ECLI:NL:RBOVE:2025:2075

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
08-191793-23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel voor een veroordeelde met een antisociale persoonlijkheidsstoornis

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die onder de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) valt. De rechtbank heeft besloten dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel noodzakelijk is. De veroordeelde, geboren in 1993 in Somalië, is bijgestaan door zijn advocaat mr. V.S.J. Chorus. De rechtbank heeft kennisgenomen van een tussentijdse ISD-rapportage en een brief van Mondriaan Forensische Zorg. De veroordeelde heeft een strafrechtelijk verleden en is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met daarnaast problemen met alcohol- en cocaïnegebruik. Tijdens het ISD-traject zijn er verschillende incidenten geweest, waaronder positieve urinecontroles en een terugval in middelengebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire doelstellingen van de ISD-maatregel, namelijk de beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van recidive, nog steeds van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt dat de mogelijkheden voor hulp en begeleiding binnen de maatregel nog niet zijn uitgeput en dat voortzetting van de maatregel kan bijdragen aan vermindering van de recidive. De rechtbank heeft daarom besloten dat de maatregel moet worden voortgezet, ondanks de bezwaren van de veroordeelde en zijn raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-191793-23
Datum beslissing: 4 april 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Somalië),
nu verblijvende in de P.I. [locatie],
verder te noemen: de veroordeelde,
bijgestaan door mr. V.S.J. Chorus, advocaat te Nuth.

1.Het verloop van de procedure

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 21 november 2023 is aan de veroordeelde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd.
Bij verzoekschrift van 17 januari 2025 heeft de raadsman van de veroordeelde verzocht om een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de tussentijdse ISD-rapportage van 5 maart 2025, opgemaakt en ondertekend door [naam 1], casemanager ISD, en [naam 2], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de P.I. [locatie] en van de brief van Mondriaan Forensische Zorg van 14 januari 2025.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 21 maart 2025. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, is op die zitting verschenen en gehoord. Ook zijn de officier van justitie en de deskundige [naam 1] gehoord.

2.De standpunten van de officier van justitie en de veroordeelde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel dient te worden voortgezet.
Standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft namens de veroordeelde verzocht de maatregel te beëindigen. De stagnatie in de behandeling, alsmede de onzekerheid omtrent de termijn waarop veroordeelde extramuraal behandeld kan worden, maakt dat voortzetting van de ISD-maatregel niet langer zinvol is. Bovendien loopt er, indien de ISD-maatregel wordt beëindigd, nog een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. Daarmee worden de risico’s voldoende ingeperkt.

3.De beoordeling

Het toetsingskader
De rechtbank dient te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. In artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de veroordeelde. In dat kader dient eerst vastgesteld te worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Vervolgens moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Het verloop van het ISD traject
Uit de voornoemde rapportage van 5 maart 2025 en de ontslagbrief van Mondriaan Forensische Zorg van 14 januari 2025 volgt dat veroordeelde is gediagnostiseerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en borderline trekken en met een stoornis in het gebruik van alcohol en cocaïne. Op 10 december 2023 is het ISD-traject van start gegaan. In de eerste maanden van het ISD-traject verbleef veroordeelde in de P.I. [locatie], en kwam hij regelmatig negatief in beeld in verband met positieve urinecontroles en een vechtpartij. In de daaropvolgende periode ging het beter. Er was geen sprake meer van middelengebruik en veroordeelde toonde zich gemotiveerd. Op 3 juli 2024 werd veroordeelde, in het kader van de extramurale fase, in de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) Radix te Heerlen geplaatst voor een klinisch behandeltraject, nadat zowel de reclassering als het Psycho Medisch Overleg (PMO) van de P.I. hiertoe hadden geadviseerd. De behandeling verliep goed en de vooruitzichten waren positief. Echter, op 25 november 2024 had veroordeelde – nadat hij een verlofdag in Amsterdam had doorgebracht – een terugval in het gebruik van alcohol. In eerste instantie zou veroordeelde een waarschuwing krijgen naar aanleiding van de terugval. In de gesprekken over het incident gaf veroordeelde echter geen openheid van zaken en bagatelliseerde hij het alcoholgebruik. Daarop werd besloten om veroordeelde een time-out te geven. Hij werd teruggeplaatst in de P.I. met de opdracht om na te denken over zijn gedrag en de gevolgen hiervan. Naar aanleiding van een time-outgesprek dat op 5 december 2024 heeft plaatsgevonden, werd op 6 december 2024 besloten om de behandeling bij de FPA voortijdig negatief te beëindigen. Naast het ongeoorloofde alcoholgebruik op 25 november 2024 bleek dat veroordeelde al langere tijd zucht naar verdovende middelen had, waarover hij niet open en eerlijk is geweest in de gesprekken met zijn persoonlijke begeleiders. Hierdoor heeft hij zijn positie binnen de afdeling onhoudbaar gemaakt. Na de terugplaatsing in de P.I. [locatie] werd veroordeelde twee keer positief op cannabis getest bij een urinecontrole.
Het advies van de deskundige
De deskundige heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. De gesprekken over de verdere invulling van het ISD-traject binnen de P.I. zijn in eerste instantie gestagneerd in verband met het middelengebruik van veroordeelde in de P.I. Daarnaast moest veroordeelde nog “landen” na de terugplaatsing in de P.I. en moesten er nog gesprekken met de psycholoog plaatsvinden. Het lijkt erop dat er in de afgelopen weken geen sprake is geweest van middelengebruik. Veroordeelde scoorde negatief op recente urinecontroles. Veroordeelde mag op korte termijn weer met verlof. Daarnaast staat er een intake gepland om de ambulante behandeling van veroordeelde binnen de P.I. voort te zetten. Er wordt toegewerkt naar een beschermde woonvorm in combinatie met een ambulante behandeling. De bedoeling is om ruim voor de einddatum van het ISD-traject een geschikte woonplek voor veroordeelde te hebben gevonden. De deskundige heeft ter terechtzitting de rechtbank geadviseerd de ISD-maatregel voort te zetten..
Het oordeel van de rechtbank
De veroordeelde kampt met een stoornis in cocaïne- en alcoholgebruik en heeft een strafrechtelijk verleden waarbij het middelengebruik een rol heeft gespeeld. Hoewel de deskundige ter terechtzitting heeft verklaard dat de recente urinecontroles negatief waren, heeft veroordeelde gedurende het ISD-traject herhaaldelijk, ook na zijn terugplaatsing in de P.I., positief op urinecontroles gescoord. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de primaire doelstellingen van de maatregel, te weten de beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van de recidive van de veroordeelde, nog onverminderd van toepassing zijn/ongewijzigd zijn. De kans op recidive is, vanwege de nog steeds aanwezige stoornis in het middelengebruik, onverminderd hoog, zodat zonder de maatregel nog altijd moet worden gevreesd voor onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein.
De mogelijkheden voor hulp en begeleiding binnen de maatregel zijn nog niet uitgeput en voortzetting van de maatregel kan leiden tot vermindering van de recidive van de veroordeelde. De veroordeelde is van mening dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld bij het hervatten van de ambulante behandeling binnen de P.I. en bij het zoeken naar een geschikte woonvorm, maar uit het rapport en het verhandelde ter zitting blijkt dat ook het handelen van de veroordeelde van invloed is (geweest) op de voortgang van de maatregel. Het middelengebruik in samenhang met de onmiskenbare zucht naar middelen waarover veroordeelde geen openheid van zaken heeft gegeven is immers de reden van de voortijdige beëindiging van zijn klinische behandeling in de FPA. Het is dus mede door toedoen van de veroordeelde zelf dat de gewenste vooruitgang is uitgebleven. De deskundige heeft ter terechtzitting verklaard dat er inmiddels stappen zijn ondernomen om de ambulante behandeling van veroordeelde te hervatten. Er is reeds een intake ingepland. Daarnaast zal worden toegewerkt naar doorstroom naar een beschermd wonen locatie. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie dat voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van de veroordeelde ligt. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat voortzetting van de maatregel zinvol en noodzakelijk is. Daarbij is het van belang dat gedurende de nog resterende tijd van de maatregel wordt getracht de veroordeelde te begeleiden naar een terugkeer in de maatschappij en hem verdere handvatten aan te reiken om zijn middelengebruik onder controle te krijgen en te houden.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk.

4.De beslissing

De rechtbank beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is vereist.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. R. Horstink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.
Mr. R. Horstink is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.