ECLI:NL:RBOVE:2025:1963

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/08/328577 / JE RK 25-209
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 april 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de kinderen hebben herhaaldelijk gefrustreerd dat de minderjarigen in gezinshuizen verblijven, met name door het niet geven van emotionele toestemming voor hun verblijf daar. De gecertificeerde instelling (GI) heeft het perspectief van de kinderen in de 24-uurs accommodaties bepaald en verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft het verzoek voor [minderjarige 2] grotendeels afgewezen, maar een maand verlenging toegestaan om de terugkeer naar de ouders voor te bereiden. Voor [minderjarige 1] is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, omdat hij daar beter lijkt te functioneren. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken met de GI en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almelo
Zaaknummer: C/08/328577 / JE RK 25-209
Datum uitspraak: 2 april 2025
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
met betrekking tot

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen [minderjarige 1] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.J. Soriano, en

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.J. Soriano.

Het verloop van de procedure

Op 7 februari 2025 is het verzoekschrift met bijlagen van de GI ingekomen bij de griffie.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 17 maart 2025, gelijktijdig met de zaak met nummer C/08/329993 / JE RK 25-395 (
verzoek geschillenregeling), waarin afzonderlijk bij beschikking wordt beslist. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
-[naam 1] en mr. [naam 2] namens de GI.
Door mr. Soriano zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De vader is wel deugdelijk opgeroepen, maar niet verschenen.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een 24-uurs accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 4 april 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 4 oktober 2024.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 september 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 4 april 2025.

Het verzoek van de GI

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van haar verzoeken stelt de GI dat de gezinsopname bij GGZ Beilen niet meer is doorgegaan. De GGZ Drenthe heeft op 27 november 2024 besloten dat zij ouders niet wil ontvangen voor een gezinsopname. Daardoor en vanwege de zorgen die er waren in het gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de opvoedsituatie bij de ouders, ziet de GI ook geen mogelijkheid om de kinderen thuis bij de ouders te plaatsen. Zonder een machtiging tot uithuisplaatsing zullen de ouders de kinderen naar verwachting ophalen op de plekken waar zij nu wonen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen dan niet de opvoeding, aansturing en aansluiting die ze nodig hebben. De GI is van mening dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de ouders ligt en wil in de komende maanden werken aan het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders en de woonplekken van de kinderen, zodat er hopelijk meer wederzijds vertrouwen kan ontstaan en de kinderen een verder loyaliteitsconflict bespaard blijft. De GI wil ook een psychodiagnostisch onderzoek door Forza inzetten, om verder zicht te krijgen op wat de kinderen nodig hebben. Ook wil de GI inzetten op het contact tussen de kinderen en de ouders en hierin mogelijk een externe partij betrekken, zoals Instituut [instituut] , dat mogelijk advies kan geven over wat het meest passend is.

Het standpunt van de ouders

De moeder, die ook namens de vader spreekt, vertelt mede bij monde van haar advocaat dat [minderjarige 2] erg ontheemd is. De huidige verblijfsplek van [minderjarige 2] , [locatie 1] , heeft kort voor de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat [minderjarige 2] daar niet langer kan verblijven. Zijn perspectief ligt dus in elk geval niet bij dat gezinshuis. Het is daarom volgens moeder beter om [minderjarige 2] terug naar huis te laten gaan. Zij zou achter een plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinshuis kunnen staan als het goed voor de jongens was, maar zij heeft daarover vooral ten aanzien van [minderjarige 2] een andere mening. Volgens de moeder is zij het beste in staat om [minderjarige 2] te begrenzen, hetgeen ook blijkt uit het recente verslag van de omgangsbegeleiding van Curess van 21 februari 2025. [minderjarige 2] heeft hij bij de ouders thuis nog nooit zulke ernstige mate gedragsproblemen vertoont als nu wordt waargenomen bij [locatie 1] . Het ongewone gedrag dat de kinderen in de thuissituatie lieten zien en dat door Ambiq destijds is genoteerd en redengevend is geweest voor de uithuisplaatsing, blijkt nu voort te komen uit kindproblematiek. Mogelijk als gevolg van chromosale afwijkingen en of adhd en of autisme, echter niet voortkomend uit of verergerd door enige tekortkoming in de pedagogische aanpak door de ouders. Na twee jaar vertonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds hetzelfde gedrag en derhalve kan geconcludeerd worden dat hun gedrag, ondanks de interventies die in de twee gezinshuizen hebben plaatsgevonden, onveranderd is ten opzichte van de observaties door Ambiq in de thuissituatie van de ouders. Desondanks is er door de GI in de afgelopen twee jaar nog nooit gewerkt aan een terugplaatsing en evenmin heeft er diagnostiek plaatsgevonden, terwijl er in alle verslagen wordt beschreven dat er sprake is van kindproblematiek bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat had moeten betekenen dat er voor de ouders en de kinderen in de thuissituatie ingezet had moeten worden op extra hulp. Niet op uithuisplaatsing. De kinderen hebben met hun kindproblematiek beiden veel nabijheid van de ouders nodig, die als geen ander weten hoe deze twee zeer kwetsbare kinderen een liefdevolle huiselijke omgeving te bieden.

De beoordeling

Op basis van de stukken is de kinderrechter met de GI en op de door deze genoemde gronden, die hij onderschrijft en overneemt, van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:260, eerste lid in samenhang met artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Gezien de (kind)problematiek en de moeite die ouders hebben om structureel aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen, is hulpverlening noodzakelijk. De GI wenst psychodiagnostisch diagnostiek onderzoek door Forza laten uitvoeren en eventueel behandeling van [instituut] in te zetten. Dat lijkt nodig binnen deze maatregel. De kinderrechter heeft er op dit moment evenals de GI onvoldoende vertrouwen in dat de ouders zelfstandig in staat zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen, te meer omdat de ouders hulpverlening moeizaam accepteren. Sterker: zij liggen bij voortduring fors in de clinch met de hulpverleners, in het bijzonder het personeel van [locatie 1] en [locatie 2] . Het is derhalve noodzakelijk dat de hulpverlening in het gedwongen kader wordt voorgezet. Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij [locatie 1] stelt de kinderrechter vast dat [minderjarige 2] daar nog steeds forse gedragsproblemen laat zien en een-op-een begeleiding nodig heeft. Hij heeft moeite om onder woorden te brengen wat er in hem omgaat en hoe hij zich voelt en er is een sterke loyaliteit naar de ouders zichtbaar. Uit de brief van 14 maart 2025 van de gedragswetenschapper van [locatie 1] blijkt dat de gedragswetenschappers van dat gezinshuis van mening zijn dat het perspectief van [minderjarige 2] niet bij [locatie 1] ligt. Dit heeft onder meer te maken met het ontbreken van de emotionele toestemming van de ouders richting [minderjarige 2] , de stagnerende ontwikkeling van [minderjarige 2] en zijn terugval in gedrag en het gebrek aan mogelijkheden tot het vrijuit kunnen handelen van personeel bij [locatie 1] . Daarom zou er volgens die gedragswetenschappers door de GI een andere plek voor [minderjarige 2] gezocht moeten worden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling op de vraag van de kinderrechter of een overplaatsing van [minderjarige 2] tot verandering in het gedrag zal leiden, ontkennend geantwoord. Volgens de GI leert de geschiedenis dat op een vervolgplek in een andere 24 uurs accommodatie hetzelfde gaat plaatsvinden.
De kinderrechter stelt vast dat de GI verwacht dat een overplaatsing van [minderjarige 2] niet tot het gewenste betere resultaat zal leiden. [minderjarige 2] kampt met forse gedragsproblematiek, waarbij er ook van kindproblematiek wordt gesproken. Er zal in de komende periode door de GI diagnostiek worden ingezet. [minderjarige 2] staat evenals [minderjarige 1] op de wachtlijst voor onderzoek bij Forza en zal daar op korte termijn kunnen starten. Gelet op de forse gedragsproblemen en de verwachting dat een overplaatsing van [minderjarige 2] naar een andere plek volgens de GI ook niet tot verbetering zal leiden, concludeert de kinderrechter dat verdere uithuisplaatsing geen betere zoden aan de dijk zal zetten en dat het daarom beter is om te resetten en over te gaan tot de door ouders al langere tijd bepleite thuisplaatsing van [minderjarige 2] . Het is dan aan ouders om het door hen bij herhaling bepleite ongelijk van de GI te bewijzen en te laten zien dat het hen beter dan welk gezinshuis dan ook lukt om op een ‘goed genoeg manier’ voor [minderjarige 2] te zorgen. Mogelijk en indien nodig met hulp van door de GI in te zetten passende hulp in de thuissituatie. De kinderrechter kan de ouders in elk geval met betrekking tot [minderjarige 2] volgen in hun standpunt dat eerder niet maar nu inmiddels wel is gebleken dat bij [minderjarige 2] voornamelijk sprake is van kindgebonden problematiek. Dat zou ook in de thuissituatie aangepakt kunnen worden.
Maar de kinderrechter sluit de ogen ook niet voor de in het verleden, voorafgaand aan de uithuisplaatsing, door instanties vastgestelde ontbrekende opvoedvaardigheden bij de ouders. Dat zorgt voor een klein dilemma. Als ouders het echt niet kunnen dan lukt het hen waarschijnlijk ook niet met een kind als [minderjarige 2] met zijn hierboven beschreven en bij [locatie 1] zichtbaar gemaakte en door de gedragsdeskundigen van dat gezinshuis gememoreerde problematiek. Maar verder gaan met weer een zeer waarschijnlijk tot mislukken gedoemde nieuwe plaatsing in een 24 uurs setting gaat hem ook niet worden. Dat wordt een herhaling van verkeerde zetten. Dan valt de keuze uiteindelijk toch op terug naar huis voor [minderjarige 2] en kijken wat dat gaat worden. Gaat het goed dan is dat mooi. En als het toch niet gaat dan is het herhaalde verzoek tot thuisplaatsing van ouders gehonoreerd en is er daarna misschien wel bereidheid om emotionele toestemming aan [minderjarige 2] te geven om ergens anders op te groeien.
De kinderrechter zal derhalve de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder niet verlengen voor de verzochte duur. Hij zal het verzoek van de GI afwijzen voor de periode na 4 mei 2025. Tot die datum kan de GI samen met ouders en [locatie 1] de terugkeer naar huis zo zorgvuldig mogelijk voorbereiden. Mogelijk is het nodig om passende thuishulp in te zetten. Er zal mogelijk veranderd moeten worden van school. Vanzelfsprekend is het noodzakelijk en in het belang van [minderjarige 2] dat de ouders eventueel door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening in de thuissituatie accepteren. Er is immers sprake van gedragsproblemen, die mogelijk voortkomt uit kindproblematiek. Aldus de ouders. Het is daarbij belangrijk dat de ouders nu eindelijk eens de samenwerking met de GI aangaan zodat er samen gekeken kan worden wat er nodig is om het wonen van [minderjarige 2] in de thuissituatie te laten slagen.
Ten aanzien van [minderjarige 1] denkt de kinderrechter er anders over. Het is noodzakelijk en in het belang van diens verzorging en opvoeding dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, BW. [minderjarige 1] vertoont bij [locatie 2] in steeds mindere mate gedragsproblemen. Hij doet het daar redelijk en hij lijkt daar meer op zijn plek te zitten dan [minderjarige 2] bij [locatie 1] . Moeder heeft ook wat minder zorgen over [minderjarige 1] bij [locatie 2] . De GI zal ook voor [minderjarige 1] inzetten op een onderzoek door Forza. Vooralsnog krijgt [minderjarige 1] bij [locatie 2] geboden wat hij nodig heeft.
Daarbij komt dat een thuisplaatsing van beide kinderen gelet op de forse kindproblematiek van [minderjarige 1] vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Hij kan nog groeien bij [locatie 2] , zeker als ouders hem wat meer zouden kunnen laten merken dat ze het wel goed vinden dat hij daar woont. [minderjarige 2] gaat, zoals hiervoor overwogen, binnenkort weer bij ouders wonen. Om dat traject kans van slagen te geven is het – helaas voor [minderjarige 1] – nodig dat ouders de komende tijd thuis hun volledige aandacht aan [minderjarige 2] kunnen geven. Twee kinderen thuis gaat naar verwachting teveel worden, met als mogelijk gevolg dat over enige tijd beide jongens nogmaals uitgeplaatst zullen moeten worden. Overigens is het ook niet zonder reden dat beide jongens op dit moment niet samen en bij elkaar zijn geplaatst. Ze zijn sterk verschillend en versterken elkaar af en toe in negatief gedrag. Dus: [minderjarige 2] naar huis en [minderjarige 1] blijft bij [locatie 2] .
Er is momenteel sprake van een contactregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] . De GI wil in de komende periode ook meer gaan inzetten op het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en een externe partij zoals [instituut] betrekken om advies te geven over wat het meest passend is. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige 1] dat de GI oog blijft houden voor een goedlopende contactregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] . Om de huidige situatie en de plaatsing van [minderjarige 1] bij [locatie 2] te kunnen waarborgen zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar.
De kinderrechter verklaart onderhavige beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zoals door de GI is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
De kinderrechter heeft bij afzonderlijke beschikking van heden in de zaak met nummer C/08/329993 / JE RK 25-395 een oordeel gegeven over het door de ouders voorgelegde geschil met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar tot 4 april 2026;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar tot 4 april 2026;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een 24 uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van een maand tot 4 mei 2025;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de GI tot verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] na 4 mei 2025.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025 in aanwezigheid van A.G.M. Wispels als griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.