In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij A] en Woningstichting De Woonplaats. [partij A] heeft een vordering ingesteld tegen De Woonplaats, waarin hij verzocht om voor recht te verklaren dat het renovatievoorstel van De Woonplaats niet voldoet aan de eisen van artikel 7:220 lid 3 BW en dat het voorstel niet redelijk is. [partij A] betwistte dat 70% van de bewoners instemde met de plannen en voerde aan dat de voorgestelde werkzaamheden schade aan zijn interieur zouden veroorzaken.
De Woonplaats heeft in haar verweer gesteld dat er wel degelijk meer dan 70% instemming was van de bewoners en dat het voorstel redelijk is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [partij A] niet heeft kunnen aantonen dat het voorstel onredelijk is en dat de belangen van De Woonplaats bij de uitvoering van de werkzaamheden zwaarder wegen dan de bezwaren van [partij A]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het voorstel van De Woonplaats als redelijk moet worden beschouwd en heeft de vorderingen van [partij A] afgewezen.
Daarnaast heeft De Woonplaats een tegenvordering ingesteld, maar deze is ook afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verplichting van huurders om mee te werken aan redelijke renovatiewerkzaamheden, mits de verhuurder aan de wettelijke voorwaarden voldoet.