ECLI:NL:RBOVE:2025:1962

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/08/318090 / HA ZA 24-297
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en medebeleidsbepalers voor boedeltekort in faillissement

In deze zaak heeft de curator gedaagden aangesproken voor het boedeltekort van de failliete vennootschap. Gedaagden zijn bestuurders en medebeleidsbepalers die volgens de curator hun administratie- en deponeringsplicht niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot kennelijk onbehoorlijk bestuur en uiteindelijk het faillissement. De curator stelt dat gedaagden onterecht gelden aan de vennootschap hebben onttrokken, wat hen bevoordeelt ten koste van de schuldeisers. Gedaagde 1 en 2 zijn niet verschenen in de procedure, terwijl gedaagde 3, 4 en 5 verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen en de curator in de gelegenheid gesteld om stukken te overleggen die aantonen dat aan de betekeningsvereisten is voldaan. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 30 april 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/318090 / HA ZA 24-297
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
MR. A.T. BROUWER,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] B.V.,
kantoorhoudende te Hengelo,
eiser,
hierna te noemen de curator,
advocaat: mr. O.J. de Vries te Hengelo,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 1] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 4] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 5] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2024
  • de herstelexploten
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 34 van de zijde van de curator
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] met producties 1 tot en met 10
  • de aanvullende producties 36 tot en met 38 van de zijde van de curator
  • de aanvullende producties 11 en 12 van [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
  • de mondelinge behandeling van 18 december 2024, ter gelegenheid waarvan beide advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd en de griffier aantekeningen heeft genaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is – na aanhouding – bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

De curator heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun hoedanigheid van bestuurders, en [gedaagde 3] in hoedanigheid van medebeleidsbepaler, van de failliete vennootschap [gefailleerde] aangesproken voor het boedeltekort op grond van onbehoorlijk bestuur jegens de gezamenlijke schuldeisers. De curator is van mening dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet hebben voldaan aan de administratie- en deponeringsplicht waardoor er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Volgens de curator hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] daarnaast gelden aan de vennootschap onttrokken. Gelden die ten goede zijn gekomen aan [gedaagde 2] en zijn familie, terwijl dat geld bedoeld was voor [gefailleerde] . [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn daardoor bevoordeeld en moeten dat bedrag (terug)betalen volgens de curator. [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben verweer gevoerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet verschenen in de procedure. De rechtbank zal een tussenvonnis wijzen. Zij zal de curator in de gelegenheid stellen stukken te overleggen waaruit kan blijken dat is voldaan aan de betekeningsvereisten. Zij zal die beslissing hieronder verder toelichten.

3.De vordering

3.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat gedaagden sub 1 en sub 2 hun taak als (middellijk) bestuurder van [gefailleerde] B.V. kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [gefailleerde] B.V. en dat gedaagden sub 1 en sub 2 daarom jegens eiser hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [gefailleerde] B.V. voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
II. voor recht verklaart dat gedaagde sub 3 het beleid van [gefailleerde] B.V. mede heeft bepaald als ware zij bestuurder zoals bedoeld in artikel 2:248 lid 7 BW,
III. voor recht verklaart dat gedaagde sub 3 haar taak als mede beleidsbepaler van [gefailleerde] B.V. kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [gefailleerde] B.V. en dat gedaagde sub 3 daarom jegens eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van [gefailleerde] B.V. voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
IV. gedaagden sub 1, sub 2 en sub 3 hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt te betalen aan eiser een voorschot van € 1.000.000,- op het bedrag dat gedaagden sub 1, sub 2 en sub 3 op grond van het sub II en III gevorderde dienen te betalen, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
V. voor recht verklaart dat gedaagden sub 1 t/m sub 3, als bestuurders c.q. medebeleidsbepalers van [gefailleerde] B.V., het bepaalde in artikel 106a van de Faillissementswet geheel, althans ten dele, hebben overtreden;
VI. gedaagde sub 1 een civielrechtelijk bestuursverbod oplegt op grond van artikel 106a van de Faillissementswet voor de duur van vijf jaar vanaf de datum dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, inhoudende dat gedurende de tussenliggende periode gedaagde niet benoemd kan worden tot bestuurder en/of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder het opleggen van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel waarop gedaagde sub 1 niet aan dit verbod voldoet.
VII. gedaagde sub 2 een civielrechtelijk bestuursverbod oplegt op grond van artikel 106a van de Faillissementswet voor de duur van vijf jaar vanaf de datum dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, inhoudende dat gedurende de tussenliggende periode gedaagde niet benoemd kan worden tot bestuurder en/of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder het opleggen van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel waarop gedaagde sub 2 niet aan dit verbod voldoet.
VIII. gedaagde sub 3 een civielrechtelijk bestuursverbod oplegt op grond van artikel 106a van de Faillissementswet voor de duur van vijf jaar vanaf de datum dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, inhoudende dat gedurende de tussenliggende periode gedaagde niet benoemd kan worden tot bestuurder en/of commissaris van een rechtspersoon en niet mag optreden als feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon, onder het opleggen van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel waarop gedaagde sub 3 niet aan dit verbod voldoet.
IX. gedaagde sub 3 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag ad € 96.652,14, althans een bedrag ad € 13.745,-, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, omdat deze bedragen onverschuldigd, althans ten onrechte, aan gedaagde sub 3 zijn betaald.
X. gedaagde sub 3 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag van € 10.000,-, zijnde de koopprijs van het voertuig (Volkswagen Polo) dat zij van de vennootschap heeft gekocht;
XI. voor recht verklaart dat gedaagde sub 3 als eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen te ( [adres 1] , ongerechtvaardigd is verrijkt;
XII. gedaagde sub 3 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag ad € 140.500,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking;
XIII. gedaagde sub 4 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag ad € 88.700,-, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
XIV. gedaagde sub 5 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag ad € 62.797,82, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, omdat deze bedragen onverschuldigd, althans ten onrechte, aan gedaagde sub 5 zijn betaald;
XV. voor recht verklaart dat gedaagde sub 5 als eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen te ( [adres 2] , ongerechtvaardigd is verrijkt;
XVI. gedaagde sub 5 veroordeelt tot betaling aan eiser van een bedrag ad € 119.500,- op grond van ongerechtvaardigde verrijking;
XVII. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van dit geding alsmede in de kosten van de gelegde beslagen en daarbij op voorhand het nasalaris begroot op een bedrag van € 157,- zonder betekening en
€ 239,- met betekening van het ten deze te wijzen vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
3.2.
Namens [gedaagde 1] is niemand verschenen. [gedaagde 2] is ook niet verschenen.
3.3.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De curator heeft vijf partijen gedagvaard op verschillende rechtsgronden en het gaat daarom in deze zaak om de antwoorden op meerdere rechtsvragen. Voordat de rechtbank daaraan toekomt, zal zij eerst moeten oordelen over de vraag of ten aanzien van partijen die niet zijn verschenen – [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – wel is voldaan aan alle termijnen en formaliteiten die voor hun geldige oproeping zijn voorgeschreven.
Daarover het volgende.
rechtsmacht
4.2.
[gedaagde 2] is woonachtig in Italië, waardoor deze zaak een internationaal karakter draagt. De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter ook bevoegd is van de vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 2] kennis te nemen.
4.3.
De Nederlandse rechter is gelet op het bepaalde in artikel 7 Verordening (EU)
Nr. 1215/2012 (Brussel I bis) bevoegd om van de vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 2] kennis te nemen, nu het schadebrengende feit uit hoofde van de gestelde onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 2] heeft plaatsgevonden in Nederland.
betekening [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.4.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of bij de (betekening van de) dagvaarding de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, nu zich namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen advocaat heeft gesteld in de procedure.
4.5.
In het geval van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] is op de betekening van de dagvaarding de Verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) (herschikking) (hierna: de herschikte betekeningsverordening) van toepassing.
4.6.
De oorspronkelijke inleidende dagvaarding is van de datum 8 mei 2024 en roept op tegen de roldatum 18 juni 2024. Vervolgens is op 12 juni 2024 een herstelexploot uitgebracht, omdat aanvankelijk tegen een verkeerde dag, een dinsdag in plaats van een woensdag, was gedagvaard. Het herstelexploot behelst een betekening van de inleidende dagvaarding van 8 mei 2024, een rectificatie ten aanzien van de daarin vermelde verkeerde roldatum en een oproep tegen de nieuwe roldatum van 24 juli 2024. Uit dat herstelexploot volgt verder dat de deurwaarder het exploot aan [gedaagde 1] eveneens zal doen aan het bekende adres in Italië van [gedaagde 2] – de bestuurder van [gedaagde 1] – aangezien
[gedaagde 1] niet feitelijk is gevestigd op het adres waar zij bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het herstelexploot, gelet op de inhoud daarvan zoals zojuist beschreven, enig gebrek aan de oproeping van de oorspronkelijke dagvaarding voldoende herstelt. De vervolgvraag is echter of dit exploot op een adequate en voldoende tijdige manier aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betekend of ter kennis is gebracht.
Daarover het volgende.
4.8.
Uit de stellingen van de curator blijkt dat hij ervoor heeft gekozen om het herstelexploot op twee manieren te betekenen: de route van artikel 56 lid 2 Rv (betekening door een ontvangende instantie), en daarnaast de route van artikel 56 lid 3 Rv (betekening door postdiensten). Voor wat betreft de eerste manier geldt dat de curator, overeenkomstig artikel 56 lid 2 Rv en de betekeningsverordening, vier afschriften van de dagvaarding en een vertaling daarvan in het Italiaans en het formulier als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de herschikte betekeningsverordening via een gerechtsdeurwaarder (de verzendende instantie) heeft doen verzenden aan Ufficio Unico degli Ufficiali Giudiziari presso la Corte di Appello di Roma (de ontvangende instantie) met het verzoek om het exploot aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te betekenen/daarvan kennis te geven volgens de wetgeving van de aangezochte staat. Voor wat betreft de tweede route heeft de curator de deurwaarder, overeenkomstig artikel 56 lid 3 Rv, een tweetal afschriften van het herstelexploot bij aangetekende post onverwijld doen toezenden aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het bekende adres te [adres 3] .
4.9.
Uit het door de curator overgelegde certificaat van betekening als bedoeld in artikel 14 van de herschikte betekeningsverordening, formulier K, blijkt dat de stukken op
4 augustus 2024 aan een andere persoon zijn uitgereikt (‘
altra persona’). Dat is een datum gelegen na de in het herstelexploot van 12 juni 2024 genoemde eerste roldatum van
24 juli 2024. Deze termijnoverschrijding betekent dat de betekening op de voet van
artikel 56 lid 2 Rv hoe dan ook niet tot een geldige betekening kan hebben geleid, zodat op grond van deze route geen verstrek kan worden verleend.
4.10.
Voor wat betreft de wijze van artikel 56 lid 3 Rv geldt het volgende. In het dossier bevinden zich verder geen stukken betreffende de postverzending overeenkomstig artikel 18 van de herschikte betekeningsverordening en artikel 56 lid 3 Rv. In het bijzonder bevinden zich in het dossier geen stukken die een bewijs bevatten van ontvangst van de postverzending, overeenkomstig artikel 18 van de herschikte betekeningsverordening.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat het herstelexploot met daarbij de dagvaarding volgens de daarvoor geldende eisen aan
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betekend, daarom kan zij vooralsnog ten aanzien van hen niet het gevraagde verstek verlenen. Gelet hierop zal de rechtbank de curator in de gelegenheid stellen alsnog stukken in het geding te brengen waaruit kan blijken dat is voldaan aan de betekeningsvereisten inzake postverzendingen, als bedoeld in artikel 18 van de herschikte betekeningsverordening. De rechtbank zal daarvoor, in afwijking van het procesreglement (artikel 2.5), een (ruimere) termijn van vier weken geven. De beslissing wordt op de voet van artikel 22 lid 1 van de herschikte betekeningsverordening aangehouden.
4.11.
Iedere verdere beslissing, waaronder die jegens [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] , wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 april 2025 voor het nemen van een akte door de curator over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 4.10.,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken door mr. A.H. Margadant op 2 april 2025. (LM)