ECLI:NL:RBOVE:2025:1513

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/08/326146 / KG ZA 24-262
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid en bruikleenovereenkomst met betrekking tot bosperceel

In deze zaak betreft het een burengeschil tussen Azur OG B.V. en eiser c.s. over een erfdienstbaarheid van weg en het gebruik van een bosperceel. Azur vordert nakoming van een vaststellingsovereenkomst en ontruiming van het bosperceel, terwijl eiser c.s. aanvoert dat de opschortende voorwaarde van de overeenkomst niet zal worden vervuld. De voorzieningenrechter oordeelt dat Azur onvoldoende heeft aangetoond dat zij het bosperceel dringend nodig heeft voor eigen gebruik, en wijst de vorderingen van Azur af. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter de procedure en de feiten heeft uiteengezet. De rechter concludeert dat de opschortende voorwaarde niet is vervuld en dat de Leenovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. Azur wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser c.s.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/326146 / KG ZA 24-262
Vonnis in kort geding van 20 maart 2025
in de zaak van
AZUR OG B.V.,
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: Azur,
advocaten: mrs. B.T. Craemer en C.W. Schlingemann,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [eiser c.s.] (mannelijk enkelvoud),
advocaten: mrs. L.J. Vermeulen en P.J. van Goor.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben een burengeschil. Dit geschil vindt zijn oorsprong in een ten laste van Azur en ten gunste van [eiser c.s.] gevestigde erfdienstbaarheid van weg en het gebruik door [eiser c.s.] van een aan Azur in eigendom toebehorend bosperceel. Partijen hebben over deze (en andere) onderwerpen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Azur vordert nakoming daarvan. Daarnaast heeft Azur de (bruik)leenovereenkomst met betrekking tot het bosperceel opgezegd en vordert zij ontruiming van dit perceel. [eiser c.s.] voert als verweer dat de opschortende voorwaarde waaronder de vaststellingsovereenkomst is gesloten, niet zal worden vervuld, zodat de vaststellingsovereenkomst niet tot stand zal komen en Azur daarvan dus geen nakoming kan vorderen. De voorzieningenrechter volgt [eiser c.s.] in dit verweer. Voorts is onvoldoende gebleken dat Azur het bosperceel nodig heeft voor dringend eigen gebruik. De vorderingen van Azur zullen daarom alle worden afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 februari 2025 met 9 producties;
- de nagezonden producties 10 t/m 14 van Azur;
- de brief van [eiser c.s.] van 12 februari 2025 met 2 producties;
- het verzoek van Azur tot uitstel van de op 13 februari 2025 geplande mondelinge behandeling;
- het exploot van 26 februari 2025 met een nieuwe dagbepaling;
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2025, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Tot slot is vonnis bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
Azur is eigenaar van het perceel [adres 1] ( [locatie] ).
3.2.
[eiser c.s.] is eigenaar van het perceel [adres 2] , dat eerder deel uitmaakte van het perceel [adres 1] .
3.3.
Op 5 maart 2018 hebben de rechtsvoorganger van Azur, Bewegen Werkt Vastgoed B.V. (hierna: BWV), en [eiser c.s.] een overeenkomst van 'Leen' gesloten uit hoofde waarvan BWV in bruikleen geeft aan [eiser c.s.] , die in bruikleen aanneemt en aanvaardt, het bos, zijnde dat gedeelte zoals met streeparcering is aangegeven op de aan deze overeenkomst gehechte tekening van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie C, nummer 9296, deze partijen bekend, zodat zij daarvan geen nadere omschrijving wensten (hierna: de Leenovereenkomst respectievelijk het Bosperceel). Artikel 3 van de Leenovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende.
Termijn en opzegging
1. De bruikleenovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, maar eindigt op het moment waarop de langstlevende van de ondergetekenden 1 en 2[eiser c.s.] , toevoeging voorzieningenrechter]
geen eigenaar meer zijn van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie C nummer 9295, dan wel zij dat perceel beiden metterwoon zullen hebben verlaten. (…).
2. Bewegen Werkt Vastgoed is bovendien bevoegd om deze overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van twee (2) maanden tussentijds op te zeggen indien zij van mening is dat zij de grond dringend nodig heeft voor eigen gebruik.”
3.4.
In 2021 is tussen partijen een geschil ontstaan over het gebruik van een met erfdienstbaarheid belaste weg en het Bosperceel door [eiser c.s.] . Azur heeft toen [eiser c.s.] gedagvaard. Deze procedure heeft op 8 augustus 2022 geleid tot een vaststellingsovereenkomst (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). In de Vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 11 – Publiekrechtelijke aangelegenheden
1. Partijen zullen voor nu en in de toekomst afzien van het indienen van bezwaar, beroep of het verrichten van andere bestuursrechtelijke handelingen waaronder maar niet uitsluitend het indienen van één of meerdere handhavingsverzoeken tegen de andere partij ten aanzien van de huidige bestuurs-/omgevingsrechtelijke onderwerpen, te weten:
- de bestemmingswijziging dan wel het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een woonbestemming voor landhuis [locatie] ;
- de uitrit op het perceel van [eiser c.s.] c.s. naar de [adres 3] ;
- de woning en bijgebouwen van [eiser c.s.] c.s., inclusief het bosperceel.
Artikel 18 – Vergunning & opschortende voorwaarde
1. Indien voor de aanleg van de alternatieve met erfdienstbaarheid belaste weg overeenkomstig de voorwaarden in deze overeenkomst één of meerdere vergunningen is vereist, wordt deze overeenkomst aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat het bevoegd gezag de benodigde vergunning(en) heeft afgegeven voor de realisatie van de alternatieve met erfdienstbaarheid belaste weg en deze onherroepelijk zijn geworden. Indien de benodigde vergunning(en) niet worden verkregen, treden partijen met elkaar in overleg.”
3.5.
Nadat [eiser c.s.] bij brief van 24 februari 2023 Azur had gesommeerd tot nakoming van de Vaststellingsovereenkomst, is Azur op 23 maart 2023 door [eiser c.s.] gedagvaard. Deze bodemzaak is bij deze rechtbank geregistreerd onder nummer C/08/294509. Azur heeft hierop gereageerd met een conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie. Zij vordert onder meer ontbinding van de Leenovereenkomst. Nadat partijen tijdens de mondelinge behandeling nadere afspraken hadden gemaakt, is op verzoek van [eiser c.s.] deze zaak op de parkeerrol geplaatst.
3.6.
Bij brief van 22 mei 2024 heeft [eiser c.s.] het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede verzocht om ten aanzien van het perceel [adres 1] handhavend op te treden vanwege illegale bouw- en aanlegactiviteiten die aldaar zouden hebben plaatsgevonden (hierna: het Handhavingsverzoek). Het college heeft daarop gedeeltelijk positief beslist.
3.7.
Bij brief van 16 juli 2024 heeft [eiser c.s.] bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Enschede van 10 juni 2024, waarbij het bestemmingsplan [adres 1] gewijzigd is vastgesteld (hierna: het Beroepschrift). Daarbij is onder meer de bestemming van het pand aan de [adres 1] gewijzigd van kantoor naar een bestemming waar wonen is toegestaan.
3.8.
Vervolgens zijn partijen met elkaar in overleg getreden teneinde een minnelijke regeling te bereiken. Partijen zijn daarin niet geslaagd.
3.9.
Bij e-mail van 12 augustus 2024 heeft Azur [eiser c.s.] gesommeerd om zowel het Handhavingsverzoek als het Beroepschrift in te trekken. Aan deze sommatie heeft [eiser c.s.] niet voldaan.
3.10.
Bij brief van 18 september 2024 heeft Azur de Leenovereenkomst opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Daarbij is [eiser c.s.] verzocht om dit schriftelijk te bevestigen. [eiser c.s.] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

4.1.
Azur vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) [eiser c.s.] gebiedt om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het Beroepschrift in te trekken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [eiser c.s.] tekortschiet in deze verplichting;
(2) [eiser c.s.] gebiedt om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis het Handhavingsverzoek in te trekken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [eiser c.s.] tekortschiet in deze verplichting;
(3) [eiser c.s.] verbiedt tot het in de toekomst indienen van bezwaar, beroep of het verrichten van andere bestuursrechtelijke handelingen waaronder maar niet uitsluitend het indienen van één of meerdere handhavingsverzoeken tegen Azur ten aanzien van de huidige bestuurs-/omgevingsrechtelijke onderwerpen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van dit verbod;
(4) [eiser c.s.] gebiedt om uiterlijk binnen 20 dagen na het vonnis het Bosperceel conform artikel 10 van de Leenovereenkomst geheel ontruimd ter vrije beschikking van Azur te stellen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat [eiser c.s.] tekortschiet in deze verplichting;
(5) [eiser c.s.] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
Azur vordert nakoming van de Vaststellingsovereenkomst. Daartoe voert Azur aan dat [eiser c.s.] door de indiening van het Handhavingsverzoek en het Beroepschrift in strijd heeft gehandeld met het in artikel 11 van de Vaststellingsovereenkomst neergelegde verbod. Azur wil daarom dat [eiser c.s.] zowel het Handhavingsverzoek als het Beroepschrift intrekt en dat hij geen nieuwe bestuursrechtelijke procedures tegen haar begint, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert Azur ontruiming van het Bosperceel, op straffe van een dwangsom. Vanwege de voorgenomen verkoop van het perceel [adres 1] wenst Azur weer vrij te kunnen beschikken over het Bosperceel. Het enkele gebruik van het Bosperceel en de wijze waarop [eiser c.s.] – in strijd met de gemaakte afspraken – het Bosperceel blijft gebruiken, bemoeilijkt Azur bij de verkoop van het perceel [adres 1] en zal mogelijk resulteren in een lagere opbrengst bij verkoop, aldus Azur. Volgens Azur probeert [eiser c.s.] haar op oneigenlijke wijze onder druk te zetten om een voor hem gunstige regeling af te dwingen.
4.3.
[eiser c.s.] voert als meest verstrekkend en primair verweer dat Azur bij haar vorderingen geen spoedeisend belang heeft, zodat de vorderingen reeds daarom voor afwijzing gereed liggen. Subsidiair betoogt [eiser c.s.] dat de opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 18 van de Vaststellingsovereenkomst niet vervuld zal worden, omdat de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat zij geen omgevingsvergunning zal verlenen voor het verleggen van de met erfdienstbaarheid belaste weg. [eiser c.s.] wijst erop dat Azur in de bodemprocedure (zie 3.5) hetzelfde standpunt inneemt. Voorts stelt [eiser c.s.] dat de Leenovereenkomst geen bruikleenovereenkomst is maar een huurovereenkomst. Volgens [eiser c.s.] moet de juridische kwalificatie van de Leenovereenkomst in een bodemprocedure worden bepaald en is een kort geding daarvoor niet geschikt. Daarnaast betwist [eiser c.s.] dat Azur de Leenovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat van dringend eigen gebruik geen sprake is. [eiser c.s.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Azur.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de voorzieningenrechter hierna ingaan, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Anders dan [eiser c.s.] betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de aard van het gevorderde reeds volgt dat Azur daarbij een spoedeisend belang heeft. Daarbij geldt dat Azur voldoende heeft toegelicht dat zij het perceel [adres 1] , inclusief het Bosperceel, zonder last of beperking op korte termijn in het openbaar wenst te verkopen en dat het voor een zo gunstig mogelijke verkoopprijs van belang is dat het gehele perceel onbezwaard is en vrij van bestuursrechtelijke procedures. Dat al vanaf juni 2023 sprake is van stille verkoop, betekent niet dat de spoedeisendheid daarmee is komen te vervallen. Dit betekent dat Azur in haar vorderingen kan worden ontvangen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen hierna inhoudelijk beoordelen.
Over de Vaststellingsovereenkomst
5.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 18 van de Vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd. Het gaat in dit geval om de uitleg van een zakelijke bepaling die in een vaststellingsovereenkomst is opgenomen, terwijl die bepaling ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen. Daarom komt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen in beginsel grote betekenis toe. Dat geldt hier in het bijzonder, omdat sprake is van partijen die via hun advocaten uitvoerig hebben onderhandeld over de tekst van de vaststellingsovereenkomst. Bij de uitleg zijn verder onder andere van belang de omvang en gedetailleerdheid van de bepalingen, de wijze van totstandkoming en de overige bepalingen. Echter, ook wanneer bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval steeds meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Doorslaggevend blijft uiteindelijk de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen kunnen bovendien ook gedragingen en verklaringen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn. Die latere gedragingen en verklaringen kunnen immers een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de overeenkomst.
5.3.
Azur stelt dat partijen met het opnemen van artikel 18 slechts hebben bedoeld de afspraken neergelegd in de artikelen 1 t/m 7 (die zien op de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg en de kosten die daarmee zijn gemoeid) voorwaardelijk te maken aan het verkrijgen van vergunningen die nodig zouden zijn voor het realiseren van de alternatieve toegangsweg en dat het verbod in artikel 11 blijkens de tekst “
voor nu en in de toekomst” daarvan niet afhankelijk is. Daarentegen meent [eiser c.s.] dat de opschortende voorwaarde ziet op het verkrijgen van een (onherroepelijke) omgevingsvergunning voor het verleggen van de met erfdienstbaarheid belaste weg, dat de gemeente kenbaar heeft gemaakt dat zij deze vergunning niet zal verlenen, dat de opschortende voorwaarde daarmee niet zal worden vervuld en dat de Vaststellingsovereenkomst in juridische zin dan ook nooit zal bestaan, zodat Azur daarvan geen nakoming kan vorderen.
5.4.
Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van de in artikel 18 van de Vaststellingsovereenkomst neergelegde opschortende voorwaarde met zich dat deze voorwaarde ziet op het door Azur verkrijgen van (een) onherroepelijke omgevingsvergunning(en) voor de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg, waarover partijen in de artikelen 1 t/m 7 van de Vaststellingsovereenkomst concrete afspraken hebben gemaakt als het gaat om de invulling van de erfdienstbaarheid. Tijdens de zitting heeft Azur toegelicht dat zij bedoelde omgevingsvergunning wilde aanvragen maar dat de gemeente tijdens een vooroverleg heeft geadviseerd om de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg mee te nemen in het ontwerpbestemmingsplan “ [adres 1] ”. In dit plan is een nieuwe ontsluitingsweg voor [adres 2] opgenomen. Behalve dat [eiser c.s.] daarbij niet betrokken was, kan hij zich daarin ook niet vinden. Hij heeft daarom een zienswijze ingediend. Deze zienswijze heeft ertoe geleid dat de oude situatie is gehandhaafd, in die zin dat op verzoek van [eiser c.s.] de ontsluiting wederom is opgenomen conform het oude bestemmingsplan “ [adres 4] ”. De gemeente heeft geconcludeerd “
dat de nieuwe ontsluitingsweg geen oplossing is voor alle omliggende partijen. Wij hebben daarnaast ons onvoldoende gerealiseerd dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het bos waar de nieuwe ontsluiting zou komen te liggen.” In het bestemmingsplan is verder conform het verzoek van [eiser c.s.] de instandhouding van de ontsluiting als een voorwaardelijke verplichting voor bewoning van [adres 1] opgenomen. Vanwege het privaatrechtelijke karakter is de zienswijze niet gevolgd, voor zover deze ziet op de toegankelijkheid van de ontsluitingsweg (hekken, wildroosters). Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld, waarna [eiser c.s.] het Beroepschrift heeft ingediend. Het Beroepschrift richt zich met name tegen de gewijzigde bestemming van het perceel [adres 1] (van kantoor naar wonen) en de aanleg van een aarden wal.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat Azur niet beschikt over een (onherroepelijke) vergunning voor de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg waarmee partijen in de Vaststellingsovereenkomst hebben ingestemd (overeenkomstig bijlage 1 van de Vaststellingovereenkomst). Deze alternatieve met erfdienstbaarheid belaste weg is evenmin in het gewijzigde bestemmingsplan “ [adres 1] ” opgenomen. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat de opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 18 van de Vaststellingsovereenkomst niet is vervuld en, wat de gemeente betreft, ook niet zal worden vervuld, zodat de Vaststellingsovereenkomst in zijn geheel niet tot stand is gekomen en Azur dus geen nakoming daarvan kan vorderen. Azur lijkt in de bodemprocedure hetzelfde standpunt in te nemen, gelet op randnummers 3.7 en 3.8 van haar conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie: “
Uit de bewoordingen van artikel 18 Overeenkomst volgt dat partijen de verplichtingen ten aanzien van de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg zijn aangegaan onder een opschortende voorwaarde. Het was voor Azur immers van belang dat de nakoming van haar overige verplichtingen onder de Overeenkomst afhankelijk zou zijn van het realiseren van de Alternatieve Weg en dus van het verkrijgen van de daarvoor benodigde vergunningen.
Nu de opschortende voorwaarde niet is vervuld, heeft de werking van de verbintenis geen aanvang genomen.” Uit niets blijkt, zoals Azur kennelijk ingang wil doen vinden, dat partijen het in artikel 11 van de Vaststellingsovereenkomst neergelegde verbod als onvoorwaardelijk hebben bedoeld en dat dit verbod daarmee zelfstandige betekenis heeft. Dit volgt in ieder geval niet uit de tekst van artikel 18. Het is ook niet goed denkbaar dat het niet verkrijgen van een (onherroepelijke) omgevingsvergunning voor de verlegging van de met erfdienstbaarheid belaste weg de andere punten in de Vaststellingsovereenkomst niet zou aantasten. De Vaststellingsovereenkomst moet als één onverbrekelijk geheel worden gezien, in die zin dat het gaat om een totaalpakket aan geschilpunten waarover partijen overeenstemming hebben bereikt, waarvan de totstandkoming afhankelijk is gesteld van het verkrijgen van de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning. Het voorgaande betekent dat vorderingen (1) t/m (3) moeten worden afgewezen.
Over de Leenovereenkomst
5.6.
Azur stelt dat zij op grond van artikel 3 lid 2 van de Leenovereenkomst bevoegd was om deze overeenkomst tussentijds op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Daartoe voert Azur aan dat zij het Bosperceel vanwege de (voorgenomen) verkoop van het perceel [adres 1] dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Azur vordert daarom ontruiming van het Bosperceel.
5.7.
[eiser c.s.] voert als verweer dat bij het sluiten van de koopovereenkomst met BWV een fout met de overdrachtsbelasting is gemaakt die is gecompenseerd met de Leenovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiser c.s.] stelt dat de Leenovereenkomst als een huurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Daarnaast vindt [eiser c.s.] dat verkoop naar zijn aard niet kwalificeert als dringend eigen gebruik.
5.8.
De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat sprake is van een overeenkomst van bruikleen voor onbepaalde tijd met de bevoegdheid van Azur tot tussentijdse opzegging wegens dringend eigen gebruik. Zij motiveert dit als volgt. Om vast te stellen of sprake is van een overeenkomst van bruikleen en meer specifiek van bruikleen voor een bepaald gebruik, voor bepaalde of onbepaalde tijd, dient eerst te worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen zijn ontstaan. Dat is een vraag van uitleg en daarbij komt het aan op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Daarna kan worden vastgesteld of sprake is van een overeenkomst en zo ja, welke overeenkomst dat is (kwalificatie).
5.9.
Vastgesteld wordt dat de Leenovereenkomst als titel 'Leen' heeft en dat in de Leenovereenkomst consequent wordt gesproken over 'bruikleen' en 'bruikleenovereenkomst'. Tevens volgt uit artikel 7 lid 1 dat [eiser c.s.] voor het gebruik van het bos een (symbolische) vergoeding van € 1,00 per kalenderjaar is verschuldigd en dat hij overigens niet is gehouden tot het leveren van enige andere tegenprestatie voor het gebruik (met uitzondering van de onderhoudsverplichting ex artikel 4 lid 2 waarvan de kosten voor rekening van [eiser c.s.] komen). Het gebruik van een zaak van een ander ‘om niet’, oftewel zonder daarvoor een vergoeding te moeten betalen, met als enige verplichting voor de gebruiker om de zaak terug te geven aan de uitlener, valt onder de wettelijke omschrijving van de (benoemde) overeenkomst van bruikleen (artikel 7A:1777 BW). Vanwege het ontbreken van een (voldoende bepaalbare) tegenprestatie voldoet de Leenovereenkomst niet aan de criteria van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 lid 1 BW. De ter zitting door [eiser c.s.] aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad werpt geen ander licht op de kwalificatie van de Leenovereenkomst als bruikleenovereenkomst.
5.10.
Vervolgens is de vraag of Azur bevoegd was tot tussentijdse opzegging van de Leenovereenkomst. Daarvoor geldt als voorwaarde dat zij het Bosperceel dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
5.11.
[eiser c.s.] stelt dat verkoop naar zijn aard niet kwalificeert als dringend eigen gebruik. Volgens [eiser c.s.] ligt daarin besloten dat het Bosperceel voor eigen gebruik nodig is. Door het Bosperceel te verkopen is van eigen gebruik geen sprake meer, terwijl de opzeggingsgrond nu juist gelegen is in het dringend eigen gebruik, aldus [eiser c.s.] .
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 7A:1787 BW de uitlener de geleende zaak niet kan terugvorderen dan na verloop van de bepaalde tijd, of, bij gebreke van een dusdanige bepaling, nadat deze zaak tot het gebruik waarvoor zij was uitgeleend gediend heeft of heeft kunnen dienen. Ingevolge artikel 7A:1788 BW kan, indien de uitlener, gedurende dat tijdsverloop, of voor dat de behoefte van de gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak om dringende en onverwacht opkomende redenen zelf nodig heeft, de rechter, naar gelang de omstandigheden, de gebruiker noodzaken het geleende aan de uitlener terug te geven. In artikel 3 lid 2 van de Leenovereenkomst is dit vertaald door de bevoegdheid tot tussentijdse opzegging afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat sprake moet zijn van dringend eigen gebruik. [eiser c.s.] heeft terecht aangevoerd dat verkoop niet aan deze voorwaarde voldoet. Van een rechtsgeldige opzegging van de Leenovereenkomst door Azur is dus geen sprake. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de Leenovereenkomst verkoop en levering van het perceel [adres 1] niet in de weg staat, zoals dat ook niet het geval was toen Azur in 2020 eigenaar is geworden van dit perceel, en dat de Leenovereenkomst voor die situatie juist een kettingbeding bevat (artikel 3 lid 4). Voorts heeft Azur onvoldoende toegelicht dat [eiser c.s.] zich niet aan de voorwaarden houdt die aan het gebruik van het Bosperceel zijn verbonden, en welke rechtsgevolgen dat in het licht van de Leenovereenkomst kan hebben. Het voorgaande betekent dat vordering (4) moet worden afgewezen.
Conclusie
5.13.
Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat alle vorderingen van Azur moeten worden afgewezen.
Proceskosten
5.14.
Azur is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser c.s.] betalen. De proceskosten van [eiser c.s.] worden begroot op:
- griffierecht € 331,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.611,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van Azur af;
6.2.
veroordeelt Azur in de proceskosten van € 1.611,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 90,00 plus de kosten van betekening als Azur niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025. (PS)