Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[partij A1] ,
2.
[partij A2],
1.De zaak in het kort
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de brief van de rechtbank waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
3.De feiten
Het huidige niveau van functioneren in bewoordingen van betrokkene:
- Loopt 1/w een stukje buitenshuis, maximaal 10 minuten achtereen, daarna uitgeput. Komt verder naar eigen zeggen de deur niet uit
- Is zelfstandig in wassen en aankleden, moeder komt meerdere malen per week bij haar thuis voor zorgtaken, huishouden, boodschappen doen
- Wordt om 10 uur ’s ochtends wakker, rust daarna uit in bed, gaat van bed naar de bank, ontbijt alleen wanneer ze daar zin in heeft. Hangt rest van de ochtend op de bank, voert ’s middags en ’s avonds niets uit. Vult de dag met tv-kijken en niets doen
(…)
Het huidige getoonde gedrag (marginale belastbaarheid) staat echter haaks op en is niet consistent met het gedrag (cognitieve inzet én inspanning) dat nodig is om een VMBO-tl diploma, zelfs d.m.v. deelcertificaten, te behalen.
(…)
Ze heeft geen rijbewijs.
(…)
Van belang is dat niet aannemelijk is geworden dat de klachten van [partij A1] door haar verzonnen of (bewust) overdreven zijn. (…)
- Voor zover [partij A1] heeft willen aanvoeren dat haar situatie na het eindarrest van het hof in de eerdere procedure is verbeterd, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. [partij A1] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof, desgevraagd, verklaard dat de periode van de observatie geen bijzondere periode voor haar was, waarin zij zich structureel beter voelde dan voorheen. Ook in die periode had zij goede en slechte dagen.
- [partij A1] heeft gesteld dat de vermelding door de deskundige Berntsen dat [partij A1] geen rijbewijs heeft niet is gebaseerd op door of namens haar verstrekte informatie. De vermelding moet berusten op een vergissing. Het hof vindt deze verklaring niet aannemelijk. Allereerst is niet aannemelijk dat Berntsen zonder dat dit hem is medegedeeld vermeldt dat [partij A1] geen rijbewijs heeft. Vervolgens heeft [partij A1] drie kansen gehad om deze onjuiste vermelding te corrigeren (…). Van geen van die mogelijkheden heeft zij gebruik gemaakt.
(…)
4.Het geschil
5.De beoordeling
a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon vormen een bedreiging voor (i) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
c) het proportionaliteitsbeginsel is in acht genomen, in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het EVR voor de desbetreffende persoon.
De rechtbank volgt [partij A] niet in dit standpunt. De in artikel 5 sub a AVG bedoelde transparantie is onder meer uitgewerkt in artikel 13 en 14 AVG. Op grond van lid 2 sub a van die bepalingen dient de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene te informeren over de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria ter bepaling van die termijn. Niet vereist is dus dat gemotiveerd wordt waarom voor een bepaalde registratieduur wordt gekozen. ASR heeft in haar brief van 5 oktober 2022 (r.o. 3.24) vermeld dat de persoonsgegevens van [partij A] voor de duur van acht jaar in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR worden opgenomen en heeft daarmee voldaan aan het bepaalde in de AVG.
De vordering tot ongedaanmaking van de registraties in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR zal dus worden afgewezen.