ECLI:NL:RBOVE:2025:2065

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11501393 \ CV EXPL 25-227
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand in het kader van een huurovereenkomst met voorlopige voorziening

In deze zaak vordert de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Zuidema, betaling van een huurachterstand van € 5.113,60 van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser stelt dat de gedaagden sinds juni 2024 de huur niet meer hebben voldaan, terwijl de huurovereenkomst doorloopt tot 15 juni 2028. De gedaagden voeren verweer en stellen dat de eiser haar waarheidsplicht heeft geschonden door te beweren dat er geen verweer bekend is, terwijl er een schuldhulpverleningstraject loopt. De kantonrechter oordeelt dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is voor de gevraagde voorlopige voorziening, en wijst de vordering tot betaling van de huurachterstand af. Wel wordt de vordering tot betaling van de lopende huurprijs van € 1.990,21 per maand vanaf februari 2025 toegewezen, totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd of totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagden op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11501393 \ CV EXPL 25-227
Vonnis in incident van 1 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M. Zuidema,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
gemachtigde: [gemachtigde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 5.113,60, te vermeerderen met de lopende huur, vanaf februari 2025, zijnde een bedrag van € 1.990,21 tot het moment dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Ook vordert [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt aan haar vordering (in het incident) - samengevat - ten grondslag dat de verplichtingen uit een tussen partijen gesloten en verlengde huurovereenkomst betreffende een winkelruimte niet worden nagekomen door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Zo hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf juni 2024 de maandelijkse huurprijs, die op dit moment € 1.644,80 excl. btw bedraagt, niet meer aan [eiser] voldaan. De huurovereenkomst loopt echter nog door tot 15 juni 2028. De huurachterstand bedraagt tot en met januari 2025 € 5.113,60, welk bedrag zij opeisbaar van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vorderen heeft.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij voeren daartoe – samengevat – het volgende aan.
2.4.
[eiser] heeft, op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in haar inleidende dagvaarding haar waarheidsplicht geschonden. Zo stelt [eiser] dat er bij haar geen verweer bekend is van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], terwijl zij reeds op de hoogte is van het inmiddels gestarte schuldhulpverleningstraject ten behoeve van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Deze proceshouding van [eiser] leidt tot een onnodige verhoging van de schuldenlast van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Daarnaast heeft [eiser] geen belang bij een voorlopige voorziening, aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een inkomen hebben onder de bijstandsnorm en is reeds een schuldhulpverleningstraject opgestart.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In artikel 223 Rv is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zowel in de hoofdzaak als in het incident veroordeling tot betaling van huurpenningen vordert. Door betaling van deze huurpenningen nu als voorlopige voorziening te vorderen, vraagt [eiser] in wezen de kantonrechter vooruit te lopen op de in de hoofdzaak te nemen beslissing, zodat [eiser] kan worden ontvangen in haar vordering.
3.2.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv moet de kantonrechter, net als in een kort geding procedure, onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of daarbij een (spoedeisend) belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico wordt betrokken.
Huurachterstand
3.3.
Uitgangspunt in het onderhavige geding is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op basis van de huurovereenkomst verplicht zijn de maandelijkse huur te voldoen. Vast staat, nu [eiser] onweersproken heeft gesteld, dat de huurpenningen van juli 2024 tot en met januari 2025 niet aan haar zijn voldaan, en dat de totale vordering € 5.113,60 bedraagt.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij deze vordering, in die zin dat van haar niet gevergd kan worden dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht. Daarbij acht de kantonrechter het volgende van belang.
3.4.
[eiser] stelt dat zij haar hypotheek niet meer kan betalen wanneer de achterstallige huurpenningen niet worden voldaan, maar zij heeft nagelaten om haar standpunt dienaangaande voldoende te motiveren. Het had op de weg van [eiser] gelegen het dringend belang bij de gevraagde voorziening voldoende gemotiveerd te stellen en te onderbouwen. Dit geldt zeker nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat ten aanzien van hen een schuldhulpverleningstraject is gestart. Hoewel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun conclusie van antwoord in het incident geen gedetailleerde informatie hebben verstrekt over het schuldhulpverleningstraject en in welke fase het traject momenteel verkeert, is dit wel van belang voor beantwoording van de vraag in hoeverre de vordering van de huurachterstand van [eiser] door een eventueel schuldsaneringstraject wordt geraakt en bijgevolg ook op welke wijze de vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan worden ingesteld. De uitkomst van de procedure in hoofdzaak is op dit moment dan ook ongewis, zodat in voorlopige voorziening daarop niet vooruitgelopen kan worden. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat de voorziening dringend noodzakelijk is in die zin dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht.
3.5.
Op grond van het voorgaande wordt de incidentele vordering ter zake van de achterstallige huurpenningen afgewezen.
Toekomstige huurpenningen
3.6.
Toewijsbaar is wel de vordering tot betaling van huur, voor zover die vervalt vanaf het moment van het instellen van de vordering tot de voorlopige voorziening – derhalve vanaf februari 2025 – tot aan het eind van de aanhangigheid van de hoofdzaak, althans tot aan het moment dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Redengevend daartoe is dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat, waarin [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich hebben verbonden maandelijks de huurpenningen van thans € 1.990,21 aan [eiser] te voldoen. Derhalve zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om gedurende de periode waarin de hoofdzaak, met rolnummer 11501393 tussen partijen door de kantonrechter nog niet is beslist, de verschuldigde huurpenningen – groot € 1.990,21 per maand – te voldoen aan [eiser], en wel met ingang van februari 2025 totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist.
De proceskosten in het incident worden gecompenseerd
3.7.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten in dit incident gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 15 april 2025 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident:
4.1.
wijst de vordering van [eiser] tot betaling van de huurachterstand van
€ 5.113,60 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat deel zal zijn bevrijd, tot betaling van de lopende huurprijs ad € 1.990,21 per maand vanaf februari 2025, totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, dan wel totdat in de hoofdzaak onherroepelijk is beslist;
4.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
4.5.
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 29 april 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.