ECLI:NL:RBOVE:2025:1635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
AWB_24_2965
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen beëindiging kinderbijslag op basis van co-ouderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tot beëindiging van zijn recht op kinderbijslag voor zijn dochter beoordeeld. De SVB had op 8 april 2024 besloten de kinderbijslag per het 4e kwartaal van 2023 te beëindigen, omdat er geen sprake zou zijn van co-ouderschap. Eiser betwist dit en stelt dat zijn dochter gelijkmatig tussen hem en de moeder verblijft. De rechtbank heeft op 8 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om ontbrekende informatie te verzamelen, maar de rechtbank concludeert uiteindelijk dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van co-ouderschap. De rechtbank oordeelt dat de SVB zich terecht heeft gebaseerd op een eerdere beschikking van 6 februari 2017, waarin werd vastgesteld dat de dochter bij de moeder verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de SVB in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. L. de Widt),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1], uit [woonplaats 2].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot beëindiging van zijn recht op kinderbijslag voor zijn dochter vanaf het 4e kwartaal van 2023 op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.1.
Met het besluit van 8 april 2024 heeft de SVB de kinderbijslag vanaf het
4e kwartaal van 2023 beëindigd. Met het bestreden besluit van 28 mei 2024 op het bezwaar van eiser is de SVB bij dat besluit gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de SVB en mevrouw [naam 2], zijnde de voormalige bewindvoerder van mevrouw [naam 1].
1.4.
Het onderzoek is tijdens de zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven om ontbrekende informatie te overleggen. De SVB heeft de beschikking van 19 mei 2017 overgelegd. Eiser heeft foto’s overgelegd van twee formulieren. Beide partijen hebben vervolgens gereageerd op de informatie.
1.5.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontving sinds 2020 kinderbijslag voor [naam 3] op grond van de AKW. Nadat mevrouw [naam 1] de kinderbijslag had aangevraagd, heeft de SVB een onderzoek ingesteld naar het recht op kinderbijslag van beide ouders. Op basis van dat onderzoek heeft de SVB geconcludeerd dat eiser vanaf het 4e kwartaal van 2023 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn dochter. De kinderbijslag is vanaf het 4e kwartaal van 2023 aan mevrouw [naam 1] toegekend.

Standpunten van partijen

3. Volgens de SVB heeft eiser vanaf het 4e kwartaal van 2023 geen recht meer op kinderbijslag voor [naam 3], omdat geen sprake is van co-ouderschap op de peildatum van dit kwartaal, te weten 1 oktober 2023. Mevrouw [naam 1] zegt dat [naam 3] van maandag tot zaterdag bij haar verblijft en eiser stelt dat zij 50-50 bij iedere ouder verblijft. Vanwege deze tegenstrijdige informatie is een onderzoek gestart om meer duidelijkheid te krijgen over de feitelijke situatie. Die duidelijkheid is niet verkregen omdat de SVB het betreffende formulier niet van eiser terug ontving. Op grond van de Beleidsregels SB1096 wordt het kind in dat geval gerekend tot het huishouden waar het volgens de beschikking van 19 mei 2017 van de familierechter verblijft. Dat is bij de moeder. Eiser heeft daarom geen recht op kinderbijslag.
4. Eiser stelt dat zijn recht op kinderbijslag ten onrechte is beëindigd, omdat de SVB zich ten onrechte heeft gebaseerd op het ouderschapsplan van 6 februari 2017, dat door mevrouw [naam 1] als bewijsstuk aan de SVB is overgelegd. Dit plan is ruim zeven jaar geleden overeengekomen toen [naam 3] 4 jaar oud was. Inmiddels is er veel veranderd en dragen hij en mevrouw [naam 1] voor een gelijkwaardig deel zorg voor [naam 3], ondanks dat de kinderen volgens het ouderschapsplan bij mevrouw [naam 1] zouden wonen. [naam 3] verblijft van donderdagavond tot en met maandagochtend bij hem en door de week een extra middag. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van een goede vriend van hem overgelegd. Tijdens de zitting heeft eiser gesteld dat hij het betreffende formulier wel heeft opgestuurd naar de SVB en daar ook over heeft gebeld. Na de zitting heeft hij foto’s van twee formulieren van september en december 2023 opgestuurd die hij destijds wel per post heeft opgestuurd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank dit uit door eerst het juridische kader te vermelden. Vervolgens gaat de rechtbank in op de beroepsgronden van eiser en het onderzoek van de SVB.
Het juridische kader voor uitbetaling van kinderbijslag bij meer dan één rechthebbende
5.1.
Verzekerden voor de AKW hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan achttien jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. Veelal hebben kinderen twee voor de AKW verzekerde ouders en hebben de twee ouders over dezelfde tijdvakken recht op kinderbijslag voor dezelfde kinderen. Hun rechten op kinderbijslag lopen dan samen. Dit leidt niet tot een dubbel recht op uitbetaling van kinderbijslag. Op grond van de samenloopbepalingen die zijn opgenomen in de AKW en het Besluit Uitvoering Kinderbijslag (BUK), wordt over hetzelfde tijdvak per kind slechts éénmaal kinderbijslag uitbetaald. Meestal moet de SVB de kinderbijslag volledig uitbetalen aan één van beide ouders. Soms is een gesplitste uitbetaling aan de orde.
5.2.
Indien, zoals in dit geval, twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren, is van belang of het kind al dan niet tot het huishouden van één van de verzekerde ouders behoort. Indien het kind behoort tot het huishouden van de ene ouder en niet tot het huishouden van de andere ouder, wordt de kinderbijslag waarop die andere ouder recht heeft, niet uitbetaald. Dat is bepaald in artikel 18, vierde lid, van de AKW.
5.3.
Het komt ook voor dat twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren en het kind niet behoort tot het huishouden van een van beide ouders of juist behoort tot de huishoudens van beide ouders. Dan geldt primair het bepaalde in artikel 18, vijfde lid, van de AKW, waarin staat dat de kinderbijslag wordt betaald waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van het kind levert. Aan de andere persoon wordt dan geen kinderbijslag uitbetaald.
5.4.
Voor gevallen waarin een kind behoort tot de huishoudens van twee verzekerde ouders die geen gezamenlijke huishouding voeren, is – op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW – een aanvullende regeling getroffen in artikel 10 van het BUK. Hierin staat dat als twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag
gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden en het recht van de andere persoon niet wordt uitbetaald.
Uitbetaling kinderbijslag in het geval van [naam 3]
5.5.
Anders dan eiser stelt is er vanaf het 4e kwartaal van 2023 geen sprake van
co-ouderschap, in de zin van artikel 10, eerste lid, van het BUK. De rechtbank is van oordeel dat de SVB zich terecht heeft gebaseerd op de beschikking van 6 februari 2017, omdat uit het onderzoek geen duidelijkheid kwam over de feitelijke situatie. Dat er inmiddels wel sprake zou zijn van co-ouderschap heeft eiser onvoldoende onderbouwd.
De SVB heeft tijdens het onderzoek het betreffende formulier niet van eiser terugontvangen en ook anderszins geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat [naam 3] de helft van de tijd bij hem en de andere helft bij haar moeder verblijft. Pas tijdens de zitting heeft eiser voor het eerst gesteld dat hij tijdens het onderzoek het formulier wel heeft opgestuurd. De rechtbank acht dit niet aannemelijk omdat uit het gespreksverslag van 16 april 2024 – waarin door de SVB onder andere is gevraagd om het formulier – blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij “er flauw van is”. Daaruit kan worden afgeleid dat eiser het formulier nog niet eerder had opgestuurd. Daarbij acht de rechtbank het opmerkelijk, dat eiser de foto’s van de formulieren van september en december 2023 pas na de zitting heeft opgestuurd, hoewel het eiser en zijn gemachtigde in de voorbereiding van het beroep en de zitting duidelijk moet zijn geweest dat er veel om die formulieren te doen was. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de SVB er terecht op heeft gewezen dat het grootste deel van de formulieren niet is gefotografeerd en dat door de metadata van de foto’s getwijfeld moet worden aan de authenticiteit van de gefotografeerde formulieren. De rechtbank acht op grond hiervan niet aannemelijk dat eiser de formulieren van de SVB heeft geretourneerd. Gelet op deze feiten en omstandigheden leidt de verklaring van eisers goede vriend niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van de SVB in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.