ECLI:NL:RBOVE:2025:1714

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/08/319641 / HA ZA 24-330
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in dakkapel en kozijnen

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, een overeenkomst gesloten met gedaagde, een aannemer, voor de levering en plaatsing van een dakkapel, kozijnen, horren en elektrische rolluiken. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, omdat er gebreken zijn geconstateerd. Eiser vordert vervangende schadevergoeding. Gedaagde voert verweer en stelt dat hij geen contractspartij is, omdat er een contractsoverneming heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde wel degelijk contractspartij is en dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Eiser heeft gedaagde in gebreke gesteld, maar gedaagde heeft geen herstel uitgevoerd. De rechtbank wijst de vordering van eiser tot vervangende schadevergoeding toe, evenals de kosten van het deskundigenrapport en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/319641 / HA ZA 24-330
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. P. van der Lans,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. C. ter Braack.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [eiser],
- de spreekaantekeningen van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben als opdrachtgever onderscheidenlijk aannemer een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten inzake de levering en plaatsing van een dakkapel, kozijnen, horren en elektrische rolluiken. [eiser] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst, omdat er sprake is van gebreken. [eiser] vordert vervangende schadevergoeding. [gedaagde] voert verweer en stelt dat hij geen contractspartij is, omdat een contractsoverneming heeft plaatsgevonden.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat van de medewerking van [eiser] die is vereist voor contractsoverneming, onvoldoende is gebleken. Hetzelfde geldt voor het bestaan van de vereiste akte. De rechtbank oordeelt daarom dat [gedaagde] contractspartij is en oordeelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] mocht vervangende schadevergoeding vorderen nu [gedaagde] na ingebrekestelling niet tot herstel is overgegaan. [gedaagde] heeft subsidiair nog een beroep op verrekening van de aanneemsom gedaan, maar hier gaat de rechtbank niet in mee. [eiser] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen de aanneemsom aan de juiste partij te hebben betaald. [gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij ook veroordeeld om de proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten te voldoen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van een woning, gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). [eiser] wilde de bestaande dakkapel en acht kozijnen in de woning vervangen. Hij heeft hiertoe een oproep gedaan op het platform www.werkspot.nl. [gedaagde] heeft op 28 december 2022 onder de naam [bedrijf 2] gereageerd op deze oproep.
3.2.
[bedrijf 2] is een bedrijf gespecialiseerd in onder andere kunststof gevelrenovaties alsmede dakkapelrenovaties. [gedaagde] is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 2].
3.3.
Op 2 januari 2023 heeft [gedaagde] via Werkspot aan [eiser] gevraagd om zijn telefoonnummer. Nadat [eiser] zijn telefoonnummer heeft gestuurd, is via WhatsApp contact met hem opgenomen door iemand die zich voorstelde als
“[naam 1] van [bedrijf 2]”.
3.4.
[eiser] en [naam 1] hebben vervolgens een afspraak gemaakt op 21 januari 2023 om de opdracht te bespreken. Bij deze afspraak heeft [naam 1] zijn collega [naam 2] meegenomen.
3.5.
Op 14 februari 2023 heeft [eiser] een offerte ontvangen, zowel via WhatsApp van [naam 1] als via e-mail van [gedaagde]. De offerte ziet op het plaatsen en afwerken van acht kozijnen, het plaatsen, bouwen, isoleren en afwerken van een dakkapel en het plaatsen van horren voor in totaal € 19.630,00 inclusief BTW.
3.6.
Op 21 februari 2023 heeft [eiser] per WhatsAppbericht aan [naam 1] akkoord gegeven op de offerte.
3.7.
Op 6 maart 2023 hebben [eiser] en [naam 1] het werk inhoudelijk besproken. Na afloop van het gesprek heeft [eiser] tevens aan [gedaagde] een e-mail gestuurd, waarin hij aan hem akkoord geeft op de offerte. [eiser] heeft nog aanvullende vragen in de mail gesteld. [gedaagde] heeft op 7 maart 2023 gereageerd op de vragen en aangegeven dat de order is besteld.
3.8.
Op 16 mei 2023 is de overeenkomst uitgebreid met het plaatsen van drie elektrische rolluiken voor € 2.490,00 inclusief BTW. De totale aanneemsom bedraagt hiermee € 22.120,00 inclusief BTW.
3.9.
Op 2 augustus 2023 heeft [eiser] de eerste factuur van € 15.484,00 ontvangen, die op naam stond van SBI Stahlframebau GmbH (hierna: SBI). [eiser] heeft de factuur na telefonisch overleg met [naam 2] betaald.
3.10.
Op 8 augustus 2023 heeft [eiser] via WhatsApp zijn zorgen geuit over de planning. Na het telefonisch overleg met [naam 2] en [naam 1], heeft [eiser] per Whatsapp een opsomming gestuurd van de werkzaamheden die nog moeten plaatsvinden volgens [eiser].
3.11.
Op 22 augustus 2023 hebben [naam 2] en [eiser] telefonisch contact gehad. Daarbij heeft [naam 2] aan [eiser] verzocht om de openstaande aanneemsom van € 6.600,36 te betalen. [eiser] is hier niet mee akkoord gegaan. Er is afgesproken dat [eiser] € 5.400,00 zou betalen en het restant van € 1.200,36 van de aanneemsom zou betalen na afronding van de werkzaamheden op 5 september 2023. [eiser] heeft een factuur voor het bedrag van € 5.400,00 van SBI ontvangen en betaald. De werkzaamheden zijn niet verricht.
3.12.
Op 19 september en 24 november 2023 hebben [eiser] en zijn advocaat [gedaagde] per brief in gebreke gesteld en gesommeerd om de gebreken te herstellen. Op 6 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] per brief aan [gedaagde] medegedeeld dat [eiser] zijn vordering tot herstel omzet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
3.13.
Op 7 maart 2024 heeft [bedrijf 3] op verzoek van [eiser] een deskundigenonderzoek uitgevoerd. Op 4 april 2024 heeft zij een deskundigenrapport uitgebracht waarin onder meer staat dat het uitgevoerde werk niet voldoet aan de kwaliteit die vanuit het Bouwbesluit 2012 en de Vakrichtlijnen minimaal noodzakelijk is om aan de eisen van goed en deugdelijk werk te voldoen. Volgens het rapport vertoont het werk aan de dakkapel verschillende gebreken evenals het werk aan de kozijnen. Daarnaast dienen diverse werkzaamheden nog uitgevoerd te worden. [bedrijf 3] heeft de herstelkosten voor de dakkapel en de kozijnen begroot op € 24.980,00 inclusief BTW. Ook is in het rapport opgenomen dat voor de rolluiken € 2.490,00 inclusief BTW en voor de horren € 650,00 inclusief BTW in rekening is gebracht, terwijl deze niet zijn geleverd en dat de herstelkosten voor de niet uitgevoerde isolatiewerkzaamheden worden begroot op € 1.200,00 inclusief BTW. Voor het deskundigenrapport is een bedrag van € 1.539,12 in rekening gebracht.
3.14.
Op 16 april 2024 is het deskundigenrapport door de advocaat van [eiser] toegezonden aan [gedaagde]. [gedaagde] is gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 28.084,00 te betalen, bestaande uit de door [bedrijf 3] begrote herstelkosten en de kosten van het deskundigenrapport minus de openstaande aanneemsom.
3.15.
Op 17 april 2024 heeft [gedaagde] per e-mail gereageerd op de brief van de advocaat van [eiser], waarbij hij aangeeft dat SBI de klus van hem heeft overgenomen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] te betalen:
  • i) een bedrag van € 28.084,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
  • ii) een bedrag van € 1.539,12 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot de dag van volledige betaling, en
  • iii) een bedrag van € 1.311,15 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis tot de dag van volledige betaling.
  • iv) de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.2.
[eiser] stelt - kort gezegd - dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de werkzaamheden niet afgerond en is er sprake van gebreken in het geleverde werk. [eiser] heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om het overeengekomen werk af te maken en de gebreken te herstellen, maar dat heeft hij niet gedaan. [eiser] vordert daarom vervangende schadevergoeding.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de volledige proceskosten – een bedrag van € 6.165,00 inclusief BTW – te vermeerderen met de wettelijke rente. Indien de rechtbank oordeelt dat hij aansprakelijk is, verzoekt [gedaagde] het in het deskundigenrapport genoemde schadebedrag te matigen, omdat dit volgens hem niet in verhouding staat tot het gefactureerde bedrag. Daarnaast doet hij een beroep op verrekening van de schade met de nog openstaande aanneemsom.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Is sprake van contractsoverneming of beëindiging van het contract?
5.1.
[gedaagde] heeft als meest vertrekkend verweer aangevoerd dat hij geen contractspartij is. Volgens hem heeft SBI het contract met [eiser] overgenomen, althans is het contract tussen hem en [eiser] met wederzijds goedvinden geëindigd en heeft [eiser] een nieuwe overeenkomst met SBI gesloten. Volgens [gedaagde] was hij namelijk niet in staat om de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren en heeft hij via het netwerk van [naam 1] en [naam 2] SBI bereid gevonden om de werkzaamheden over te nemen. Hij heeft dit onderbouwd met twee brieven van 6 juli 2023 die SBI naar hem en [eiser] zou hebben gestuurd, waarin staat dat SBI telefonisch contact met [gedaagde] en [eiser] heeft gehad en dat zij de werkzaamheden overneemt. Daarnaast verwijst hij naar de facturen die [eiser] van SBI heeft ontvangen en heeft betaald en naar de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [eiser] en SBI.
5.2.
[eiser] betwist dat er sprake is van contractsoverneming of beëindiging van het contract. Hij is hier niet over geïnformeerd en ontkent dat hij de brief van SBI heeft ontvangen.
5.3.
Op grond van artikel 6:159 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een geldige contractsoverneming tot stand door middel van een akte tussen [gedaagde] en SBI en met medewerking van [eiser].
Medewerking en akte
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [eiser] medewerking aan de contractsoverneming heeft verleend.
5.5.
[eiser] heeft namelijk aangevoerd dat hij dacht dat de werkzaamheden door [bedrijf 2] werden uitgevoerd, aangezien de werkzaamheden door [naam 1] en [naam 2] zijn uitgevoerd en zij zich hebben gepresenteerd als werknemers van [bedrijf 2]. Dat laatste blijkt ook uit de stukken. [eiser] ontkent de brief te hebben ontvangen waarin SBI mededeelt de werkzaamheden over te nemen en [gedaagde] heeft geen verzend- of ontvangstbewijs overgelegd. [eiser] heeft ook het telefoongesprek waarnaar wordt verwezen in de brief betwist. [eiser] heeft weliswaar facturen van SBI betaald, maar heeft onbetwist aangevoerd dat hij aan [naam 2] – die naar zijn weten namens [bedrijf 2] handelde – heeft gevraagd of dit klopte, in die zin - zo begrijpt de rechtbank - dat hij het voor [bedrijf 2] bestemde bedrag op de rekening van SBI kon overmaken, en dat dit door [naam 2] is bevestigd. Uit de door [eiser] verrichte betalingen valt zijn medewerking aan contractsoverneming dus niet af te leiden.
5.6.
Uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie tussen SBI en [eiser] blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien juíst dat [eiser] dacht dat [bedrijf 2] de contractspartij was en dat hij geen weet had van een contractsoverneming. In een e-mailbericht van 22 augustus 2023 schrijft hij namelijk aan SBI: “(…)
Kunt u mij informeren over hoe dit zit en wat ik kan verwachten? Hoe kan ik goed in contact komen met [bedrijf 2] over de resterende werkzaamheden?”.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] dan ook onvoldoende onderbouwd dat [eiser] van de contractsoverneming op de hoogte was en daaraan heeft meegewerkt.
5.8.
Aan het vereiste dat de contractsoverneming in een door [gedaagde] en SBI getekende akte staat is evenmin voldaan. [gedaagde] heeft slechts een namens SBI getekende brief aan [bedrijf 2] in het geding gebracht, waarin staat dat SBI de werkzaamheden bij [eiser] van [bedrijf 2] overneemt. [gedaagde] betwist dat weliswaar niet, maar gezien de bewijsbestemming van de vereiste akte volstaat de brief van SBI niet.
5.9.
Zonder medewerking en zonder akte is geen sprake van een contractsoverneming en is de contractuele rechtsverhouding met [gedaagde] niet op SBI overgegaan. [gedaagde] is dus contractspartij van [eiser].
5.10.
Aan het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst tussen hem en [eiser] met wederzijds goedvinden is beëindigd, wordt voorbij gegaan, nu dit nergens uit blijkt. Uit wat rechtbank hiervoor overwogen heeft over de contacten tussen [eiser] en SBI en over de overboekingen door [eiser] op de bankrekening van SBI volgt immers niet dat [eiser] de overeenkomst beëindigd heeft.
Is er sprake van een tekortkoming?
5.11.
Uit het door [eiser] overgelegde deskundigenrapport blijkt dat de kwaliteit van het uitgevoerde werk niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Daarnaast blijkt uit het rapport dat rolluiken en horren in rekening zijn gebracht, maar niet zijn geleverd en dat isolatiewerkzaamheden in rekening zijn gebracht, maar niet zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende onderbouwd betwist. Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] contractspartij van [eiser] is, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Mag [eiser] vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW vorderen?
5.12.
Om een beroep te kunnen doen op vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW) dient de schuldenaar in verzuim te zijn en dient de schuldeiser schriftelijk aan de schuldenaar mede te delen dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
5.13.
[eiser] heeft [gedaagde] per brief van 19 september 2023 gesommeerd om binnen twee weken een reactie te geven en de gebreken binnen vier weken te herstellen. Per brief van 24 november 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] nogmaals gesommeerd om de gebreken te herstellen. [gedaagde] is niet tot herstel overgegaan, waardoor hij in verzuim is geraakt. Op 6 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] schriftelijk aan [gedaagde] medegedeeld dat [eiser] zijn vordering tot herstel omzet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [eiser] heeft dus recht op vervangende schadevergoeding.
Wat is de omvang van de vervangende schadevergoeding?
5.14.
[eiser] vordert een schadevergoeding van in totaal € 28.084,00 inclusief BTW. Dit bedrag bestaat uit de in het deskundigenrapport begrote schade minus de openstaande aanneemsom (€ 24.980,00 + € 2.490,00 + € 650,00 + € 1.200,00 – € 1.236,00).
5.15.
In het deskundigenrapport is een bedrag van in totaal € 1.900,00 begroot voor het ‘afdekken binnenzijde zolderverdieping en trappen’, ‘leegruimen zolderverdieping’, ‘schoonmaken zolderverdieping’ en ‘afvalstroom’. Volgens [gedaagde] zijn deze posten allemaal niet geoffreerd, heeft [eiser] deze ‘werkzaamheden’ voorheen zelf uitgevoerd en zijn de bedragen buitensporig hoog. Hij beroept zich op matiging van de kosten. Daarnaast betwist [gedaagde] dat er sprake is van gevolgschade, zoals in het deskundigenrapport is genoemd.
5.16.
De rechtbank neemt de begroting van de schade uit het deskundigenrapport over. De rechtbank acht de begroting duidelijk en goed gemotiveerd en heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan het opgestelde deskundigenrapport. Hoewel in het deskundigenrapport
“herstelkosten inclusief gevolgschade”vermeld staat, is de rechtbank van oordeel dat de opgenomen kosten slechts herstelkosten betreffen. De discussie over of [gedaagde] gevolgschade moet vergoeden, kan daarom onbesproken blijven. Dat de herstelkosten niet in de oorspronkelijke offerte zijn opgenomen, maakt niet dat [gedaagde] deze kosten niet hoeft te betalen. Het gaat immers om herstel van een gebrek. Daaraan is inherent dat dit niet in de oorspronkelijke offerte is opgenomen. Dat enkele posten buitensporig hoog zouden zijn, is niet, althans niet voldoende, onderbouwd. Het enkele feit dat de schade hoger is dan de in rekening gebrachte aanneemsom, betekent niet dat het schadebedrag moet worden gematigd. Het beroep van [gedaagde] op matiging van het schadebedrag zal dan ook worden afgewezen.
5.17.
Het gevorderde bedrag van € 28.084,00 inclusief BTW zal worden toegewezen.
Kan er worden verrekend of heeft [eiser] de aanneemsom bevrijdend betaald?
5.18.
[gedaagde] beroept zich – nu vast is komen te staan dat [eiser] een vordering op hem heeft – op verrekening. Hij voert aan dat hij óók een vordering heeft op [eiser], omdat [eiser] de aanneemsom niet bevrijdend aan SBI heeft betaald. [eiser] had aan hem moeten betalen.
5.19.
[eiser] betwist het vorenstaande en stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat [naam 1] en [naam 2] bij [bedrijf 2] hoorden. Zij hebben hem erop gewezen dat de factuur onderweg was en dat de betalingsgegevens en de inhoud van de factuur klopten. [eiser] meende – en mocht dus ook menen – dat hij de factuur van SBI moest betalen en heeft dus bevrijdend betaald aan SBI.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bevrijdend heeft betaald. Om een gegrond beroep te doen op artikel 6:34 lid 1 BW moet in de eerste plaats de schuldenaar hebben gemeend dat hij betaalde aan de schuldeiser, althans aan iemand aan wie moest worden betaald. In de tweede plaats moet de schuldenaar redelijke gronden voor zijn mening hebben gehad. Dat wil zeggen dat hij ten tijde van de betaling te goeder trouw moet zijn geweest in de zin van artikel 3:11 BW. Deze situatie doet zich hier voor. [eiser] meende immers door de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] dat hij de factuur van SBI moest betalen. [eiser] heeft navraag gedaan omtrent de tenaamstelling op de factuur. Hij heeft onbetwist gesteld dat toen geantwoord is dat SBI de leverancier was en dat daarnaar kon worden overgemaakt. [eiser] mocht er in de onderhavige situatie op vertrouwen dat [naam 1] en [naam 2] handelden in opdracht van [bedrijf 2] ([gedaagde] heeft hen immers het contact met [eiser] laten voeren namens [bedrijf 2]) en mocht er daarom ook op vertrouwen dat zij uitspraken konden doen omtrent de betaling. Het beroep op verrekening door [gedaagde] is dus niet voor toewijzing vatbaar.
Moet [gedaagde] de kosten van het deskundigenrapport betalen?
5.21.
[eiser] vordert dat [gedaagde] € 1.539,12 betaalt voor het door [bedrijf 3] opgestelde deskundigenrapport. De deskundigenkosten zijn aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling de schade en aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW en zijn daarom in beginsel toewijsbaar.
5.22.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat de kosten niet als schade kunnen worden aangemerkt omdat de rechtsbijstandsverzekeraar deze kosten draagt.
5.23.
[eiser] stelt daarentegen dat de kosten op grond van de polisvoorwaarden dienen te worden gevorderd in de procedure en – na toekenning van de vordering – dienen te worden afgedragen aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Aangezien [gedaagde] dit niet onderbouwd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag van € 1.539,12 worden toegewezen.
Wettelijke rente over de hoofdsom en de factuur voor het deskundigenrapport
5.24.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de hoofdsom en de factuur voor het deskundigenrapport vanaf 1 mei 2024. Deze rente is op artikel 6:119 BW gegrond en zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.25.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Over het toegewezen bedrag van € 29.623,12 (€ 28.084,00 + € 1.539,12) is op grond van het in Besluit bepaalde tarief een bedrag van € 1.071,23 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is op de wet gegrond en zal worden toegewezen.
Wie dient de proceskosten te betalen?
5.27.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,71
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
3.215,71
5.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is op de wet gegrond en zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 28.084,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.539,12 aan deskundigenkosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.071,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.215,71, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00, plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.