ECLI:NL:RBOVE:2025:1941

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
08-322806-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling met een zaklamp

Op 3 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man, die zich schuldig had gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank veroordeelde de man tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een meldplicht bij de reclassering. De zaak kwam aan het licht na een incident op 9 oktober 2024 in Deventer, waar de verdachte het slachtoffer met een zaklamp tegen het hoofd sloeg, wat leidde tot verwondingen en een ontsierend litteken. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een posttraumatische-stressstoornis (PTSS), en de impact van het delict op het slachtoffer. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- voor immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op en verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-322806-24 (P)
Datum vonnis: 3 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Foppen, advocaat in Harderwijk, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. J.C.H. Pronk, advocaat in Apeldoorn, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 maart 2025, kort en bondig, op neer dat verdachte zich op 9 oktober 2024 in Deventer [slachtoffer] met een scherp of puntig voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (
primair), een poging tot zware mishandeling
(subsidiair) of mishandeling (
meer subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer]opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (snij)wondenen/of (blijvende) littekens in het gezicht, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]meermalen, althans eenmaal, met een (vlees)mes en/of zaklamp, in elk geval eenscherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het gezicht, in elk geval in/tegen het hoofdvan die [slachtoffer] , te steken/slaan/snijden;
subsidiairhij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengeneen (vlees)mes en/of zaklamp, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,in/tegen het gezicht, in elk geval in/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeftgestoken/geslagen/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer]heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een(vlees)mes en/of zaklamp, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegenhet gezicht, in elk geval in/tegen het hoofd, te steken/slaan/snijden.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het toegebrachte letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 9 oktober 2024 bij [bedrijf] in [plaats] met vrienden aan het chillen was. [2] [slachtoffer] wilde naar huis en liep in de richting van zijn huis. Toen hoorde hij een van zijn vrienden tegen hem zeggen: ‘
, kijk achter je’. Hij keek naar achteren en zag een man staan. Direct daarop voelde [slachtoffer] pijn op zijn hoofd. Het voelde alsof er een scherp voorwerp langs zijn hoofd ging. [slachtoffer] heeft niet gezien wat het voorwerp was. [3]
[getuige] was die dag in dienst bij de Handhaving van de gemeente Deventer. Bij [bedrijf] zag hij dat een manspersoon met een Arabisch uiterlijk (verdachte) in een scootmobiel in zijn richting reed. De man stapte uit zijn scootmobiel, liep naar een andere scootmobiel, die een lekke band had, en zei tegen een andere man:
‘jij hebt mijn scootmobiel kapot gemaakt!’De andere man antwoordde: ‘
Ik heb dat niet gedaan, je kankermoeder! [4] Verdachte viel toen de andere man aan. Verdachte deelde met zijn rechterhand een vuistslag uit en raakte de andere man op zijn voorhoofd. [getuige] heeft gezien dat verdachte met een zaklamp die hij vast had in zijn rechterhand, aangever heeft geslagen. [5]
C.G.H. Overweg, forensisch arts in opleiding bij de GGD Oost-Nederland, heeft op
14 november 2024 onder supervisie van E. Wannee, forensisch arts KNMG, een letselrapportage opgemaakt. De forensisch arts in opleiding constateert, op basis van het letselonderzoek dat op 16 oktober 2024 bij [slachtoffer] is verricht, links op het voorhoofd een huidonderbreking met korstvorming en vijf hechtingen. De wond is ongeveer vijf centimeter lang en de uiteinden steken ongeveer anderhalve centimeter uit, richting de neus. Daarnaast constateert de forensisch arts in opleiding een snijwond met korstvorming en zes hechtingen achter het linkeroor. De lengte van de wond is ongeveer zes centimeter. [6]
Op 17 januari 2025 heeft verbalisant [verbalisant] met [slachtoffer] gesproken. Zij zag een litteken van zeven tot tien centimeter op het voorhoofd en een litteken op het achterhoofd van [slachtoffer] .
De verbalisant heeft foto’s van deze littekens gemaakt. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij drie personen bij zijn kapotte scootmobiel zag staan. Hij sprak hen aan, waarna verdachte werd uitgescholden met de woorden ‘kankermoeder, hoerenzoon’. [8] Verdachte werd toen heel boos. Hij heeft [slachtoffer] aangevallen omdat hij deze woorden zei. Hij had een zaklamp in zijn rechterhand. [9]
Overwegingen en oordeel
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 9 oktober 2024 in Deventer met zijn rechterhand terwijl hij daarmee een zaklamp vasthield tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen.
Vrijspraak primair ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel
De vraag is hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd. Om tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Bij de beantwoording van de vraag of het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank – in het licht bezien van de bestaande jurisprudentie - de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking genomen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de bij [slachtoffer] geconstateerde – in dit geval relevante - restschade, te weten het zichtbare litteken op zijn voorhoofd, het uiterlijk en de ernst van dit litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dit litteken het lichaam ontsiert.
De rechtbank heeft het litteken op de bij het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2025 gevoegde foto’s bekeken en heeft ter zitting bij [slachtoffer] , die ter zitting aanwezig was, het litteken kunnen waarnemen. De rechtbank is van oordeel dat de mate waarin het litteken het gezicht van [slachtoffer] ontsiert niet dusdanig is dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemd artikel. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat niet valt uit te sluiten dat de zichtbaarheid van het litteken nog verder zal verminderen en dat er mogelijkheden zijn de zichtbaarheid van een litteken met middelen te verminderen. Gelet hierop zal verdachte van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, de poging tot zware mishandeling, heeft begaan. De rechtbank heeft uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit neemt niet weg dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hoofd is een kwetsbaar en zeer vitaal onderdeel van het lichaam met vitale en belangrijke organen, zoals de hersenen en de ogen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte, waarbij hij met een zaklamp op het hoofd van [slachtoffer] , heeft geslagen, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar letsel aan het hoofd of de organen in het hoofd, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2024 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een zaklamp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De strafmotivering

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door Tactus Reclassering Flevoland (hierna: de reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast moet als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat vanwege de persoon van verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden moeten worden opgelegd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een zaklamp op het hoofd van [slachtoffer] te slaan. [slachtoffer] heeft hierdoor verwondingen opgelopen, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in een ontsierend litteken. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dit heeft veel impact op [slachtoffer] gehad en gevoelens van angst teweeggebracht. Daarnaast zorgt een dergelijk feit ook in de samenleving voor gevoelens van onveiligheid, met name nu het geweld van verdachte langs een openbare weg heeft plaatsgevonden en meerdere omstanders getuige zijn geweest. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 20 februari 2025 volgt dat verdachte de afgelopen jaren niet voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de pro Justitia-rapportage van W. Groen, GZ-psycholoog van 5 maart 2024, waarin het volgende is vermeld.
Verdachte is in zijn twintiger jaren vanuit Iran naar Nederland gevlucht. In Iran heeft verdachte psycho-traumatiserende gebeurtennissen meegemaakt, waardoor bij verdachte sprake is van een posttraumatische-stressstoornis (PTSS). Daarnaast is bij verdachte sprake van stoornissen in het gebruik van cocaïne, cannabis en opioïden. Door met name de inhoud van de scheldwoorden van [slachtoffer] liepen bij verdachte de spanning en emoties snel op. Hierdoor kunnen PTSS-symptomen (herbelevingen, verhoogde arousal) getriggerd raken waardoor verdachte overspoeld raakt door emoties en verhoogd impulsief kan reageren. De psycholoog komt tot de conclusie dat de PTSS heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte en adviseert het bewezen verklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog schat de kans op herhaling in als matig. Verdachte is sinds 2004 onder behandeling bij Tactus Verslavingszorg. Om de kans op recidive te verlagen, acht de psycholoog het van belang dat de ambulante behandeling van verdachte bij de reclassering gecontinueerd zal worden. Verdachte staat door eerdere negatieve ervaringen huiverig tegenover traumabehandeling. Hij vreest dat symptomen van PTSS bij een dergelijke behandeling weer in ernst toenemen. Binnen een reclasseringstoezicht kan worden geprobeerd om de motivatie van verdachte voor het volgen van traumabehandeling te vergroten. Het is van belang dat het inzicht in PTSS en de samenhang met agressie-regulatieproblematiek en middelengebruik wordt vergroot. De psycholoog adviseert daarom een ambulante behandeling op te nemen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank acht de conclusie van de deskundige inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage is helder gemotiveerd hoe de deskundige tot haar conclusie is gekomen. De rechtbank neemt de conclusie daarom over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht op basis daarvan voldoende aannemelijk dat de door de psycholoog omschreven problematiek van verdachte aanwezig was ten tijde van het plegen van het feit en stelt dit aldus vast. Dit brengt mee dat de rechtbank het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsrapport van 26 februari 2025. Hieruit volgt dat er veel stabiliteit is in het leven van verdachte. Verdachte woont zelfstandig in [woonplaats] , heeft een inkomen uit een bijstandsuitkering en staat onder bewind voor het afbetalen van zijn schulden. Verdachte heeft een (lat)relatie en sinds hij zijn vrouw en haar (klein)kinderen kent, is verdachte al lange tijd niet gerecidiveerd. Ook is hij sindsdien geminderd met het gebruik van cocaïne en heroïne en het gebruik hiervan lijkt geen problemen meer te vormen in het leven van verdachte. Bij een lange gevangenisstraf kan verdachte zijn woning verliezen. De reclassering ziet de PTSS als grootste risicofactor. Verdachte lijkt nu, ondanks eerdere mislukte pogingen, wel gemotiveerd te zijn voor een ambulante behandeling voor zijn PTSS. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling gericht op verwerken van trauma's.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op een voltooid delict, terwijl in dit geval sprake is van een poging. De rechtbank houdt hier rekening mee. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast is de kans reëel dat verdachte zijn woning verliest, indien een langere gevangenisstraf wordt opgelegd dan het voorarrest, terwijl dit juist een stabiele en beschermende factor is, ter voorkoming van recidive. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van tweehonderdzeventig dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan honderdzeventig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank koppelt daaraan – om het recidiverisico in te perken – de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals in het dictum vermeld. Nu verdachte sinds de pleegdatum geen contact heeft gezocht met [slachtoffer] en ook niet is gebleken dat hij dit in de toekomst wil doen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde op te leggen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij heeft de raadsvrouw mr. J.C.H. Pronk gemachtigd om namens hem ter terechtzitting het woord te voeren. De benadeelde partij vordert (na vermindering van eis ter zitting) verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 11.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit beschadigde kleding, telefoon, horloge, ketting en schoenen, ter hoogte van een bedrag van € 2.000,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 9.000,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de materiële schade moet schatten en vaststellen op een bedrag van € 500,--. De officier van justitie vindt de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 4.000,--.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De raadsvrouw heeft daarnaast ten aanzien van de gevorderde immateriële schade primair betoogd dat deze onvoldoende onderbouwd is en subsidiair dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door bewezen verklaarde handelen verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij daardoor rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dat punt onvoldoende onderbouwd is. Bovendien is door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van lichamelijk letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij heeft verwondingen en heeft daar een ontsierend litteken op zijn voorhoofd aan overgehouden. Om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De rechtbank acht het, alles afwegend, billijk om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal in het overige van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het mes moet worden onttrokken aan het verkeer en dat de zaklamp aan verdachte moet worden teruggeven. De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde mes op grond van de artikelen 36b en 36d Sr vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal dan ook zo beslissen.
De rechtbank is verder van oordeel dat zaklamp op grond van artikel 36c Sr vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer nu daarmee het feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
170 (honderdzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
  • meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • zich laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de reclassering dit nodig vindt en zal gericht zijn op het verwerken van trauma’s. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- draagt de reclassering op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden; daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 2.500,-- (vijfentwintighonderd euro)(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2024);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 2.500,-- (vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2024, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
35 (vijfendertig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering, te weten een deel van € 8.500,--, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
-
verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen
mes en de in beslag genomen zaklamp;
opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024475478 Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 9 oktober 2024 (pagina 8 tot en met 10).
3.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] van 10 oktober 2024 (pagina’s 22 tot en met 25).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 9 oktober 2024 (pagina’s 27 tot en met 29).
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 10 oktober 2024 (pagina’s 30 tot en met 33).
6.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 14 november 2024, opgemaakt door forensisch arts in opleiding C.G.H. Overweg van GGD Oost Nederland, onder supervisie van E. Wannee, forensisch arts KNMG.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2025, met nummer 600-2024475478-42, inclusief het fotoblad.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 maart 2025.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 oktober 2024 (pagina 104 en 105)