ECLI:NL:RBOVE:2025:1593

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
08.332796.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. De verdachte reed op 7 juni 2023 te hard en negeerde een rood verkeerslicht, wat resulteerde in een aanrijding waarbij een 77-jarige man, de heer [slachtoffer 2], drie dagen later overleed aan zijn verwondingen. Een andere betrokken, mevrouw [slachtoffer 1], liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder rib- en enkelbreuken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 10 maart 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.332796.23 (P)
Datum vonnis: 24 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.
Ter zitting zijn verder verschenen [slachtoffer 1] (hierna: mevrouw [slachtoffer 1] ), bijgestaan door [naam 1] werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland, [naam 2] , [naam 3] en haar man [naam 4] . De rechtbank heeft kennisgenomen van de door mevrouw [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto:
primair: een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor de heer [slachtoffer 2] is overleden en mevrouw [slachtoffer 1] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair:opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te Almelo, in de gemeente Almelo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Henriëtte Roland Holstlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij verkeerde onder invloed van een stof, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kon verminderen,
met een snelheid van (ongeveer) 109 km p/h, althans met een snelheid veel hoger dan de toegestane maximum snelheid van 70 km p/h over voornoemde weg te rijden en/of (vervolgens)
gekomen nabij de kruising van de wegen, de Henriëtte Roland Holstlaan en/of de Broekerheide en/of de Kleine Bunder de snelheid van zijn motorrijtuig te verhogen en/of (vervolgens)
met een snelheid van (ongeveer) 118 km p/h een in zijn rijrichting (gedurende 8,8 seconden) rood uitstralend verkeerslicht te negeren en/of (daarbij)
met voornoemde (verhoogde) snelheid voornoemde kruising van wegen op te rijden, terwijl een tegemoetkomende medeweggebruiker voornoemde kruising was opgereden teneinde linksaf te slaan en/of (vervolgens)
frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen en/of te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd naam [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te Almelo, in de gemeente Almelo, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Henriëtte Roland Holstlaan, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
met een snelheid van (ongeveer) 109 km p/h, althans met een snelheid veel hoger dan de toegestane maximum snelheid van 70km p/h, over voornoemde weg te rijden en/of (vervolgens)
gekomen nabij de kruising van de wegen, de Henriëtte Roland Holstlaan en/of de Broekerheide en/of de Kleine Bunder de snelheid van zijn motorrijtuig te verhogen en/of (vervolgens)
met een snelheid van (ongeveer) 118 km p/h, een in zijn rijrichting (gedurende 8,8 seconden) rood uitstralend verkeerslicht te negeren en/of (daarbij)
met voornoemde (verhoogde) snelheid voornoemde kruising van wegen op te rijden, terwijl een tegemoetkomende medeweggebruiker voornoemde kruising was opgereden teneinde linksaf te slaan en/of (vervolgens)
frontaal op/tegen voornoemde medeweggebruiker te botsen en/of te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Op 7 juni 2023 omstreeks 20:28 uur vond er in Almelo een verkeersongeval plaats op de kruising van de N349 (Henriëtte Roland Holstlaan), Broekerheide en Kleine Bunder. Het verkeersongeval had ernstige gevolgen. De heer [slachtoffer 2] overleed drie dagen later, op 77-jarige leeftijd, in het ziekenhuis aan de gevolgen van het verkeersongeval. Mevrouw [slachtoffer 1] liep lichamelijk letsel op. Zij had een breuk in haar ribben en brak haar linker enkel. Verdachte wordt verweten schuldig te zijn aan het veroorzaken van dit verkeersongeval.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden. Het verkeersgedrag van verdachte is volgens haar niet te kwalificeren als roekeloos, waardoor verdachte van dat onderdeel vrijgesproken dient te worden. De officier van justitie stelt dat wel sprake is van ‘ernstige schuld’. Het letsel dat mevrouw [slachtoffer 1] heeft opgelopen kan volgens de officier van justitie als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde onderdelen roekeloosheid en het rijden onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kon verminderen. Er is volgens hem geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het schenden van verkeersregels in ernstige mate. De raadsman stelt dat het letsel van mevrouw [slachtoffer 1] niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, maar als lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte bekent dat hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en zo ja, in welke mate.
Schuld
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid van verdachte. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in eerder genoemde zin.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed op 7 juni 2023 omstreeks 20:28 uur over de Henriëtte Roland Holstlaan. Hij was in gesprek met zijn bijrijder en naderde het kruispunt van de Henriëtte Roland Holstlaan, Broekerheide en Kleine Bunder. Dit kruispunt werd geregeld door een verkeersregelinstallatie. Verdachte naderde het kruispunt met een snelheid van 109 kilometer per uur, wat een aanzienlijk hogere snelheid is dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 kilometer per uur. Hij reed voorbij een rij stilstaande auto’s die op de rechterrijstrook voor rechtdoor voor het rode verkeerslicht stonden te wachten en passeerde, rijdende over de linkerrijstrook voor rechtdoor, de stopstreep van het voor hem geldende verkeerslicht, terwijl het op dat moment al 8,8 seconden rood licht uitstraalde. Bij het negeren van het rode verkeerslicht bedroeg de snelheid van de auto ongeveer 118 kilometer per uur. Op het kruispunt kwam de auto van verdachte vervolgens in aanrijding met de auto van de heer en mevrouw [slachtoffer 1] die uit tegenovergestelde richting kwam en op het kruispunt linksaf sloeg.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Mate van schuld
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloos in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994. Daarom zal verdachte van dat onderdeel worden vrijgesproken. Wel leidt de combinatie van de hierboven omschreven gedragingen van verdachte tot de conclusie dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen in het verkeer.
De aard en ernst van het letsel van mevrouw [slachtoffer 1]
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het verkeersongeval lichamelijk letsel opgelopen. Het letsel bestond uit een breuk in haar ribben en een breuk in haar linker enkel. Ze heeft ruim twee maanden gerevalideerd in een revalidatiecentrum. Op 10 maart 2025 heeft mevrouw [slachtoffer 1] verklaard dat zij ook daarna nog een lange periode fysiotherapie nodig heeft gehad om weer goed te kunnen lopen. Ook zijn er restklachten. Mevrouw [slachtoffer 1] loopt niet zo makkelijk meer als voor het ongeluk en heeft bij langere afstanden een rollator nodig.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van mevrouw [slachtoffer 1] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard van het letsel en het feit dat de herstelduur langer bedroeg dan zes weken.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. [1]
het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 maart 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aanrijding misdrijf van 4 december 2023, pagina’s 5 t/m 12;
het proces-verbaal van analyse VRI data van 21 augustus 2023, pagina’s 82 t/m 95;
het proces-verbaal PV FO Verkeer van 20 juli 2023, pagina’s 132 t/m 139;
een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5, Sv, te weten de geneeskundige verklaring over het letsel van mevrouw [slachtoffer 1] van 10 december 2023, aanvullend toegevoegd aan het dossier;
een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5, Sv, te weten een schouwverslag van 10 juni 2023, opgemaakt door forensisch arts Van Oosten ten aanzien van het lichaam van de heer [slachtoffer 2] , aanvullend toegevoegd aan het dossier.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2023 te Almelo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Henriëtte Roland Holstlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
met een snelheid van (ongeveer) 109 kilometer per uur, hoger dan de toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur over voornoemde weg te rijden en vervolgens
gekomen nabij de kruising van de wegen, de Henriëtte Roland Holstlaan en de Broekerheide en de Kleine Bunder de snelheid van zijn motorrijtuig te verhogen en vervolgens
met een snelheid van (ongeveer) 118 kilometer per uur een in zijn rijrichting gedurende 8,8 seconden rood uitstralend verkeerslicht te negeren en daarbij met voornoemde (verhoogde) snelheid voornoemde kruising van wegen op te rijden, terwijl een tegemoetkomende medeweggebruiker voornoemde kruising was opgereden teneinde linksaf te slaan en vervolgens frontaal tegen voornoemde medeweggebruiker te rijden,
waardoor een ander, [slachtoffer 2] , werd gedood en waardoor een ander, [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden aan verdachte op te leggen, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt geen vrijheidsbenemende straf aan verdachte op te leggen omdat hij dan zijn baan zal verliezen en het behoud van zijn woning onder druk komt te staan. De raadsman stelt de volgende strafafdoening voor: een taakstraf voor de duur van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, welk ongeval ernstige en ingrijpende gevolgen heeft gehad. Verdachte reed aanzienlijk te hard en negeerde een rood verkeerslicht waardoor hij op een kruising met hoge snelheid tegen de auto van de heer en mevrouw [slachtoffer 1] is aangereden. De heer [slachtoffer 2] is aan zijn verwondingen overleden en mevrouw [slachtoffer 1] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank realiseert zich dat de nabestaanden van de heer [slachtoffer 2] met dit leed moeten leven en dat geen enkele strafoplegging recht zal doen aan hun verlies. Verdachte heeft zeer onvoorzichtig gereden en dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht op een aangrijpende wijze verteld welke gevolgen het ongeval en het overlijden van haar echtgenoot voor haar hebben gehad. Het verlies van haar man is een groot verdriet voor haar en de andere nabestaanden. Ondanks dit grote verdriet, wenste zij dat verdachte zijn leven betert en maakte zij bovenal duidelijk dat zij verdachte heeft vergeven. Na de verklaring van mevrouw [slachtoffer 1] werd verdachte erg emotioneel. Mevrouw [slachtoffer 1] is toen naar verdachte toe gelopen en sloeg een arm om hem heen.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 3 maart 2025 volgt dat verdachte in 2018 en 2020 voor snelheidsovertredingen is veroordeeld. Daarnaast is hij na de pleegdatum van onderhavig feit nog twee keer met politie en justitie in aanraking gekomen vanwege verkeersovertredingen. Er staat een zaak open vanwege een snelheidsovertreding op 28 februari 2025 en verdachte heeft een strafbeschikking van 850 euro betaald voor het rijden onder invloed van verdovende middelen op 7 december 2024. Op grond van artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met deze laatst opgelegde straf. De rechtbank weegt het strafblad van verdachte in zijn nadeel mee.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de schuldbewuste indruk die verdachte ter zitting maakte. Verdachte heeft ter zitting de volle verantwoordelijkheid voor het ongeval genomen en tijdens het uitoefenen van het spreekrecht draaide hij zich richting mevrouw [slachtoffer 1] en keek hij haar recht in haar ogen aan. Hij bood meermaals zijn excuses aan. Dit getuigt volgens de rechtbank van een respectvolle en verantwoordelijke houding van verdachte. Verdachte was zichtbaar onder de indruk van de verklaring van mevrouw [slachtoffer 1] en de wijze waarop zij hem benaderde. Hij lijkt ervan doordrongen dat zijn handelen zeer onverantwoord is geweest en dat dergelijk verkeersgevaarlijk gedrag nooit meer mag plaatsvinden.
Strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan als uitgangspunt de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld. Het uitgangspunt voor strafafdoening betreft bij een dodelijk slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. Het uitgangspunt betreft in het geval van een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
De rechtbank ziet in de schuldbewuste houding van verdachte, het verloop van de zitting en zijn persoonlijke omstandigheden redenen om af te wijken van de oriëntatiepunten, en aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Omdat verdachte eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten en om te compenseren dat verdachte ondanks de ernst van het feit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoeft te ondergaan, zal de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr en artikel 179 WVW 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
drie (3) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. R.A. Heblij en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit de digitaal genummerde pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023324664. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.