ECLI:NL:RBOVE:2025:181

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
11430822 \ CV EXPL 24-2374
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na relatiebreuk met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak huren partijen sinds 20 juni 2024 samen een woning. Na het verbreken van hun relatie in oktober 2024 zijn zij overeengekomen dat zij elk een gedeelte van de week in de woning verblijven. De vrouw vordert in kort geding ontruiming van de woning, zodat zij volledig kan verblijven, terwijl de man de huidige regeling wil voortzetten totdat een van hen een andere woning heeft gevonden. De voorzieningenrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De vrouw heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat zij geen volledige toeslagen kan aanvragen zolang beide partijen op het adres van de woning staan ingeschreven. De man heeft als verweer aangevoerd dat hij herstellende is van een burn-out en dat hij een stabiele woonsituatie nodig heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige situatie niet onhoudbaar is en dat er geen spoedeisend belang is voor de gevorderde ontruiming. De regeling blijft van kracht totdat een van de partijen een andere woning heeft gevonden. In reconventie heeft de man vorderingen gedaan die ook zijn afgewezen, omdat deze niet in een kort geding kunnen worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11430822 \ CV EXPL 24-2374
Vonnis in kort geding van 14 januari 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. E.G. Blankestijn,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen huren sinds 20 juni 2024 samen een woning in [plaats 1] (hierna: de woning). In oktober 2024 is de relatie tussen partijen verbroken. Partijen zijn een regeling overeengekomen, waarbij elke partij een gedeelte van de week in de woning mag verblijven.
1.2.
De vrouw wil dat de regeling stopt en vordert – kort gezegd – veroordeling van de man tot ontruiming van de woning, zodat zij volledig in de woning kan verblijven.
1.3.
De man wil de huidige regeling voortzetten totdat een van partijen een andere woning heeft gevonden. Hij vordert in reconventie – naast een aantal verklaringen voor recht – een vergoeding voor verhuiskosten, voor door hem gedane financiële bijdragen en voor arbeidsuren die hij in het huis heeft gestoken.
1.4.
De voorzieningenrechter wijst zowel de gevorderde voorzieningen van de vrouw, als de gevorderde voorzieningen van de man af.

2.De procedure

2.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding, de conclusie van antwoord (het verweer van de man) en de aanvullende producties van de vrouw.
2.2.
Op 6 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren beide partijen aanwezig. De vrouw werd bijgestaan door mr. E.G. Blankestijn.
2.3.
De beslissing wordt vandaag gegeven en toegelicht in dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
Partijen huren sinds 20 juni 2024 samen een woning in [plaats 1] (hierna: de woning) tegen een huurprijs van € 654,- per maand. De vrouw heeft twee kinderen van 14 jaar en 7 jaar uit een vorige relatie; deze kinderen verblijven ook de helft van de tijd in de woning. In oktober 2024 is de relatie tussen partijen verbroken.
3.2.
Partijen zijn na het verbreken van de relatie overeengekomen dat elke partij een gedeelte van de week in de woning mag verblijven; de vrouw heeft in de even weken van woensdag 15.00 uur tot vrijdag 17.30 uur (samen met haar kinderen) de woning tot haar beschikking en in de oneven weken van woensdag 15.00 uur tot zondag 17.30 uur. De overige tijd verblijft de man in de woning. In de tijd dat de vrouw met haar kinderen in de woning is, verblijft de man in een vakantiewoning. In de tijd dat de man de woning tot zijn beschikking heeft, verblijft de vrouw in woningen van vriendinnen. De kinderen verblijven in die tijd bij hun vader.

4.Het geschil

4.1.
De vrouw vordert bij voorlopige voorziening – kort gezegd – dat de man met ingang van 15 januari 2025 de woning ontruimt en de vrouw vanaf die datum het alleenrecht heeft tot het gebruik van de woning.
4.2.
De vrouw voert aan dat zij een spoedeisend belang heeft, nu onderdak zoeken bij haar vriendinnen belastend voor haar is en zij geen (volledige) toeslagen en kindgebonden budget kan aanvragen nu beide partijen nog op het adres van de woning staan ingeschreven. Ook verwijst de vrouw naar de belangen die zij aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat zij meer belang heeft bij de woning dan de man.
Zij voert daartoe de volgende belangen aan:
  • een nieuwe verhuizing zal de kinderen van de vrouw geen goed doen;
  • de vrouw heeft meer in de woning geïnvesteerd dan de man;
  • de kans dat de man een andere woning door de woningbouwvereniging toegewezen krijgt, is groter dan de kans dat de vrouw dit krijgt;
  • de vrouw heeft een te laag inkomen om op de particuliere woningmarkt te huren;
  • de man kan tot 28 maart 2025 in zijn vakantiehuis terecht;
  • na die periode kan de man in het huis van zijn ouders wonen;
  • de vrouw heeft geen directe familie in Nederland waar zij kan wonen;
  • de vrouw is in staat om de volledige huur te betalen;
  • de vrouw voelt zich onveilig in relatie tot de man; hierbij verwijst zij onder meer naar een brief van Veilig thuis en een e-mail van de man waarin staat “
4.3.
De man brengt naar voren dat de vrouw de man op een ongunstig moment heeft gedagvaard – te weten op 23 december 2024 – en hij vanwege de kerstvakantie geen (betaalbare) advocaat heeft kunnen vinden die hem kon bijstaan in deze procedure.
Verder voert hij aan dat hij het gedeeltelijke gebruik van de woning wil voortzetten totdat een van partijen een andere woning heeft gevonden. De man voert daartoe de volgende belangen aan:
  • hij heeft zijn appartement opgezegd om met de vrouw te gaan samenwonen in de woning, en heeft daarbij tijd en geld in de woning gestopt;
  • hij heeft geen rijbewijs en hij kan vanaf zijn vakantiewoning niet tijdig met het openbaar vervoer op zijn werk komen;
  • als hij de woning moet verlaten, is dit niet bevorderlijk voor hem, nu hij herstellende is van een burn-out en een stabiele woonsituatie essentieel is voor zijn herstel en werkzekerheid. Als hij niet tijdig is gere-integreerd loopt hij het risico te worden ontslagen en afhankelijkheid te zijn van een uitkering;
  • het is momenteel niet gemakkelijk om een geschikte huurwoning te vinden en de kansen daarin zijn voor beide partijen gelijk;
  • zijn kat, die in de woning verblijft, is niet toegestaan in de vakantiewoning.
Verder voert hij als verweer aan:
  • dat de vrouw in plaats van bij vriendinnen in de vakantiewoning kan verblijven;
  • dat de vrouw hem heeft bericht dat zij een kamer elders huurt;
  • de kinderen hun sociale leven en school in [plaats 2] hebben en niet in [plaats 1];
  • de vrouw voldoende financiële middelen heeft om tijdelijk een woning in de particuliere markt te huren;
  • de vrouw degene is die de relatie na 2,5 maand samenwonen heeft beëindigd.
4.4.
De man vordert in reconventie onder meer een verklaring voor recht dat:
de huur en vaste lasten van zowel de woning als de vakantiewoning gelijk worden gedeeld door de man en de vrouw;
de kat in de woning in [plaats 1] blijft totdat hij een geschikte huurwoning heeft gevonden;
de eigendommen in de woning mogen blijven en beide partijen zorgdragen voor de eigendommen van de ander en deze respecteren;
en voor het geval de man een geschikte huurwoning heeft gevonden:
o een vergoeding van € 5.511,- als compensatie voor zijn financiële bijdragen aan de woning en gezamenlijke kosten, en voor de in de woning gestoken arbeidsuren;
o een vergoeding van € 4.000,- aan verhuiskosten.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie (de vorderingen van de vrouw)
5.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van de man dat hij door het moment van dagvaarden geen (betaalbare) advocaat heeft kunnen vinden. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij, omdat de man tijdens de mondelinge behandeling verklaarde niet alsnog een advocaat te willen inschakelen. De voorzieningenrechter gaat hieronder dan ook verder met de inhoudelijke beoordeling van de zaak.
5.2.
In een kortgedingprocedure als deze beoordeelt de voorzieningenrechter of eiser een zodanig spoedeisend belang heeft dat van eiser niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter moet daarbij beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.
5.3.
Daarbij geldt dat in een kort geding niet te snel een gevorderde ontruiming moet worden toegewezen, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een – diepgaand – onderzoek naar de feiten, en de gevolgen van een ontruiming in kort geding vaak vergaand en lastig omkeerbaar zijn.
5.4.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de gevorderde voorlopige voorziening(en) op dit moment gerechtvaardigd zijn. Daartoe overweegt hij als volgt.
5.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de huidige situatie – waarbij iedere partij een deel van de week in de woning verblijft – niet ideaal is, maar niet gebleken is dat de situatie zodanig onhoudbaar is dat een voorlopige voorziening op dit moment is vereist.
5.6.
Partijen hebben momenteel een regeling ten behoeve van de woning. In de tijd dat de ene partij niet in de woning kan, is voor de andere partij een vakantiewoning in [plaats 3] beschikbaar. Dat de vrouw liever bij vriendinnen verblijft dan in de vakantiewoning, is haar eigen keuze. Zij stelt dat zij zich niet veilig voelt in de vakantiewoning, maar onvoldoende gebleken is dat daar sprake is van een onveilige situatie.
5.7.
De vrouw stelt zich ook onveilig te voelen in de woning. Zij is bang dat de man zonder toestemming de woning betreedt als zij daar verblijft. Zij vervangt daarom telkens de cilindersloten van de woning als zij de woning tot haar beschikking heeft. Dat daadwerkelijk sprake is van een onveilige situatie, is echter onvoldoende gebleken; daartoe heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd gesteld. Zij stelt dat de man eenmaal is langsgekomen en de woning wilde betreden in de tijd dat zij de woning tot haar beschikking had. Echter is niet duidelijk wat de intentie van de man was en ook is niet gebleken dat de man sindsdien vaker heeft geprobeerd binnen te komen op het moment dat de vrouw er was.
5.8.
De door de vrouw overgelegde e-mail van de man waarin staat “
als je vlucht, kom ik je halen” is uit de context gehaald en de voorzieningenrechter leest – binnen de context van de e-mail – daarin geen bedreiging. Verder lijkt er tijdens de relatie van partijen een conflict tussen partijen te zijn geweest waarin de spanningen hoger opliepen en de vrouw de politie heeft gebeld en Veilig thuis is langsgekomen; dat er op dat moment dingen zijn gebeurd die de veiligheid van de vrouw in gevaar brachten, is onvoldoende vast komen te staan. Vanuit Veilig thuis zijn er ook geen vervolgstappen ondernomen. Dat daadwerkelijk sprake is van een onveilige situatie, is aldus onvoldoende concreet gesteld en gebleken. Ook is niet gebleken dat de situatie anderszins onhoudbaar is.
5.9.
Beide partijen hebben in beginsel evenveel recht op het verblijf in de woning. De belangen van de vrouw zijn niet zodanig dat de man daardoor de woning zou moeten verlaten. Nu de man niet van de vrouw verlangt de woning te verlaten, maar hij alleen de regeling wil voortzetten totdat een andere woning is gevonden, gaat het belang van de kinderen van de vrouw niet op; zij kunnen immers in de woning verblijven in de tijd dat zij bij hun moeder wonen. Dat de vrouw door de situatie geen (volledige) toeslagen en kindgebonden budget kan aanvragen, is in deze situatie geen reden om de man bij voorlopige voorziening op straat te zetten; temeer nu niet is gesteld dat de vrouw hierdoor in een financieel penibele situatie terecht zou komen.
5.10.
De overige aangevoerde belangen wegen ook niet op tegen de door de man aangevoerde belangen bij het gedeeltelijk gebruik van de woning, te weten dat hij herstellende is van een burn-out, hij aan het re-integreren is, hij vanuit de vakantiewoning in [plaats 3] niet tijdig op zijn werk kan verschijnen nu hij geen rijbewijs heeft, hij bovendien na 31 maart 2025 niet meer in die vakantiewoning terecht kan en hij op dit moment geen andere verblijfsmogelijkheid heeft. De vrouw stelt dat de man in de woning van zijn ouders terecht kan, maar de man betwist dit.
5.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat geen contact is opgenomen met de man om te bekijken of er alsnog een oplossing kon worden gevonden voor de situatie, zodat een procedure wellicht had kunnen worden voorkomen. De man heeft op 22 november 2024 een voorstel voor een oplossing gedaan, maar daar is door de vrouw niet op gereageerd. De procedure is in die zin dus ook voorbarig.
5.12.
De voorzieningenrechter wijst de gevorderde voorzieningen dan ook af. De situatie blijft daarmee ongewijzigd, waarbij de tussen partijen overeengekomen regeling geldend blijft totdat een van partijen een andere woning heeft gevonden. Daarbij spreekt het voor zich dat partijen de woning niet ongevraagd mogen betreden op het moment dat de andere partij de woning tot diens beschikking heeft en dat beide partijen elkaars eigendommen respecteren.
In reconventie (de vorderingen van de man)
5.13.
De man vordert verschillende verklaringen voor recht, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 (a tot en met c) vermeld. Een verklaring voor recht is niet mogelijk in een kortgedingprocedure, nu met een dergelijke verklaring een bestaande rechtstoestand of rechtsverhouding wordt vastgesteld; dit is naar zijn aard niet voorlopig en kan dus in kort geding niet worden toegewezen.
5.14.
Ten aanzien van de geldvorderingen van de man, geldt dat in een kortgedingprocedure terughoudendheid op zijn plaats is bij een voorziening tot het betalen van een geldsom. Daarbij moet niet alleen worden onderzocht of de vordering voldoende aannemelijk is en of een onmiddellijke voorziening is vereist, maar ook moet worden meegenomen het risico van onmogelijkheid tot terugbetalen, voor het geval in een bodemprocedure de geldvordering toch wordt afgewezen.
5.15.
Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een zodanig spoedeisend belang, dat een onmiddellijke voorziening is vereist.
5.16.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man dan ook af.
In conventie en in reconventie
5.17.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van de vrouw af;
in reconventie
6.2.
wijst de vorderingen van de man af;
in conventie en in reconventie
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 14 januari 2025. (JK)