ECLI:NL:RBOVE:2025:1635
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen beëindiging kinderbijslag op basis van co-ouderschap
In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tot beëindiging van zijn recht op kinderbijslag voor zijn dochter beoordeeld. De SVB had op 8 april 2024 besloten de kinderbijslag per het 4e kwartaal van 2023 te beëindigen, omdat er geen sprake zou zijn van co-ouderschap. Eiser betwist dit en stelt dat zijn dochter gelijkmatig tussen hem en de moeder verblijft. De rechtbank heeft op 8 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om ontbrekende informatie te verzamelen, maar de rechtbank concludeert uiteindelijk dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van co-ouderschap. De rechtbank oordeelt dat de SVB zich terecht heeft gebaseerd op een eerdere beschikking van 6 februari 2017, waarin werd vastgesteld dat de dochter bij de moeder verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de SVB in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.