ECLI:NL:RBOVE:2025:1828

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
08-384560-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting met aanzienlijke schade aan bedrijfsruimtes

Op 31 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 260 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en een meldplicht bij de reclassering. De man heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting door kunststof kabels in brand te steken met een aansteker, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de voorgevels van nabijgelegen bedrijfsruimtes. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzitting van 17 maart 2025, waar de officier van justitie en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de brandstichting op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en forensisch bewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden en de impact van zijn daden. De vorderingen van de benadeelde partijen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van respectievelijk € 25.500,00 en € 250,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden van de reclassering overgenomen, met uitzondering van een locatieverbod met elektronische monitoring, en heeft de verdachte de kans gegeven om deel te nemen aan een ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-384560-24 (P)
Datum vonnis: 31 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.P. Smit, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waardoor goederen en bedrijfsruimtes in gevaar zijn gebracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 november 2024 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur middels een aansteker in aanraking te brengen met kunststof kabels, althans een brandbaar goed, ten gevolge waarvan die kunststof kabels en/of houten haspels, gedeeltelijk zijn verband, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in dat pand aanwezig goederen en/of de voorgevels van de bedrijfsruimtes te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, net zoals de officier van justitie en de raadsman, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek, met fotobijlage, van 19 november 2024, p. 7-28.
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 november 2024 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur middels een aansteker in aanraking te brengen met kunststof kabels, ten gevolge waarvan die kunststof kabels en houten haspels zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in dat pand aanwezige goederen en de voorgevels van de bedrijfsruimtes te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank daartoe overgaat, een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan geëist, zodat verdachte op 14 april 2025 aanwezig kan zijn bij een intakegesprek bij Transfore/De Tender. De raadsman heeft daarnaast de oplegging van een taakstraf in overweging gegeven. De raadsman en verdachte kunnen zich vinden in de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 10 november 2024 schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting door met een aansteker kunststof kabels aan te steken die om een houten haspel zaten gewikkeld. Nadat verdachte de locatie van de brandstichting had verlaten, zonder zich om de gevolgen van zijn handelen te bekommeren, is de brandende kunststof gaan lekken en sloeg de brand over op meerdere haspels. Door de brand zijn niet alleen deze goederen vergaan, maar is ook grote schade ontstaan aan de nabijgelegen voorgevels van bedrijfsruimtes, met aanzienlijke schade tot gevolg. Brandstichting betreft een ernstig feit, in het bijzonder vanwege het gevaarzettende en onbeheersbare karakter ervan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 10 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte NIFP-trajectconsult van 3 januari 2025. Hierin is te lezen dat geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die duiden op psychiatrie in engere zin, middelenproblematiek, stemmingsproblematiek of traumagerelateerde problematiek. Hoewel verdachte ontkent een drang te hebben om brand te stichten of hierbij opwinding te ervaren, is sprake van enige fascinatie met brand en (met name) het werk van de brandweer. Verdachte heeft aangegeven dat gebeurtenissen in zijn leven – zoals een auto-ongeluk, zijn scheiding en het overlijden van zijn vader – ertoe hebben geleid dat hij stress ervaart en hij niet goed in zijn vel zit. Naar eigen zeggen werd alles hem te veel.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 5 maart 2025 volgt dat de reclassering mogelijkheden ziet een traject met verdachte op te starten. Eén van de geadviseerde bijzondere voorwaarden ziet op ambulante behandeling bij forensische polikliniek Transfore/De Tender. Hier kan, mits de verdachte op dat moment in vrijheid is gesteld, op 14 april 2025 een intakegesprek plaatsvinden. Tijdens de ambulante behandeling zal gewerkt worden aan het opstellen van een delictanalyse en een delictpreventieplan, rouwverwerking en het vergroten van de copingvaardigheden van verdachte. De reclassering adviseert ook om aan verdachte een locatieverbod met elektronische monitoring (hierna: EM) voor de [adres] (de locatie van de brand) op te leggen. Hierdoor kan verdachte gemonitord worden en zal hij voelen dat hij in de gaten wordt gehouden, in ieder geval totdat de ambulante behandeling is opgestart. Naast voornoemde bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering bij een veroordeling de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, inzicht geven in alcoholgebruik, het bespreken van eventuele fascinaties met vuur en/of de brandweer en een verbod zich op te houden bij branden. Verdachte heeft verklaard open te staan voor hulp en is gemotiveerd mee te werken aan bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen met een lange proeftijd als stok achter de deur.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod met EM. De rechtbank ziet allereerst geen enkele meerwaarde in een locatieverbod voor de locatie van de brand. Daarnaast blijkt uit de onderbouwing voor het locatieverbod met EM dat het vooral bedoeld is om met behulp van EM verdachte het gevoel te geven dat hij in de gaten wordt gehouden, en hem – in algemene zin – te monitoren. Dit komt er dus op neer dat alle locaties en reisbewegingen van verdachte zullen worden gemonitord. Hiervoor is EM niet bedoeld, en hier is geen wettelijke grondslag voor.
Verder vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte op 14 april 2025 aanwezig kan zijn bij het intakegesprek bij Transfore/De Tender zodat verdachte zo snel mogelijk met de ambulante behandeling kan starten. De rechtbank zal met deze datum rekening houden bij het bepalen van de hoogte van het onvoorwaardelijke strafdeel.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod met EM.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 25.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het eigen risico dat aan de verzekeraar is betaald. De overige (brand)schade is of wordt volgens de benadeelde partij door de verzekeraar vergoed.
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het eigen risico dat aan de verzekeraar is betaald. De overige (brand)schade is of wordt volgens de benadeelde partij door de verzekeraar vergoed.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, net zoals de officier van justitie en de raadsman, beide vorderingen tot schadevergoeding voldoende onderbouwd en aannemelijk. De vorderingen zijn niet betwist en verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard om deze te betalen. De rechtbank zal de gevorderde bedragen van € 25.500,00 ([bedrijf 1] B.V.) en € 250,00 ([bedrijf 2] B.V.) daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 november 2024.
7.3
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dit onderdeel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De schadevergoedingsmaatregel heeft namelijk tot doel om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van een schadevergoeding op een dader van een strafbaar feit. Anders dan een natuurlijk persoon, mag een rechtspersoon in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit beginsel af te wijken.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
260 (tweehonderdzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
130 (honderddertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door forensische polikliniek Transfore/De Tender of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op 14 april 2025 of, indien verdachte nog uit andere hoofde gedetineerd is, zo spoedig mogelijk daarna. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- de reclassering inzicht geeft in zijn alcoholgebruik. Dit betreft zowel de mate als de functie van het alcoholgebruik;
- zich open en transparant opstelt bij de bespreking van zijn eventuele fascinatie met vuur en/of de brandweer. Hij geeft openheid over zijn gevoelens en gedachtes in deze;
- zich niet bevindt bij branden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding [bedrijf 1] B.V.
- wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 25.500,00 (zegge: vijfentwintigduizend vijfhonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoeding [bedrijf 2] B.V.
- wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2] B.V. toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf, zijnde op 10 april 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. R.A. Heblij en
mr. T.H. Kapinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2025.
Mr. Kapinga is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024530406. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.