Deze uitspraak betreft het beroep van [verzoeker] tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR. De rechtbank Overijssel heeft op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het CBR had het rijbewijs van [verzoeker] ongeldig verklaard na een negatief resultaat van een rijvaardigheidsonderzoek, dat was opgelegd naar aanleiding van een melding van de politie. De politie had op 9 oktober 2023 een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid gemeld, na een aanrijding waarbij [verzoeker] betrokken was.
Na een eerste negatief rijvaardigheidsonderzoek op 27 februari 2024, heeft [verzoeker] op 7 mei 2024 een tweede onderzoek ondergaan, waarbij de uitslag voor het praktijkonderdeel opnieuw negatief was. Het CBR heeft daarop besloten het rijbewijs ongeldig te verklaren. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CBR bleef bij zijn besluit. In de rechtbank heeft [verzoeker] aangevoerd dat de beoordeling van zijn rijvaardigheid niet correct was en dat de criteria niet juist waren toegepast.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het CBR terecht tot de conclusie is gekomen dat [verzoeker] niet voldoende rijvaardig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR de juiste procedures heeft gevolgd en dat de gevolgen van de ongeldigverklaring inherent zijn aan de wetgeving. Het beroep van [verzoeker] is ongegrond verklaard, wat betekent dat de ongeldigheidsverklaring van zijn rijbewijs in stand blijft. [verzoeker] krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.