ECLI:NL:RBOVE:2025:1704

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
ak_23_2070
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de motivering van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 26 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiser, die eerder als assistent kok werkte, ontving een ZW-uitkering na zich ziek te melden op 17 januari 2022. Het UWV beëindigde zijn uitkering per 11 juni 2023, omdat zij van mening was dat eiser in staat was om ten minste 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen van het UWV waren vastgesteld. Hij verwees naar zijn ernstige, recidiverende depressieve stoornis en andere psychische klachten, en stelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) niet adequaat was afgestemd op zijn situatie.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de motivering voor de beëindiging van de uitkering voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de ernst van eisers klachten adequaat hadden gewogen en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende eiser wel een proceskostenvergoeding toe, omdat het bestreden besluit niet op een juiste motivering berustte. De rechtbank oordeelde dat het UWV de kosten van de rechtsbijstand van eiser moest vergoeden, evenals het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. K. Aslan,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

het UWV,
gemachtigde: G.A. Tellinga.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van de uitkering die hij op grond van de Ziektewet (ZW) ontving.
1.2
Het UWV heeft op 10 mei 2023 daarover een beslissing genomen. Met het bestreden besluit van 26 september 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Ook is [naam 1] , werkzaam bij De Cirkel, met eiser meegekomen.
1.5
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft vragen aan het UWV gesteld over – kort gezegd – de ernst van de depressieve stoornis en de gevolgen daarvan voor de vastgestelde beperkingen. Het UWV heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiser heeft op dit rapport gereageerd. Het UWV heeft gereageerd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.6
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank aangegeven dat zij niet op een nadere zitting hoeven te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser werkte als assistent kok voor 15 uur per week. Op 1 november 2021 is dit dienstverband geëindigd. Eiser ontving daarop een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser meldde zich op 17 januari 2022 ziek. Het UWV heeft aan eiser vervolgens ziekengeld toegekend.
2.2
In het kader van een zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de inleiding.

Standpunten van partijen

3.1
Aan het bestreden besluit ligt de motivering ten grondslag dat eiser met zijn beperkingen in staat is om tenminste 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3.2
Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat hij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Eiser voert in dit verband aan dat hij al langere tijd onder behandeling is bij Dimence in verband met een ernstige, recidiverende depressieve stoornis. Ook zou sprake kunnen zijn van een somatische symptoomstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Eiser is dus bekend met ernstige psychische klachten. In de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn echter enkel beperkingen opgenomen die hooguit passen bij lichte tot matige psychische klachten. Ook valt op dat de verzekeringsartsen de diagnoses van Dimence niet geheel hebben overgenomen, waaronder de ernst van de depressie. Volgens eiser moet voor wat betreft van de ernst van de depressie uitgegaan worden van de bevindingen van Dimence en niet van de bevindingen van de verzekeringsarts. Die zijn namelijk gebaseerd op een eenmalig gesprek met eiser en een dossierstudie.
Eiser stelt verder dat de in de FML opgenomen beperkingen niet tegemoetkomen aan de ernst van eisers psychische klachten. Zo had vanwege eisers concentratieproblemen en cognitieve klachten een beperking aangenomen moeten worden ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico. Ook had een verdergaande urenbeperking aangenomen moeten worden. Vanwege slaapproblemen kampt eiser met vermoeidheid en energetische klachten. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een Adviesrapportage Participatiewet van medisch adviseur [naam 2] , werkzaam bij JPH Consult. Zij acht eiser voor maximaal 2 uur per dag belastbaar. Verder stelt eiser dat vanwege zijn schouder- en armklachten beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van (frequent) reiken en boven schouderhoogte actief zijn.
Eiser stelt tot slot dat hij vanwege zijn beperkingen de geduide functies niet kan verrichten. In de functies assemblage medewerker elektrotechnische producten, inpakker en productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie wordt de belastbaarheid van eiser ten aanzien van lopen en staan overschreden. In de functies inpakker, medewerker tuinbouw en productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie wordt eisers belastbaarheid ten aanzien van reiken overschreden.
3.3
Naar aanleiding van de medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, heeft het UWV een rapport van 20 februari 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend en geconcludeerd dat in verzekeringsgeneeskundig opzicht geen aanleiding bestaat om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In reactie op wat eiser in arbeidskundig opzicht heeft aangevoerd, heeft het UWV een rapport van 1 maart 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Aangegeven is dat in drie van de geduide functies de belastbaarheid van eiser ten aanzien van staan tijdens werk wordt overschreden en dat deze functies komen te vervallen en dat andere functies (binnen dezelfde SBC-code) worden geduid.
3.4
In reactie op het rapport van 1 maart 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, heeft eiser aangevoerd dat zijn belastbaarheid ten aanzien van staan en lopen in de functie van Assembly Worker A met functienummer 3532.0230.037 nog steeds wordt overschreden aangezien hij maximaal 4 uur per dag mag lopen en staan. Uit de functiebeschrijving blijkt echter dat staan en lopen 5 uur per dag voorkomt.
3.5
Naar aanleiding van eisers reactie heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep op
25 april 2024 aanvullend gerapporteerd en toegelicht waarom de functie van Assembly Worker A met functienummer 3532.0230.037 geen overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van staan en lopen oplevert.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV eisers ZW-uitkering terecht per 11 juni 2023 heeft beëindigd. Van belang is of het UWV eiser per die datum terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek
4.2
De belastbaarheid van eiser op de datum in geding is naar het oordeel van de rechtbank op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3
De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser bekend is met een depressieve episode, somatisering (nek- en armklachten), overige klachten bot/spier (hielspoor) en varices van de benen. De mentale klachten staan op de voorgrond. De psychiater spreekt in zijn brief van 1 april 2022 van een actuele ernstige depressie, waarbij de oorzaak van de klachten zich voornamelijk op psychosociaal vlak lijkt te bevinden. Volgens de verzekeringsarts is er geen reden meer om aan een ernstige depressie te denken. Eiser reageert vooral geagiteerd en krijgt geen medicatie meer voorgeschreven. Volgens de verzekeringsarts valt niet uit te sluiten dat er onderliggend een persoonlijkheidsproblematiek speelt. Ook lijken culturele factoren een rol te spelen. Eiser schaamt zich en voelt zich in zijn eer aangetast door de situatie waarin hij zich bevindt. Verder is eiser bekend met hielspoor waarvoor hij een zooltje in de schoenen heeft. Ook heeft hij pijnklachten aan de linker kuit en schouderklachten die doortrekken naar de armen. Vanwege de depressie, die gepaard gaat met agitatie, acht de verzekeringsarts eiser beperkt voor het omgaan met stress en hectische situaties, conflicten, samenwerken en klant-/patiëntcontacten. Vanwege de behandeling die eiser ondergaat, is een lichte urenbeperking aangewezen. De fysieke klachten van eiser geven volgens de verzekeringsarts geen reden voor grote beperkingen. Eiser kan de armen redelijk normaal gebruiken en er is geen krachtverlies. Eiser kan daarom de normaalwaarden halen, maar daarboven niet. Vanwege hielspoor en varices is eiser beperkt voor staand, lopend en langdurige gehurkt werken. De verzekeringsarts heeft in de FML beperkingen opgenomen voor de onderdelen ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’, ‘dynamische handelingen’, ‘statische houdingen’ en ‘werktijden’.
4.4
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 22 september 2023 tot de slotsom gekomen dat de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij eisers psycholoog opgevraagd en gekregen en daaruit volgt dat bij eiser nog steeds sprake is van een depressieve episode, maar dat er differentiaal diagnostisch ook wordt gedacht aan een somatische symptoomstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Voortgang en progressie in de behandeling verloopt in kleine stappen. Tot nu toe is er onvoldoende resultaat waardoor de klachten nog aanwezig zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.5
In het rapport van 20 februari 2024 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de Adviesrapportage Participatiewet die eiser in beroep heeft overgelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de primaire verzekeringsarts niet ontgaan dat er volgens de behandelaar bij eiser sprake is van een ernstige depressie, maar heeft zij op basis van eigen onderzoeksbevindingen beperkingen vastgesteld. Daarbij is betekenis toegekend aan het feit dat eiser, ondanks genoemde ernstige depressie, niet werd behandeld met een antidepressivum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet verder geen grond om te komen tot een verdergaande urenbeperking.
4.6
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 30 augustus 2024 ingegaan op de vraagstelling van de rechtbank over de ernst van de depressieve stoornis en de eventuele gevolgen voor de aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat hij in zijn beoordeling uit is gegaan van de diagnose zoals GZ-psycholoog Kits die heeft verwoordt; een depressieve stoornis, recidiverende episode – ernstig. Onder verwijzing naar de GGZ Standaarden stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat de beperkingen die in de FML zijn aangenomen niet passen bij een lichte depressie, maar juist bij de diagnose die is gesteld. Verder kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voorbij worden gegaan aan het feit dat niet enkel melding wordt gemaakt van een depressieve stoornis, recidiverend en ernstig, maar dat differentiaal diagnostisch ook aan een somatische symptoomstoornis en persoonlijkheidsproblematiek wordt gedacht. Dit betekent dat de klachten en ervaren beperkingen van eiser geen eenduidig beeld geven, maar mogelijk voor een deel zijn terug te voeren op een minder vergaande psychiatrische diagnose (somatische symptoomstoornis) dan wel dat deze moeten worden geduid als een onderdeel van de persoonlijkheid van eiser. Het feit dat er geen farmacotherapie (meer) plaatsvindt wijst ook in die richting, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.7
De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt in zijn rapport van 24 oktober 2024 in reactie op eisers standpunt op, dat in het protocol depressieve stoornis het volledige spectrum aan mogelijke gevolgen van de betreffende stoornis worden benoemd, maar dat dit niet betekent dat alle volgens het protocol voorkomen beperkingen in alle voorkomende gevallen daadwerkelijk aan de orde zijn. Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is het aan de verzekeringsarts om zich een beeld te vormen van de gevolgen van de stoornis. Dit heeft geleid tot het toekennen van meerdere beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren, maar niet tot de conclusie dat bij eiser sprake is van een totaal onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder dat, in navolging van de door de GZ-psycholoog gestelde differentiaal diagnose, de klachten van eiser ook kunnen passen bij de eerdergenoemde somatische symptoomstoornis en persoonlijkheidsproblematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er tot slot op dat de gekozen behandeling niet pas bij het beeld dat eiser schetst. Er is geen behandeling met farmacotherapie en andere voor de hand liggende behandelingen, die passen bij de gestelde ernst van de depressieve stoornis, vinden ook niet plaats, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat met de verzekeringsgeneeskundige rapporten afdoende is gemotiveerd dat niet meer en verdergaande beperkingen nodig zijn, dan in de FML is vastgelegd. Met de klachten van eiser is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze, waarvan de rechtbank niet is gebleken dat die onjuist is. Dat eiser zwaardere beperkingen op vooral psychisch vlak ervaart, betekent niet zonder meer dat ook meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is namelijk niet alleen wat eiser ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is wat eiser heeft verteld en alle relevante (medische) informatie meegewogen. Uit de medische informatie die in het dossier zit blijkt de rechtbank niet van aanwijzingen dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van de medische situatie van eiser of een verkeerde inschatting hebben gemaakt van zijn belastbaarheid op de datum in geding.
De rechtbank begrijpt de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV uiteindelijk aldus, dat zij de aanvankelijke diagnose van regiebehandelaar [naam 3] (brief van Dimence van 1 april 2022), dat er sprake is van “een recidiverende episode – ernstig” wel als uitgangspunt hebben gevolgd, maar dat er op grond van de eigen onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts tijdens het spreekuur van 3 mei 2023, naast het feit dat er geen medicatie is voorgeschreven, op dat moment geen reden meer bestond om op de datum in geschil van een ernstige depressie uit te gaan.
De stelling van eiser in beroep dat hij, zoals verwoord in zijn brieven van 3 oktober 2024 en 13 november 2024, vanwege zijn depressieve stoornis meer beperkt is, heeft hij niet onderbouwd met (nieuwe) medische informatie. Ook heeft eiser geen nieuwe informatie over een behandeling overgelegd. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld, is het mogelijk dat in verband met een depressieve stoornis een veelheid aan beperkingen kan worden aangenomen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Het is echter de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om uit de onderzoeken en de beschikbare medische informatie vast te stellen welke objectiveerbare beperkingen in geval van eiser daadwerkelijk aan de orde zijn. Van handelen in strijd met het verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis, dat volgens vaste rechtspraak slechts een hulpmiddel is bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, is niet gebleken. Dit alles betekent dat de rechtbank vindt dat het UWV mocht uitgaan van de juistheid van de medische rapporten en de daarbij behorende FML.
Arbeidskundig onderzoek
4.9
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor eiser de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geselecteerd. Uitgaande van de FML is het aannemelijk dat eiser in staat is om deze aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2024 en het resultaat functiebeoordeling van 30 mei 2024 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser op de datum in geding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het bijzonder ingegaan op eisers beperkingen ten aanzien van specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren, het handelingstempo, het reiken en het gebogen/getordeerd actief zijn. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geduide voorbeeldfuncties zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiser verdiende voordat hij ziek werd geeft een verdiencapaciteit te zien van meer dan 65%. Dit betekent dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser vanaf 11 juni 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
6. Wel volgt uit het voorgaande dat het bestreden besluit niet op een juiste motivering berust, omdat pas met het arbeidskundig rapport van 1 maart 2024 en de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 30 augustus 2024 en 24 oktober 2024 een volledig deugdelijke motivering is gegeven. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat eiser hierdoor niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten.
7. Omdat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust en eiser terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding eiser een vergoeding toe te kennen voor de kosten die hij voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder moet aan eiser een proceskostenvergoeding betalen en het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.267,50,- (1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de reacties op de verzekeringsgeneeskundige rapporten, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1) voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.267,50,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.