Beoordeling door de rechtbank van het verzet
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de uitspraak van 28 juni 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfelis dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Opposant heeft op 9 oktober 2023 een Woo-verzoek bij verweerder ingediend. Dit Woo-verzoek betrof onder meer declaraties en facturen van externe inhuur bij verweerder en informatie over de werving en selectie(commissie) van verschillende personen bij verweerder.
5. Bij brief van 23 november 2023 heeft opposant een ingebrekestelling verstuurd naar de Omgevingsdienst IJsselland wegens het uitblijven van een besluit. De ingebrekestelling is aangetekend verstuurd en gericht aan “Omgevingsdienst IJsselland, t.a.v. de directie”. Op 13 januari 2024 heeft opposant vervolgens het ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingevuld en per aangetekende post verzonden, opnieuw gericht aan “Omgevingsdienst IJsselland, t.a.v. de directie”.
6. Bij het uitblijven van een reactie heeft opposant op 2 februari 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek van 9 oktober 2023. Verweerder heeft op 22 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
De uitspraak van 28 juni 2024
7. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant de ingebrekestellingen niet bij het bevoegde bestuursorgaan heeft ingediend. Opposant heeft namelijk niet het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland in gebreke gesteld, maar de directie van de Omgevingsdienst IJsselland. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat opposant verweerder met de brief van 23 november 2023 prematuur in gebreke heeft gesteld, omdat de termijn voor het beslissen op het Woo-verzoek op die dag nog niet was verstreken. Daarnaast heeft opposant in de ingebrekestelling van 23 november 2023 niet concreet gemaakt op welk te nemen besluit de ingebrekestelling betrekking had. De ingebrekestelling acht de rechtbank om deze reden ook niet geldig.
Het verzet
8. Opposant voert aan dat de ingebrekestellingen bij het juiste bestuursorgaan zijn ingediend, omdat het verweerder duidelijk had moeten zijn dat de ingebrekestellingen aan hem waren gericht. Eerdere correspondentie was namelijk gericht aan ‘de directie’, ‘het dagelijks bestuur’ of ‘het algemeen bestuur’ van de omgevingsdienst. Opposant voert verder aan dat de ingebrekestelling van 23 november 2023 niet onduidelijk is, omdat er in de (voetnoten van de) ingebrekestelling wordt verwezen naar de Woo-verzoeken waar de ingebrekestelling betrekking op heeft. Bovendien heeft opposant verweerder op 13 januari 2024 opnieuw in gebreke gesteld aan de hand van het formulier ‘dwangsom bij niet tijdig beslissen’. Op dit formulier staat volgens opposant nergens dat je de ingebrekestelling nader moet specificeren naar een bestuursorgaan
9. De verzetsgrond slaagt. Hoewel er uit artikel 4:17 van de Awb volgt dat een ingebrekestelling dient te worden ingediend bij het correcte bestuursorgaan, kan er naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat opposant de ingebrekestelling(en) aan een onjuist bestuursorgaan heeft gericht. Daarbij is van belang dat de Omgevingsdienst IJsselland geen (bestuurs)orgaan heeft genaamd ‘de directie’, maar enkel een ‘algemeen bestuur’, ‘dagelijks bestuur’ en een directeur, waarbij de directeur onderdeel uitmaakt van zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur. Bovendien is het Woo-verzoek in kwestie ook gericht aan ‘t.a.v. de directie’ en vervolgens in behandeling genomen door verweerder. Er had daarom geen twijfel kunnen bestaan bij verweerder dat de ingebrekestelling aan hem was gericht. Dat de ingebrekestelling van 23 november 2023 prematuur heeft ingediend en mogelijk niet concreet genoeg heeft gemaakt op welk te nemen besluit het betrekking heeft, kan aan voorbij gegaan worden omdat opposant verweerder op 13 januari 2024 opnieuw in gebreke heeft gesteld en de termijn voor het nemen van een beslissing op het Woo-verzoek op dat moment was verstreken en er concreet is verwezen naar de te nemen besluitvorming.
Tussenconclusie over het verzet
10. Uit de beoordeling van de grond van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 28 juni 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan.
11. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
De behandeling van het beroep
12. De rechtbank overweegt ten aanzien van eisers beroep van 2 februari 2024 wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek van 9 oktober 2023 als volgt.
13. Gelet op het bovenstaande heeft eiser verweerder op 13 januari 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek van 9 oktober 2023.
14. Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder bij besluit van 15 oktober 2024 alsnog heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser. Ook is duidelijk geworden, en namens verweerder ter zitting erkend, dat het door verweerder ingebrachte besluit van 13 november 2024 geen betrekking heeft op onderhavige procedure.
15. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het door eiser ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn Woo-verzoek mede betrekking op het Woo-besluit van 15 oktober 2024.