ECLI:NL:RBOVE:2025:2056

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11383641 \ EJ VERZ 24-291
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en studieovereenkomst: ernstig verwijtbaar handelen bij niet voortzetten arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en Stichting Het Stedelijk Lyceum Enschede. [verzoekster] was sinds 1 augustus 2023 in dienst bij het Stedelijk Lyceum op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In januari 2024 werd een studieovereenkomst gesloten tussen [verzoekster], het Stedelijk Lyceum en de Universiteit Utrecht, die liep tot 31 januari 2026. Het Stedelijk Lyceum besloot echter om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen, waardoor [verzoekster] niet langer voldeed aan de voorwaarden van de studieovereenkomst. [verzoekster] stelde dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar was en vroeg om een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het Stedelijk Lyceum inderdaad ernstig verwijtbaar had gehandeld, omdat zij zich had gecommitteerd aan de studieovereenkomst en de arbeidsovereenkomst niet had voortgezet. De kantonrechter stelde partijen in de gelegenheid om zich nader uit te laten over de hoogte van de billijke vergoeding, aangezien het debat hierover nog niet was afgerond.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer / rekestnummer: 11383641 \ EJ VERZ 24-291
Beschikking van 5 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. R. Goldschmitz, werkzaam bij Algemene Onderwijsbond te Utrecht,
tegen
STICHTING HET STEDELIJK LYCEUM ENSCHEDE,
gevestigd te Enschede,
verwerende partij, hierna te noemen: Stedelijk Lyceum,
gemachtigde: mr. H. Eillert, advocaat te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] van 31 oktober 2024, ter griffie ontvangen op 1 november 2024,
- het verweerschrift van Stedelijk Lyceum van 10 januari 2025,
- de mondelinge behandeling van 22 januari 2025.
De beschikking is bepaald op vandaag.
Samenvatting
[verzoekster] is met ingang van 1 augustus 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van één jaar in dienst gekomen van Stedelijk Lyceum. In januari 2024 is een studieovereenkomst gesloten tussen drie partijen: [verzoekster] , Stedelijk Lyceum en Universiteit Utrecht. Deze overeenkomst heeft een einddatum van 31 januari 2026.
Stedelijk Lyceum verlengt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet. [verzoekster] heeft dus geen dienstverband bij Stedelijk Lyceum tot en met 31 januari 2026, waardoor zij niet langer voldoet aan de voorwaarden van de studieovereenkomst. [verzoekster] meent dat Stedelijk Lyceum door haar arbeidsovereenkomst niet voort te zetten ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van 7:673 lid 9 BW en maakt aanspraak op een billijke vergoeding. De kantonrechter stelt [verzoekster] in het gelijk.
Het debat omtrent de berekening van een billijke vergoeding is nog niet voltooid. De kantonrechter stelt partijen daarom in de gelegenheid hierover nog een nadere toelichting te geven.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum], is sinds 1 augustus 2023 in dienst bij het Stedelijk Lyceum op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar tot 1 augustus 2024. De functie van [verzoekster] is Leraar LB met een loon van € 4.525,40 bruto per maand.
2.2.
Op deze arbeidsovereenkomst is de cao voor het voortgezet onderwijs van toepassing.
2.3.
Op of omstreeks 18 januari 2024 is tussen [verzoekster] , Stedelijk Lyceum en de Graduate School of Teaching (GST) - Universiteit Utrecht een scholings- en begeleidingsovereenkomst voor [verzoekster] als zij-instromer tot stand gekomen voor de periode vanaf 1 februari 2024 tot en met 31 januari 2026. Artikel 2 van deze tripartite overeenkomst luidt:
“De school benoemt de zij-instromer in het kader van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 in tijdelijke dienst voor ten minste de duur van de in artikel 1 vermelde periode.”
2.4.
In het e-mailbericht van [verzoekster] aan [naam 1] , teamleider Stedelijk Lyceum, van 26 april 2024 8.00 uur staat onder meer:

In de scholingsovereenkomst die Het Stedelijk, Universiteit Utrecht en mijzelf zijn overeengekomen staat dat mijn opleiding van februari 2024 tot en met januari 2026 duurt. Hierbij wordt vermeld dat het Stedelijk een arbeidsovereenkomst biedt voor tenminste de duur van de studie. Ik verwacht dat deze scholingsovereenkomst wordt nageleefd door alle partijen.”
2.5.
In het e-mailbericht van [naam 1] van 26 april 2024 9.15 uur staat onder meer:

Het stukje van de contracten laat ik echt even over aan P&O.
2.6.
Op 17 mei 2024 schrijft [verzoekster] aan [naam 1] onder meer:

Naar aanleiding van ons gesprek gisteren hier nog even mijn alternatieve opties om toch mijn eerstegraads bevoegdheid binnen het stedelijk te halen, mocht ik niet op een ‘echte’ baan aangenomen worden.
1. Stedelijk neemt mij aan voor de minimale uren voor biologie, 0,1/0,2 fte waarin ik mijn uren kan maken voor biologie in de bovenbouw. Dit houdt in dat aan de eisen voor de Zij-instroom wordt voldaan, en Stedelijk alle subsidie houdt.”
2.7.
Op 27 mei 2024 heeft Stedelijk Lyceum [verzoekster] schriftelijk aangezegd dat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van 1 augustus 2024.
2.8.
Bij schrijven van 30 mei 2024 heeft Stedelijk Lyceum [verzoekster] in kennis gesteld van haar voornemen om de studieovereenkomst te ontbinden.
2.9.
Universiteit Utrecht, Graduate School of Teaching, Bureau Zij-instroom in beroep, heeft bij brief van 10 juni 2024 aan Stedelijk Lyceum laten weten:

Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw verzoek tot ontbinding van de scholings- en begeleidingsovereenkomst voor het zij-instroomtraject van mevrouw [verzoekster] , gedateerd 30 mei 2024. U geeft als reden voor de beëindiging van de scholings- en begeleidingsovereenkomst dat het arbeidscontract van mevrouw [verzoekster] van rechtswege eindigt.
Als opleider van mevrouw [verzoekster] betreuren wij het zeer dat Het Stedelijk heeft besloten de overeenkomst te beëindigen. Wij lichten dit vanuit onze rol en verantwoordelijkheid graag toe.
De insteek van het zij-instroom traject is dat een school de zij-instromer voor de duur van het traject aanstelt. Het is niet de bedoeling en ongebruikelijk dat een arbeidsovereenkomst eerder eindigt dan de scholings- en begeleidingsovereenkomst. Wij verkeerden in de veronderstelling dat wij waren overeengekomen dat mevrouw [verzoekster] een arbeidsovereenkomst op uw school had tot en met tenminste 31 januari 2026, tevens de einddatum van de tripartiete scholings- en begeleidingsovereenkomst.
Omdat een aanstelling als docent een vereiste is voor deelname aan het zij-instroomtraject en mevrouw [verzoekster] vanaf 1 augustus 2024 niet langer bij u in dienst is, eindigt per die datum ook de scholings- en begeleidingsovereenkomst die wij met u hebben gesloten.”
2.10.
In het e-mailbericht van 16 juli 2024 van [naam 2] (HR adviseur bij Stedelijk Lyceum) aan [verzoekster] staat onder meer:

Via onze jurist is er op 10 juli 2024 een mail gestuurd aan jouw jurist dhr. [naam 3] van de AOb (dit i.v.m. de afwezigheid van dhr. Goldschmitz) met een voorstel van Het Stedelijk ten aanzien van jouw dienstbetrekking.”
2.11.
Stedelijk Lyceum heeft de transitievergoeding voor het indienen van het verzoekschrift volledig betaald.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen. Volgens [verzoekster] is het na 1 augustus 2024 niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ernstig verwijtbaar. Partijen waren immers overeengekomen dat zij een studietraject zou volgen bij de Universiteit Utrecht tot en met 31 januari 2026.
3.2.
Stedelijk Lyceum voert verweer. Zij stelt dat het verzoek niet-ontvankelijk is omdat de transitievergoeding is voldaan. Daarmee is het verzoek om billijke vergoeding niet meer gekoppeld aan een verzoek om transitievergoeding en geldt niet een vervaltermijn van drie maanden, maar een vervaltermijn van twee maanden. Het verzoek is ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn van twee maanden. Stedelijk Lyceum betwist voorts dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft diverse inspanningen verricht en [verzoekster] een baan aangeboden voor 0,1 fte zodat zij in de gelegenheid zou zijn om het studietraject af te ronden. Ook betwist Stedelijk Lyceum de hoogte van de gevorderde billijke vergoeding.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1.
Artikel 7:673 lid 9 BW luidt:

Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, kan de kantonrechter:
a. naast de transitievergoeding aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.”
Artikel 7:686 a lid 4 BW luidt:

De bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt:
a. twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 672, lid 11, 677, 681, lid 1, onderdelen a, b en c, en 682, leden 1, 2 en 3, betreft;
b. drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 673, 673b en 673c betreft.”
Is het verzoek ontvankelijk?
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat artikel 7:693 lid 9 BW het mogelijk maakt dat de kantonrechter na een einde van rechtswege van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naast de transitievergoeding een billijke vergoeding aan de werknemer toekent. Of de transitievergoeding al dan niet voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift is betaald, doet er niet toe. Het gaat erom dat een billijke vergoeding in deze situatie mogelijk is, ook als de werknemer recht heeft op transitievergoeding. Voor het verzoek van [verzoekster] geldt dus een vervaltermijn van drie maanden. Het verzoek is binnen deze termijn gedaan en is daarom ontvankelijk.
Is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van Stedelijk Lyceum?
4.3.
De kantonrechter overweegt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Stedelijk Lyceum. Partijen zijn een arbeidsovereenkomst aangegaan met ingang van 1 augustus 2024 en toen was bij beide partijen reeds bekend dat een studietraject nodig was in verband met het verkrijgen van de benodigde onderwijsbevoegdheid. Voor dat doel is op of omstreeks 18 januari 2024 een studieovereenkomst gesloten tot en met 31 januari 2026.
4.4.
Door de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten na 1 augustus 2024heeft Stedelijk Lyceum ernstig verwijtbaar gehandeld. Immers Stedelijk Lyceum had zich in artikel 2 van de tripartite overeenkomst gecommitteerd tot het benoemen van [verzoekster] in tijdelijke dienst tot tenminste 31 januari 2026.
4.5.
Kennelijk heeft Stedelijk Lyceum op basis van de tweede zin van artikel 2 gedacht dat deze verplichting niet voor haar zou gelden. Deze zin luidt: “
In afwijking van artikel 1 wordt deze overeenkomst beëindigd, zodra het dienstverband tussentijds wordt ontbonden.” Echter van een tussentijdse ontbinding is in deze zaak geen sprake.
4.6.
De ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Stedelijk Lyceum wordt niet weggenomen door de omstandigheid dat zij inspanningen heeft verricht voor [verzoekster] en haar op 10 juli 2024 een aanbod heeft gedaan voor 0,1 fte. Weliswaar zijn er tussen [verzoekster] en Stedelijk Lyceum in april 2024 diverse gesprekken en contacten geweest over de voortzetting van het dienstverband, maar deze gesprekken hebben niet geleid tot duidelijkheid voor [verzoekster] dat Stedelijk Lyceum de afspraken zou nakomen. Integendeel Stedelijk Lyceum beriep zich op een einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege. Hierdoor kwam [verzoekster] in een moeilijke situatie te verkeren en voelde zij zich genoodzaakt om naar alternatieven op zoek te gaan. Op de valreep heeft Stedelijk Lyceum haar op 10 juli 2024 een dienstverband van 0,1 fte aangeboden. Hiermee kan niet worden gezegd dat Stedelijk Lyceum [verzoekster] tijdig uitzicht op een oplossing heeft geboden.
De hoogte van de gevorderde billijke vergoeding
4.7.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [1] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.8.
[verzoekster] heeft als productie 13 bij haar verzoekschrift een schadeoverzicht (berekening billijke vergoeding) overgelegd. Stedelijk Lyceum heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de door [verzoekster] gevorderde billijke vergoeding.
4.9.
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen voorgehouden dat bij de berekening van de loonderving niet vaststaat dat uitgegaan moet worden van een dienstverband met dezelfde omvang. Immers partijen zijn niet overeengekomen dat Stedelijk Lyceum aan [verzoekster] dezelfde arbeidsomvang moest aanbieden. Stedelijk Lyceum heeft geen urengarantie gegeven en de formatie in het onderwijs kan fluctueren.
Wel ligt het voor de hand bij het bepalen van wat de arbeidsomvang was geweest indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet was geëindigd te betrekken welke omvang minimaal nodig is om het studietraject goed te kunnen volbrengen. Een arbeidsomvang van 0,1 fte lijkt ontoereikend om dat doel te bereiken.
4.10.
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen meegedeeld dat, indien wordt geoordeeld dat [verzoekster] recht heeft op een billijke vergoeding, Stedelijk Lyceum in de gelegenheid zal worden gesteld om haar verweer op dit onderdeel nader te onderbouwen en [verzoekster] de gelegenheid zal krijgen hier op te reageren.
4.11.
Het bovenstaande maakt dat partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich bij akte nader uit te laten over de berekening van de billijke vergoeding.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Stelt partijen in de gelegenheid zich nader uit te laten over de berekening van de billijke vergoeding, waarbij eerst aan Stedelijk Lyceum een termijn wordt gegeven tot uiterlijk 25 februari 2025 daarna aan [verzoekster] een termijn tot 11 maart 2025.
5.2.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Enschede door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (