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee de genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-, aan verbonden.
Op 7 november 2023 heeft verweerder een beslissing op het bezwaar genomen, waarbij het aan Groen Gas Goor B.V. een aantal dwangsommen zijn opgelegd.
Eisers hebben op 10 september 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Hiertoe is aangevoerd dat het besluit van 7 november 2023 geen volledig besluit op het bezwaar is, omdat verweerder in dit besluit expliciet heeft aangegeven dat ten aanzien van het onderdeel bouw een separaat besluit wordt afgegeven. Aangezien bouwen onderdeel is van het handhavingsverzoek en het bezwaar van eisers had verweerder dit in het besluit van 7 november 2023 mee moeten nemen. Het besluit van 7 november 2023 is niet volledig en slechts een eerste deelbesluit. Een tweede deelbesluit (ten aanzien van het onderdeel bouwen) is ten tijde van het instellen van beroep nog niet genomen. Ook is het besluit van 7 november 2023 niet volledig. En daarom hebben eisers verweerder er bij brief van 23 november 2023 op gewezen dat nog niet is voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 7 november 2023. Dit betekent dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurd.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat het besluit ten aanzien van het onderdeel bouwen is uitgebleven. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsactiviteit en een bouwactiviteit is in behandeling en de verwachting is dat er, positief, in de eerste helft van november (2024) besloten zal worden op deze aanvraag.
Voor wat betreft de stelling dat nog niet besloten is op een aantal punten met betrekking tot milieu heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toezichthouders een controle hebben uitgevoerd en dat de daarbij geconstateerde overtredingen hebben geleid tot het besluit van 7 november 2023 waarbij een last onder dwangsom is opgelegd. Op de overige punten is geen overtreding geconstateerd. Deze punten zijn inderdaad niet expliciet in het besluit benoemd maar er moet wel worden geacht een besluit over te zijn genomen.
Bij besluit van 19 december 2024 heeft verweerder aan Groen Gas Goor B.V. een omgevingsvergunning verleend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met deze omgevingsvergunning tegemoetgekomen is aan het handhavingsverzoek en dat daarmee enig procesbelang ontbreekt.
Eisers hebben hierop bij brief van 6 januari 2025 aangegeven dat het feit dat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend onverlet laat dat zij nog steeds een besluit op het handhavingsverzoek moeten nemen.

Beoordeling door de rechtbank

Eisers hebben naar mijn mening gelijk omdat verweerder in het besluit van 7 november 2023 niet volledig op het handhavingsverzoek heeft beslist. Er wordt immers gezegd dat ten aanzien van het ‘bouwdeel’ een separaat besluit wordt genomen.. Daarnaast kan ik verweerder niet volgen in de stelling dat als geen overtreding is geconstateerd, geacht moet worden dat daarover een besluit is genomen. Dan had verweerder dat maar op moeten nemen in het besluit van 7 november 2023.
Ook kan ik verweerder niet volgen in zijn stelling dat met de afgifte van de omgevingsvergunning de in het handhavingsverzoek gestelde overtredingen gelegaliseerd zijn en dat daarmee tegemoetgekomen is aan het handhavingsverzoek. Daarnaast volg ik eisers in hun standpunt dat met de omgevingsvergunning niet duidelijk is of alle gestelde overtredingen gelegaliseerd zijn, nu de onderliggende stukken ontbreken.
Uit het dossier is af te leiden dat eisers verweerder er bij brief van 23 november 2023 (productie 3 bij het beroepschrift) op gewezen hebben dat op meerdere onderdelen van het handhavingsverzoek geen besluit is genomen (punt 4). Dat houdt in dat eisers een dwangsom verbeuren, waarbij in punt 17 vervolgens wordt opgemerkt dat indien en voor zover verweerder zou nalaten om een volledig besluit te nemen en de maximale dwangsom van € 15.000,- aan eisers zou verbeuren, zij dan zonder verweerder opnieuw in gebreke te stellen, direct beroep vanwege niet tijdig beslissen bij de rechtbank indienen. Die dwangsom is kennelijk op of rond 27 september 2024 betaald, omdat verweerder eisers gelijk geeft omtrent het standpunt dat in het besluit van 7 november 2023 ook een besluit over het onderdeel bouwen opgenomen had moeten worden.
De omgevingsvergunning is op 19 december 2024 verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor het legaliseren van bouwwerken zoals weergegeven op tekening BV-5 van het Projectboek. Daarnaast is de vergunning voor de bouw van een tweetal silo’s en de solid storage zoals weergegeven op tekening BV-4 van het projectboek ingetrokken en maken 2024-07 projectboek, 2024-07 constructieberekening, en [nummer] waterhuishouding gemeentelijk riool – aangepast deel uit van de vergunning.
Uit pag. 7 van de omgevingsvergunning blijkt dat de intrekking van de vergunning ziet op de hiervoor genoemde bouwwerken, dienooit gerealiseerdzijn. Maar wat is er nu wel vergund? Welke bouwwerken zijn wel gelegaliseerd? Ik kan dat uit de verleende omgevingsvergunning niet afleiden!
Het verzoek om handhaving t.a.v. bouwen ziet op realisatie van bouwwerken in afwijking van de verleende vergunning of zonder vergunning. Eisers noemen hierbij
- de opslaghal;
- de hal met daarin onder andere de droogruimte en hygiënisatie;
- de mestzak voor de dunne fractiel en
- de keerwanden.
Vallen deze gebouwen onder tekening BV-5 van het Projectboek?
En zo ja, hoe moeten eisers dat weten?
Nmm is dus met de afgifte van de omgevingsvergunning niet beslist op het handhavingsverzoek met betrekking tot het onderdeel bouwen.
Het beroep is dus gegrond. Ik voel er gelet op de verstreken tijd na het handhavingsverzoek en de lange, kennelijke moeizame, besluitvorming door verweerder veel voor om een termijn van twee weken te geven om te beslissen op de resterende opgeworpen overtredingen uit het handhavingsverzoek. En daarbij inderdaad een dwangsom toekennen van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.
Eisers hebben ook beroep ingesteld tegen het besluit van 7 november 2023, ZWO 23/2628. Dat beroep wordt op de MK van 15 april 2025 behandeld. In dat beroep is inhoudelijk ingegaan op de opgelegde dwangsommen en de gegeven begunstigingstermijnen. Maar ook daar is gesteld dat nog niet volledig op het handhavingsverzoek is beslist!

Beslissing

De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op [*].
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.