In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 19 maart 2025, staat de tijdigheid van de besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Enschede op een aanvraag voor een Wmo-voorziening centraal. Eiser heeft op 19 juli 2024 een melding gedaan, maar stelt dat hij zich eerder, op 1 juli 2024, al had gemeld met een hulpvraag. De rechtbank verduidelijkt dat er een juridisch onderscheid bestaat tussen een melding en een aanvraag. Een melding is geen aanvraag en het college moet na een melding eerst een onderzoek doen. Pas na afronding van dit onderzoek, of na zes weken na de melding, kan een aanvraag worden ingediend. De rechtbank concludeert dat eiser pas na 13 of 14 augustus 2024 een aanvraag had kunnen indienen. De ingebrekestelling die eiser op 3 augustus 2024 heeft gestuurd, was te vroeg, omdat er op dat moment nog geen officiële aanvraag was gedaan. Hierdoor is de ingebrekestelling niet geldig en hoeft het college geen dwangsom te betalen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.