ECLI:NL:RBOVE:2025:2067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/08/314892 / HA ZA 24-216
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over tekortkomingen in contractuele verplichtingen tussen Covestro en BWC met betrekking tot tapijtfabricage en schadevergoeding

In deze zaak hebben Covestro en BWC een overeenkomst gesloten voor de fabricage van tapijt met gebruik van Covestro's technologie. BWC vordert schadevergoeding omdat Covestro volgens haar tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst. Covestro heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, wat BWC betwist. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding niet terecht was en dat Covestro op één punt tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De rechtbank verwijst de zaak voor dat onderdeel naar de schadestaatprocedure. BWC heeft schade geleden door het niet nakomen van de verplichtingen door Covestro, met name op het gebied van de levering van lijm en technische ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat Covestro moet vergoeden voor de geleden schade, maar dat de hoogte van de schade nog moet worden vastgesteld. Daarnaast wordt Covestro veroordeeld tot betaling van beslagkosten aan BWC. De overige vorderingen van BWC worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/314892 / HA ZA 24-216
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEST WOOL CARPETS B.V.,
gevestigd te Best,
eiseres,
advocaat mr. G.P. Poiesz te Beverwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COVESTRO NIAGA B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht.
Partijen zullen hierna BWC en Covestro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met daarbij 18 producties
  • de conclusie van antwoord met daarbij 1 productie
  • de akte overlegging producties 19 tot en met 34 van BWC
  • de mondelinge behandeling op 26 november 2024 ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en waarvan de griffier aantekeningen gemaakt heeft
  • de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg
  • het verzoek van BWC om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Covestro en BWC hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan BWC tapijt kan fabriceren met gebruikmaking van door Covestro ontwikkelde technologie. Covestro levert daarnaast lijm aan BWC en laat BWC gebruikmaken van haar merknaam. Ook hebben partijen afspraken gemaakt over een ‘support package’ en over het kopen van een machine voor de tapijtfabricage door BWC bij een door Covestro aangewezen bedrijf. BWC stelt dat Covestro tekortgeschoten is in het nakomen van haar verplichtingen uit de overeenkomst en vordert vervangende schadevergoeding. Covestro stelt de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden te hebben. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding door Covestro niet terecht was en dat Covestro op één punt tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en dat het voldoende aannemelijk is dat BWC door deze tekortkoming van Covestro schade heeft geleden. De rechtbank verwijst de zaak voor dat onderdeel naar de schadestaatprocedure.

3.De feiten

3.1.
BWC heeft een bedrijf dat wollen vloerbedekking en vloerkleden ontwerpt, produceert en distribueert. Covestro is een onderneming die kunstharsen en andere chemische producten ontwikkelt, fabriceert en verhandelt.
3.2.
Op 18 juli 2022 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst gesloten op grond waarvan Covestro onder meer tapijtlijm aan BWC zou leveren. Deze lijm maakt het mogelijk de onderdelen van een eenmaal gefabriceerd tapijt weer uit elkaar te halen en die onderdelen te hergebruiken. De overeenkomst bevat voorts bepalingen die zien op verlenen door Covestro van een licentie aan BWC om met de door Covestro geleverde lijm tapijt te fabriceren en dat tapijt te verkopen met gebruikmaking van het Niaga-merk. Ook staat in de overeenkomst dat BWC om bovengenoemd tapijt te fabriceren een 5-meter lamineermachine van LACOM GmbH te Lauchheim (Duitsland) [hierna: LACOM] dient te kopen.
3.3.
In artikel 9 van de overeenkomst is verder een ‘Niaga support package’ opgenomen met de volgende bewoordingen:
In order to support BWC to realize above mentioned circularity ambitions, Niaga will use
commercially reasonable efforts to support BWC with the following services:
1) Niaga provides licensed access to the patent of the LA1030 ‘click-unclick’ adhesive
for use on woolen carpets.
2) Niaga supports to develop circular products based on carpet processing and materials
knowhow, a.o. through access to the Zwolle pilot line.
3) Niaga provides access to its transparency program: use of the Niaga landing page,
making transparent to end users what is inside the carpet (through product passport)
and how to recycle.
4) Niaga supports in the development of a first-generation closed loop, connecting
partners and bringing in material science knowhow.
5) Niaga supports in material analysis and supplier selection, through its capabilities on
analytics, chemicals, polymers and materials.
6) Niaga supports in developing specialized production technology hardware, a.o. by
connecting with technology partners and bringing in processing knowhow for the steps
required to unclick and recycle the woolen carpet.
7) Niaga will support promoting products from its partners via its own media channels
(like social media, website, presentations, exhibitions) and through promotion of the
Niaga® brand.
8) Niaga supports in subsidy application projects, providing knowhow and potentially co
investments in consultancy.
Furthermore Niaga will use commercially reasonable efforts to develop economic viable
automated unclick equipment throughout the duration of the DEI+ project. This is
accomplished when:
1- The upper layer (wool + primary backing) of the Niaga-Laminated-Carpets can be
separated from the secondary backing and
2- Two unclick equipment parts can be offered: A) in-line delamination of side cutting
waste during backing and B) off-line delamination of returned Niaga-Laminated-Carpets.
In the design Niaga aims to minimize the Adhesive content on the tufted side of the Niaga-
Laminated-Carpets after delamination, however cannot guarantee any specified minimum
contents.
The IP of this equipment will be owned by Niaga and BWC will only use this technology
in combination with Niaga’s Adhesive. BWC will receive a license to use this equipment
without additional royalty fees.
Niaga aims to have equipment part 2A available by 1st October 2022 (or at the startup
date of the manufacturing line in Best, whichever is the later date) and equipment part 2B
available by 31st December 2023. BWC can purchase this equipment from Niaga or its
development partner. BWC to give timely approval to the commercial terms of such
equipment prior to building of the equipment. In case Niaga does not meet above
deadlines, BWC will have a 25% discount on their royalties as from the deadline date as long as the equipment parts have not been available.
3.4.
In januari 2022 heeft BWC van LACOM een lamineermachine, type Multi-Roller Laminating & Coating Machine (Giant 5200 MRC) gekocht. BWC heeft een aanbetaling gedaan ter hoogte van € 825.000,00, maar de machine is nooit geleverd, omdat LACOM, zo begrijpt de rechtbank, sinds 26 mei 2023 betrokken is in een insolventieprocedure die definitief geworden is op 1 augustus 2023.
3.5.
[bedrijf] AG te [vestigingsplaats] (Duitsland) heeft de activa en de bedrijfsactiviteiten van LACOM (gedeeltelijk) overgenomen en ondergebracht in [bedrijf] GmbH (hierna: [bedrijf]). Eind 2023 heeft BWC een overeenkomst met [bedrijf] gesloten voor de levering van een lamineermachine (Multi-Roller Laminating & Coating Machine GIANT 5200). Deze machine is op 8 oktober 2024 geleverd.
3.6.
In haar brief van 27 november 2023 schrijft de advocaat van Covestro aan BWC dat zij de tussen partijen gesloten overeenkomst per 8 december 2023 ontbindt op grond van wanprestatie (artikel 6:265 BW). Covestro geeft als reden op dat BWC haar verplichting om een lamineermachine van LACOM te kopen niet nagekomen is en niet meer kan nakomen, zodat BWC niet in staat zal zijn om tapijt volgens de Niaga-technologie te fabriceren.
3.7.
De advocaat van BWC heeft in een brief van 29 januari 2024 Covestro erop gewezen dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst met BWC niet nakomt, in het bijzonder de verplichtingen die zien op de levering van de lijm, op de gezamenlijke marketing en co-branding van het merk Niaga en het gelicentieerde product Niaga Laminated Carpets en op de technische ondersteuning. In de brief wordt Covestro in gebreke gesteld en verzocht binnen tien dagen te bevestigen dat zij de overeenkomst tussen partijen zal nakomen.
3.8.
De advocaat van BWC heeft op 26 februari 2024 een brief aan Covestro gestuurd, waarin staat dat Covestro niet voldaan heeft aan de sommatie van 29 januari 2024 en daarom in verzuim is geraakt en dat BWC alle kosten die daaruit voortvloeien op Covestro zal verhalen. Daaraan toegevoegd is dat de brief moet worden beschouwd als omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW. De schade begroot BWC op dat moment op € 1.254.455,00 (+ p.m.). De brief bevat een verzoek om binnen zestien dagen dit bedrag te betalen en te verklaren dat Covestro
“haar leveringsverplichtingen van de Niaga-lijm zal nakomen, althans de kosten die de schending van de leveringsverplichting van Niaga-lijm meebrengt zal vergoeden, evenals de marketingkosten en imagoschade als hiervoor bedoeld en aangehaald”.
3.9.
Op 29 februari 2024 heeft BWC ten laste van Covestro conservatoir beslag laten leggen op roerende zaken op het bedrijfsadres van Covestro en conservatoir derdenbeslag onder ING Bank N.V. Deze beslagen zijn nadien opgeheven na het stellen van een garantie door Covestro (Netherlands) B.V., de moedermaatschappij van Covestro.

4.De vordering

4.1.
BWC vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
- voor recht verklaart dat Covestro tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en Covestro veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- Covestro veroordeelt tot betaling aan BWC van een voorschot ter hoogte van
€ 1.254.455,00 op de schadevergoeding van, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024, althans vanaf de datum der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel een rente vanaf een ingangsdatum die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
- Covestro veroordeelt tot betaling aan BWC van een bedrag van € 6.775,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024, althans vanaf de datum der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel een rente vanaf een ingangsdatum die de rechtbank in goede justitie redelijk acht;
- Covestro veroordeelt in de kosten van dit geding, met inbegrip van de beslagkosten ad € 596,96 en de nakosten, alsmede de wettelijke rente over alle onder de kostenveroordeling vallende bedragen, vanaf veertien dagen na de datum van vonniswijzing tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
BWC grondt haar vordering op het volgende. In haar ogen komt Covestro haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet na door de samenwerking tussen partijen eenzijdig te beëindigen. BWC heeft Covestro gesommeerd die verplichtingen na te komen, maar dat doet Covestro niet. Volgens BWC is nakoming door Covestro niet meer mogelijk.
Daarmee verkeert Covestro in verzuim en is zij gehouden de schade die BWC lijdt ten gevolge van de wanprestatie te vergoeden. BWC kiest ervoor om vervangende en aanvullende schadevergoeding te vorderen.
4.3.
Hoewel niet duidelijk is of Covestro nog lijm zou willen leveren gaat BWC, zo begrijpt de rechtbank, er vooralsnog vanuit dat zij dat niet zal doen, nu Covestro zich op het standpunt stelt dat zij de overeenkomst tussen partijen ontbonden heeft. Dat betekent dat BWC nieuwe lijm zal moeten laten ontwikkelen, aldus BWC. De kosten daarvan zijn naar schatting ten minste € 200.000,00 maar op dit moment neemt BWC deze schade als p.m. post op.
4.4.
BWC zal op eigen kracht een nieuw merk in de markt moeten zetten. Door het wegvallen van haar partner lijdt BWC imagoschade. BWC heeft daarnaast nodeloos marketingkosten gemaakt. De schade van dit alles, inclusief winstderving zal naar verwachting meer dan één miljoen euro bedragen. In afwachting van een schaderapport door een deskundige voert BWC ook deze schade als p.m. post op. Voorts dienen alle bestaande staalkaarten te worden teruggehaald en te worden vervangen door aangepaste producten. Ten slotte dienen de website, technische specificaties en product paspoorten te worden aangepast. De kosten hiervan bedragen € 149.000,00.
4.5.
Met de nog benodigde personele ondersteuning bij de uitvoering van de projecten op het gebied van technologie, proces-en productontwikkeling, inbedrijfstelling en zogenaamde uitrol is een bedrag van € 425.000,00 gemoeid. Volgens BWC moet zij een nieuwe testopstelling laten inrichten, waarbij een nieuwe machine gebouwd moet worden. De kosten voor een trekbank die nodig is om de productie-eenheden conform de Europese testnormering te produceren zijn € 32.555,00. De kosten van een nieuwe testmachine zijn
€ 453.900,00 en van het installeren en bedienen van de pilotlijn € 104.000,00.
4.6.
BWC wenst ook het bedrag van € 90.000,00 terug dat Covestro aan commissie ontvangen heeft van LACOM en dat opgenomen is in de factuur van LACOM aan BWC.
4.7.
Het totaal van voornoemde, onder 4.4. en 4.5. genoemde, bedragen
is € 1.254.455,00.

5.Het verweer

5.1.
In haar conclusie van antwoord stelt Covestro de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig ontbonden te hebben, zodat zij niet gehouden is om nog enige verplichting uit die overeenkomst na te komen. Indien de overeenkomst tussen partijen niet ontbonden te achten is, dan geldt volgens Covestro het volgende. De overeenkomst bevat drie hoofdverplichtingen voor Covestro. Eén daarvan, het toestaan van het gebruik van de handelsnaam en het woord- en beeldmerk van Covestro, is komen te vervallen toen partijen een reductie van de royalty's/license fee overeengekomen zijn. De twee andere hoofdverplichtingen zijn het leveren van lijm en het laten toepassen van het productieproces onder gebruikmaking van de patenten zoals weergegeven in Annex 3 bij de overeenkomst. Deze verplichtingen kan Covestro alsnog nakomen onder voorwaarden die niet strikter zijn dan de voorwaarden opgenomen in de overeenkomst tussen partijen.
5.2.
Covestro heeft gewezen op het bestaan van haar verplichtingen uit artikel 9 van de overeenkomst tussen partijen (zie hiervoor onder 3.3.). Het gaat volgens haar om algemeen geformuleerde inspanningsverbintenissen gericht op het geven van ‘support’, die zij inmiddels nagekomen is. In de visie van Covestro heeft BWC niet uitgelegd waarom Covestro haar verplichtingen op grond van artikel 9 van de overeenkomst niet nagekomen zou zijn. Covestro gaat nog wel in op de acht onderdelen van artikel 9 van de overeenkomst. Haar opmerkingen zijn hieronder per onderdeel vermeld.
1) Niaga provides licensed access to the patent of the L1030 ‘click-unclick’ adhesive
for use on woolen carpets.
Dit is een verplichting die al onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, waarin BWC licentie verleend wordt om gebruik te kunnen maken van de Niaga-technologie.
2) Niaga supports to develop circular products based on carpet processing and materials
knowhow, a.o. through access to the Zwolle pilot line.
Covestro heeft invulling gegeven aan deze verplichting door vanaf het eerste kwartaal van 2022 bij een van de andere licentienemers productiecapaciteit te reserveren voor de productie van wollen Niaga-tapijt voor BWC.
3) Niaga provides access to its transparency program: use of the Niaga landing page,
making transparent to end users what is inside the carpet (through product passport)
and how to recycle.
In November 2022 zijn partijen overeengekomen dat BWC in ruil voor een reductie van 40% op de royalty’s geen gebruik meer zal maken van het merk Niaga, de Niaga-tag en het zogenaamde circularity platform noch van het Digital Products Passport.
4) Niaga supports in the development of a first-generation closed loop, connecting
partners and bringing in material science knowhow.
Wat Covestro naar voren brengt in verband met de hiervoor onder 2) genoemde verplichting geldt ook hier.
5) Niaga supports in material analysis and supplier selection, through its capabilities on
analytics, chemicals, polymers and materials.
Covestro heeft een analyse doorgevoerd met betrekking tot de toxicologische risico’s van de door BWC gehanteerde of voorgenomen uitgangspunten, wat in een uitvoerig rapport geresulteerd heeft, dat met BWC besproken is.
6) Niaga supports in developing specialized production technology hardware, a.o. by
connecting with technology partners and bringing in processing knowhow for the steps
required to unclick and recycle the woolen carpet.
Covestro heeft BWC geadviseerd op het punt van ‘microwave delamination’. Daarnaast heeft Covestro de volgende werkzaamheden (mede) ten behoeve van BWC verricht:
  • in het laboratorium in Zwolle proeven gedaan om wollen Niaga-tapijt te delamineren;
  • selecteren van het Tsjechische bedrijf Romill, waar vergelijkbare proeven als in Zwolle met tapijtmonsters van BWC gedaan zijn;
  • proeven laten uitvoeren in Grubbenvorst om te onderzoeken of delaminatie door middel van heteluchtovenverwarming mogelijk zou zijn;
  • proeven met het elektrostatisch scheiden van wol en polyester;
  • een kleinschalige separator ter beschikking stellen van BWC voor proeven voor tapijtscheiding.
7) Niaga will support promoting products from its partners via its own media channels
(like social media, website, presentations, exhibitions) and through promotion of the
Niaga® brand.
Voor deze deelverplichting geldt hetzelfde als wat geldt voor de verplichting genoemd onder 3).
8) Niaga supports in subsidy application projects, providing knowhow and potentially co
investments in consultancy.
BWC heeft subsidie ontvangen in het kader van Demonstratie Energie-en Klimaatinnovatie (DEI+) onder het RVO-programma. Daartoe zijn werkzaamheden verricht door een persoon die Covestro heeft ingehuurd en betaald.
5.3.
Covestro betwist de door BWC gestelde schade. Volgens Covestro baseert BWC deze schade op ramingen dan wel offertes, zodat van daadwerkelijk geleden schade geen sprake is. Daarnaast is de factuur van Venttri (productie 13 van BWC) die ziet op kosten voor staalkaarten volgens Covestro onleesbaar. Covestro meent dat BWC ten onrechte kosten opvoert voor het opzetten, installeren, instellen en werkend krijgen van de productielijn die BWC wil maken. Deze diensten en werkzaamheden komen onder de overeenkomst niet voor rekening van Covestro. Verder vindt Covestro dat ‘kale’ kosteninschattingen of offertes, zoals opgenomen in de producties 13 e.v. van BWC, niet of nauwelijks onderbouwd zijn. Als voorbeeld noemt zij de kostenraming (productie 14 bij dagvaarding) voor het inhuren of aanstellen van experts en onderzoekers. Daarover merkt Covestro ook nog op dat deze kosten op grond van de overeenkomst niet voor rekening van Covestro komen. Ten slotte betwist Covestro de hoogte van de verschillende door BWC genoemde schadeposten.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Covestro in aanvulling op het voorgaande nog het volgende naar voren gebracht. In haar ogen zijn, afgaande op de door BWC in het geding gebrachte brief van ValuePro (productie 26 van BWC), slechts twee onderdelen van de support package voor de beoordeling van deze zaak relevant. Dat zijn marktondersteuning en technische ondersteuning. De schade die BWC stelt geleden te hebben op het vlak van marktondersteuning valt in twee delen uiteen: inzet van een marketingspecialist en promotiekosten en daarnaast het veranderen van promotiemateriaal. Covestro wijst erop dat partijen overeengekomen zijn dat BWC afziet van het gebruik van de Niaga naam en -beeldmerk. Daarom zijn volgens Covestro de kosten die BWC hier opvoert geen gevolg van handelen of nalaten van Covestro. De door BWC genoemde marketingkosten zouden in elk geval voor rekening van BWC komen. Covestro leest de onderbouwing van de claim van BWC ten aanzien van technische ondersteuning zo dat het met name gaat om de kosten van het gebruik van de ‘pilot line’. Nu de lamineermachine die BWC gekocht heeft inmiddels geïnstalleerd is, meent Covestro dat geen aanleiding bestaat om nog tests op de ‘pilot line’ van Covestro voor BWC uit te voeren.
5.5.
Covestro betwist ook de vordering van BWC waar deze ziet op een veroordeling tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
5.6.
Covestro wijst op het bestaan van een exoneratieclausule, die opgenomen is in artikel 10 (
‘Limitation of Liability’) van de toepasselijke algemene voorwaarden (annex 5 bij de overeenkomst). Zij voegt daaraan toe dat het gevorderde bedrag als voorschot op een schadevergoeding vooral lijkt te zien op vermeend geleden verlies en nog niet op gederfde winst, maar dat zij het opportuun acht, in het kader van het te verwachten verdere debat, nu al op het bestaan van de exoneratie te wijzen.
5.7.
Covestro komt tot de conclusie dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BWC in haar vorderingen niet ontvankelijk zou moeten verklaren, althans de vorderingen van BWC zou moet afwijzen met veroordeling van BWC in de kosten van de procedure, de daar na de uitspraak nog onder vallende kosten, het nasalaris daaronder mede begrepen.

6.De beoordeling

Mocht Covestro de overeenkomst ontbinden?
6.1.
De eerste vraag waar de rechtbank een antwoord op moet geven is de vraag of Covestro terecht de overeenkomst tussen partijen ontbonden heeft. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats is het niet zo dat BWC aan haar verplichting om de lamineermachine bij LACOM te kopen voldaan heeft reeds door het sluiten van de koopovereenkomst met LACOM. Partijen zijn het erover eens dat zij een overeenkomst gesloten hebben op grond waarvan BWC bij het fabriceren van tapijt een productieproces kon gaan toepassen dat gebaseerd was op door Covestro ontwikkelde technologie waarbij de samenstellende delen van het tapijt naderhand weer te scheiden zijn. Partijen zijn het er ook over eens dat zij afspraken over de aanschaf door BWC van de machine gemaakt hebben, omdat die machine voor dat productieproces geschikt moest zijn. Niet alleen is dus van belang dat BWC die machine koopt, maar ook dat BWC die machine bij de fabricage van het tapijt gebruikt. BWC heeft er nog op gewezen dat Covestro commissie ontvangen heeft van LACOM in verband met de koop van de machine door BWC. Dat betekent echter niet dat Covestro verder geen belang zou hebben bij de koop én het gebruik van de machine door BWC van LACOM.
Het enkele sluiten van de koopovereenkomst met LACOM is dus onvoldoende voor BWC om de relevante verplichting op grond van de overeenkomst na te komen.
6.2.
BWC moest volgens de overeenkomst de machine van LACOM kopen. LACOM is echter voorwerp van een insolventieprocedure geworden waardoor zij de machine, die zij nog wel aan BWC verkocht had, niet meer aan BWC kon leveren. BWC heeft vervolgens een lamineermachine gekocht bij [bedrijf], een bedrijf dat (een deel van) de activa van LACOM overgenomen had. BWC heeft gesteld dat zij aan [bedrijf] de opdracht gegeven heeft dezelfde machine te bouwen als de machine die zij bij LACOM besteld had. Volgens BWC heeft de door [bedrijf] geleverde machine dezelfde functionaliteiten als de machine die zij van LACOM wilde afnemen. De door [bedrijf] geleverde machine is gebouwd aan de hand van dezelfde bouwtekeningen en heeft zelfs hetzelfde projectnummer, aldus BWC. De rechtbank is van oordeel dat BWC dit voldoende onderbouwd heeft met haar producties 22 en 23 en dat Covestro dit onvoldoende betwist heeft. Covestro heeft haar stelling onvoldoende onderbouwd dat [bedrijf] een geheel nieuwe lamineermachine ontwikkeld heeft. Covestro heeft ook niet gesteld dat de door [bedrijf] aan BWC geleverde machine niet voldoet aan de eisen die zij stelt aan een machine die tapijt moet kunnen fabriceren volgens de Niaga-technologie.
6.3.
De rechtbank acht ook het volgende van belang. Covestro is aanvankelijk akkoord gegaan met het kopen van een lamineermachine bij [bedrijf], toen LACOM geen machine meer kon leveren. Covestro stelt dat zij dat kon, omdat het zou gaan om een doorstart met oud-medewerkers van LACOM, zodat de noodzakelijke overdracht van technologie kon plaatsvinden. Toen bleek dat het bedrijf van LACOM opgedeeld werd kon Covestro niet meer instemmen met het afnemen van een door [bedrijf] gebouwde lamineermachine door BWC. Wat er ook zij van de overdracht van technologische kennis aan [bedrijf] door oud-medewerkers van LACOM, in het licht van wat de rechtbank overwogen heeft over de machine onder 6.2. moet ervan uitgegaan worden dat de machine voldoet aan de eisen die Covestro daaraan stelt. Daarbij komt dat BWC de niet verder onderbouwde stelling van Covestro dat sleutelfiguren, van die oud-medewerkers begrijpt de rechtbank, niet meer naar [bedrijf] zouden terugkeren, betwist heeft. Volgens BWC waren die sleutelfiguren eind 2023 – ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen BWC en [bedrijf] - niet meer nodig.
6.4.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het feit dat BWC de lamineermachine niet van LACOM, maar van [bedrijf] betrokken heeft, zo dat al een tekortschieten in het nakomen van een verplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst oplevert, de ontbinding van die overeenkomst niet kan rechtvaardigen, omdat het belang van Covestro dat met deze verplichting voor BWC gediend wordt niet geschaad is. Covestro heeft de overeenkomst dan ook ten onrechte ontbonden. Gevolg hiervan is dat de overeenkomst in stand is gebleven. De rechtbank dient nu dan ook te onderzoeken of Covestro een of meer van haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen is.
Om welke tekortkomingen gaat het volgens BWC?
6.5.
BWC stelt zich op het standpunt dat Covestro de overeenkomst tussen partijen ten onrechte buitengerechtelijk ontbonden heeft en verbindt daar de conclusie aan dat Covestro tekortschiet in de nakoming van alle op haar rustende verplichtingen uit die overeenkomst. Hier kan BWC echter niet mee volstaan. De rechtbank dient in het licht van artikel 6:74 BW te onderzoeken of Covestro tekortgeschoten is in de nakoming van een of meer specifieke verplichtingen uit de overeenkomst en zo daar sprake van is of elke afzonderlijke tekortkoming aan Covestro toe te rekenen is en of BWC ten gevolge van elke afzonderlijke tekortkoming schade geleden heeft.
6.6.
In haar dagvaarding verwijst BWC naar haar brief van 29 januari 2024 aan Covestro (zie hiervoor onder 3.7.). BWC vermeldt in die brief drie tekortkomingen aan de zijde van Covestro:
⸰ De leveringsverplichting van de Niaga-lijm tegen de overeengekomen prijs, waarbij het recept van de lijm bij een notaris in bewaring wordt gegeven om deze aan BWC ter beschikking te stellen in het geval Covestro de productie c.q. levering mocht staken;
⸰ De gezamenlijke marketing en co-branding van het merk Niaga en het gelicentieerde product ‘Niaga Laminated Carpets’;
⸰ De technische ondersteuning inclusief toegang tot het lab te Zwolle totdat de productielijn voor laminatie en delaminatie getest en gereed is om in gebruik te worden genomen en voor alle bestaande producten, die omgezet moeten worden, naar deze technologie nieuwe specificaties te ontwikkelen/vast te stellen.
In de dagvaarding vermeldt BWC drie elementen van de schade die zij geleden heeft door de eenzijdige beëindiging van de overeenkomst door Covestro:
⸰ Leveringsverplichting Niaga-lijm
⸰ Marketingkosten en imagoschade
⸰ Technische ondersteuning en gebruik testlab
De rechtbank leidt uit het voorgaande, in samenhang met de hiervoor onder 4.3. tot en met 4.5. vermelde onderbouwing van de gestelde schade, af dat BWC Covestro verwijt tekortgeschoten te zijn in de nakoming van de verplichting om BWC lijm te leveren (artikel 3 van de overeenkomst), van de verplichting uit artikel 7 van de overeenkomst
(‘License under de Niaga® Trademark’) en van de verplichting vermeld onder
‘Niaga support package’in artikel 9 van de overeenkomst. De rechtbank betrekt daarbij ook dat tijdens de mondelinge behandeling namens BWC verklaard is dat zij de Niaga-technologie, zoals vermeld in artikel 4 van de tussen partijen gesloten overeenkomst, niet gebruikt en dat zij alleen de gepatenteerde lijm gebruikt en daarnaast belang heeft bij de support package van Covestro.
Leveren lijm
6.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft BWC verklaard dat zij nog steeds lijm ontvangt zoals die in de overeenkomst opgenomen is. Zoals hiervoor onder 4.3. overwogen gaat BWC er op dit moment alleen van uit dat Covestro geen lijm zal (blijven) leveren, zodat BWC genoodzaakt is elders lijm te laten ontwikkelen. Haar schade bestaat uit de kosten die daarmee gemoeid zijn. De rechtbank overweegt het volgende. Nu zij vastgesteld heeft dat Covestro de overeenkomst tussen partijen ten onrechte buitengerechtelijk ontbonden heeft, is de overeenkomst in stand gebleven. Covestro is dan ook gehouden om lijm te blijven leveren aan BWC. Covestro heeft ook verklaard dat zij lijm kan blijven leveren, zij het via haar moedermaatschappij. Onder die omstandigheden bestaat voor BWC geen noodzaak om elders lijm te laten ontwikkelen en zal van schade bestaande uit de kosten daarvan geen sprake zijn. Een tekortkoming aan de zijde van Covestro die tot schade voor BWC geleid heeft komt dan ook in zoverre niet vast te staan.
6.8.
BWC heeft verklaard niet akkoord te gaan met levering alsnog van lijm door Covestro. Zij vindt de besteltermijn van 6 maanden niet werkbaar. Zij verwijst daarbij naar een e-mailbericht van Covestro van 28 oktober 2024 (productie 31 van BWC). Tijdens de mondelinge behandeling heeft Covestro echter - onbetwist - naar voren gebracht dat zij twee soorten lijm kan leveren: lijm type LA1030 en een nieuwe verbeterde versie daarvan, lijm type LA1020. De rechtbank stelt voorts vast dat Covestro in bovengenoemd e-mailbericht van 28 oktober 2024 voor lijm van type LA1020 een besteltermijn van vier weken hanteert. De rechtbank kan bovendien het voorgaande niet rijmen met de mededeling van BWC dat zij nog steeds lijm van Covestro krijgt. Het bezwaar van BWC leidt er dus niet toe dat BWC alsnog elders lijm moet laten ontwikkelen en daarvoor kosten moet maken. De conclusie zoals vermeld onder 6.7. blijft dus overeind.
Gebruik laten maken van Niaga merk, naam en logo
6.9.
Niet in geschil is dat partijen in november 2022 overeengekomen zijn dat BWC geen gebruik meer zou maken van het merk, de naam en het logo van Niaga en dat BWC daarvoor een korting van 40% op de royalty’s kreeg. Volgens BWC is deze afspraak slechts van tijdelijke aard. Zij wijst onder meer op een intern bericht van Covestro van 16 februari 2022 (productie 27 van BWC), waarin als twee opties staan het niet gebruiken door BWC van
‘Niaga tag/reference’en het gebruik door BWC van het
‘standard Niaga tag’, een bericht van Covestro aan BWC van 24 november 2022 (ook productie 27 van BWC), waarin staat
“We all realize whatever we do now is not static”en een bericht van Covestro aan BWC van 18 april 2023 (eveneens productie 27 van BWC). In dat laatste bericht staat:
”Once we have agreed on above next steps, the royalty discount will be removed and we will return to the regular 100% royalty scheme”.De rechtbank is echter van oordeel dat BWC daarmee niet aantoont dat de in november 2022 gemaakte afspraak niet meer geldt dan wel dat voorwaarden die vervuld moesten worden om die afspraak te beëindigen daadwerkelijk vervuld zijn. Dat sluit aan op wat tijdens de mondelinge behandeling namens Covestro verklaard is, namelijk dat na de afspraak die in november 2022 gemaakt is partijen geen overeenstemming bereikt hebben over de voorwaarden om de afspraak te beëindigen.
6.10.
De rechtbank komt tot de slotsom dat niet vast is komen te staan dat Covestro tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting uit artikel 7 van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Support package
6.11.
De rechtbank volgt Covestro waar zij stelt dat BWC Covestro niet kan aanspreken op een tekortschieten bij de ondersteuning door Covestro op het terrein van de marketing. De rechtbank verwijst naar wat zij overwogen heeft onder 6.9. Bovendien heeft BWC niet meer gereageerd op wat Covestro in haar conclusie van antwoord ter zake als verweer aangevoerd heeft.
6.12.
Dat Covestro BWC toegang geboden heeft tot de ‘Niaga-technologie” - voor zover in het licht van de namens BWC gedane uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling (zie hiervoor onder 6.6.) nog van belang - betwist BWC niet. BWC betwist evenmin dat Covestro, zoals deze stelt, haar verplichtingen op het vlak van de materiaalanalyse en die in verband met het aanvragen van subsidie inmiddels nagekomen is.
6.13.
Over blijft dan nog de ondersteuning die Covestro moet bieden bij de ontwikkeling van het productieproces. Juist is dat in de overeenkomst staat dat Covestro commercieel redelijke
inspanningenmoet leveren om BWC te ondersteunen en dat Covestro commercieel redelijke
inspanningenmoet leveren om automatische ‘unclick’- apparatuur te leveren tijdens de gehele looptijd van het DEI+ project. In de overeenkomst staat echter ook dat Covestro die inspanningen moet verrichten om BWC te helpen haar ambities vermeld onder ‘Best Wool’s ambition’ te realiseren. Die houdt in dat in 2026 40% van de omzet van BWC uit
‘Niaga-Laminated-Carpet’bestaat en 100% van de omzet in 2031. De overeenkomst voegt daaraan toe dat partijen jaarlijks over de gerealiseerde volumes en de streefdoelen overleg hebben. Voorts heeft BWC er terecht op gewezen dat ook bij de inspanningen gericht om ‘unclick’- apparatuur te leveren een doel geformuleerd staat. Ook is van belang dat BWC pas na 60 maanden na ondertekening van de overeenkomst deze eenzijdig op kan zeggen en dat de prijs van de lijm jaarlijks aangepast kan worden. De overeenkomst bevat daarmee elementen van een meerjarige overeenkomst. De rechtbank kan in het licht van het voorgaande de overeenkomst niet anders uitleggen dan dat Covestro op grond daarvan gehouden is BWC te helpen bij het opzetten van haar tapijtfabricage. Dat verhoudt zich ook met de afspraken die partijen gemaakt hebben over het verlenen van de licentie en het leveren van de lijm.
Daarmee valt moeilijk te rijmen dat Covestro reeds op het moment van het opzeggen van de overeenkomst op 27 november 2023 aan haar verplichtingen op dit punt voldaan zou hebben, zeker niet omdat op dat moment nog geen sprake was van een lopende tapijtproductie bij BWC. De rechtbank kan tot slot het standpunt van Covestro dat zij reeds aan haar verplichtingen uit de ‘support package’ voldaan heeft moeilijk los zien van de omstandigheid dat Covestro, zoals zij zelf stelt, om bedrijfseconomische redenen haar activiteiten moest beëindigen. De rechtbank komt tot de slotsom dat het verweer van Covestro dat zij onder de ‘support package’ slechts inspanningsverbintenissen aangegaan is en dat zij die reeds nagekomen is, niet slaagt.
6.14.
Hoe Covestro tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen zodat zij schade ter hoogte van € 425.000,00 in verband met nog benodigde personele ondersteuning bij de uitvoering van de projecten op het gebied van technologie, proces-en productontwikkeling, inbedrijfstelling en zogenaamde uitrol moet vergoeden, heeft BWC echter niet uitgelegd. Terecht heeft Covestro erop gewezen dat uit de overeenkomst niet blijkt dat Covestro gehouden is om de productielijn die BWC wil maken op te zetten, te installeren, in te stellen en werkend te krijgen. Maar waar de ondersteuning die Covestro zou moeten bieden uit bestaat, anders dan de ondersteuning die zij in haar conclusie van antwoord per onderdeel van de ‘support package’ beschreven heeft (zie hiervoor onder 5.2), heeft BWC niet duidelijk gemaakt.
6.15.
Dan behoeft alleen de technische ondersteuning in de vorm van het aanbieden van testfaciliteiten nog bespreking. Dit sluit aan op de terechte opmerking van Covestro gezien het rapport van ValuePro, dat BWC als haar productie 26 in het geding heeft gebracht, de onderbouwing van de claim van BWC ten aanzien van technische ondersteuning met name lijkt te gaan om de kosten van het gebruik van de ‘pilot line’. Tussen partijen staat vast dat het testen met gebruikmaking van de pilot line in Zwolle onderdeel is van de ondersteuning die Covestro aan BWC moet geven. Ook staat vast dat deze ondersteuning niet meer gegeven wordt. Covestro erkent dat zij de testapparatuur met de pilot-line na het beëindigen van haar activiteiten overgedragen heeft aan het Duitse bedrijf Object GmbH. Covestro stelt in haar verweer dat de lamineermachine inmiddels bij BWC geïnstalleerd is en dat toegang tot de pilotmachine daarom niet meer nodig is. Zij verwijst naar de brief van 29 januari 2024 ( zie hiervoor onder 3.7.), waarin BWC schrijft dat Covestro haar verplichting na moet komen om technische ondersteuning inclusief toegang tot het lab in Zwolle te geven
‘totdat de productielijn voor laminatie-en delaminatie getest en gereed is om in gebruik te worden genomen’. Dat de productielijn voor laminatie en delaminatie al zover is, staat echter niet vast. De door [bedrijf] gemaakte lamineermachine is pas op 8 oktober 2024 geleverd. Daarbij komt nog dat BWC in februari 2024 een delamineermachine gekocht heeft van het bedrijf Romill en onbetwist gesteld heeft dat die machine pas in het eerste kwartaal van 2025 geleverd wordt. Hier komt dus wel een tekortkoming aan de zijde van Covestro vast te staan.
Schade
6.16.
BWC heeft in de dagvaarding een opstelling gemaakt van de schade die zij stelt geleden te hebben ten gevolge van het niet nakomen door Covestro van haar verplichting technische ondersteuning in de vorm van testfaciliteiten aan te bieden. Nadien heeft zij een schaderapport van ValuePro met bijlagen in het geding gebracht (productie 26), waarin een ander schadebedrag becijferd is. Dit rapport vervangt de schadeopstelling zoals die in randnummer 37 van de dagvaarding is opgenomen. Covestro heeft de schadeopstelling door BWC, ook op het punt van de technische ondersteuning en het nog relevante deel daarvan, betwist. Covestro betwist niet zozeer dat schade geleden is, maar wel dat schade geleden is ter hoogte van € 2.301.400,00, zoals BWC thans stelt (zie productie 26 van BWC, bladzijde 6). Omdat de rechtbank mede gezien het feit dat het partijdebat over de hoogte van de schade nog niet afgerond is, die schade nog niet kan begroten, maar zij van oordeel is dat wel voldoende aannemelijk is dat BWC schade geleden heeft door het niet aanbieden van testfaciliteiten door Covestro, waar zij dat uit hoofde van de overeenkomst wel moest doen, bestaat aanleiding om Covestro te veroordelen tot vergoeden van de door BWC geleden schade, op te maken bij staat. Het gevorderde voorschot op schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
6.17.
De rechtbank zal de vordering van BWC dan ook slechts in die zin toewijzen dat zij voor recht zal verklaren dat Covestro tekortschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst waar zij BWC geen technische ondersteuning in de vorm van het aanbieden van testfaciliteiten (in het bijzonder de pilot-line in Zwolle) gegeven heeft en Covestro zal veroordelen tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die BWC geleden heeft ten gevolge van die tekortkoming.
Vergoeding commissie
6.18.
BWC wenst dat Covestro het bedrag van € 90.000,00 vergoedt dat LACOM bij de verkoop van de lamineermachine aan BWC aan commissie in rekening gebracht heeft. Dat bedrag heeft BWC aan LACOM betaald uit hoofde van de tussen LACOM en BWC gesloten koopovereenkomst en zal LACOM aan Covestro betaald hebben uit hoofde van een tussen die partijen bestaande afspraak. Reeds om die reden kan eventueel door Covestro tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen jegens BWC op grond van de tussen BWC en Covestro bestaande overeenkomst geen grond zijn voor het betalen van een bedrag van € 90.000,00 door Covestro aan BWC als schadevergoeding in de zin van artikel 6:87 BW. Bij gebreke van een andere grondslag is dit deel van de vordering van BWC dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
Buitengerechtelijke kosten
6.19.
BWC vordert een veroordeling van Covestro tot betaling van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 6.775,00. Volgens Covestro zijn dit geen in redelijkheid gemaakte kosten. Covestro voegt daaraan toe dat de kosten die de advocaat van BWC gemaakt heeft zijn te beschouwen als proceskosten. Buitengerechtelijke kosten maken deel uit van de kosten, die in artikel 96, tweede lid, BW als vermogensschade vermeld zijn. Dit deel van de vordering moet dan ook beoordeeld worden in de procedure, waarin de rechtbank over de schade zal oordelen.
Beslagkosten
6.20.
BWC vordert ook een veroordeling tot betaling van een vergoeding van de beslagkosten ter hoogte van € 596,96. Vergoeding van beslagkosten is op grond van artikel 706 Rv mogelijk, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. BWC heeft deze vordering voldoende met de door haar in het geding gebrachte beslagstukken (productie 12 bij dagvaarding) onderbouwd. Covestro heeft deze vordering ook niet afzonderlijk betwist. De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
Proceskosten
6.21.
Nu de rechtbank BWC maar zeer ten dele in het gelijk stelt zal zij de overige proceskosten compenseren, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verklaart voor recht dat Covestro tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst waar zij BWC geen technische ondersteuning in de vorm van het aanbieden van testfaciliteiten (in het bijzonder de pilot-line in Zwolle) gegeven heeft;
7.2.
veroordeelt Covestro tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die BWC geleden heeft ten gevolge van genoemde tekortkoming;
7.3.
veroordeelt Covestro tot betaling aan BWC van een bedrag van € 596,96 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
7.4.
verklaart de veroordeling onder 7.2. en 7.3. uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst de vordering van BWC voor het overige af;
7.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: