ECLI:NL:RBOVE:2025:1464

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
71.025804.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieambtenaar wegens computervredebreuk, schending van ambtsgeheim en passieve omkoping

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 40-jarige man, werkzaam als politieambtenaar, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen computervredebreuk door onbevoegd toegang te verkrijgen tot de servers van de nationale politie en vertrouwelijke informatie te delen met derden. Dit gebeurde in de periode van 12 maart 2016 tot en met 29 november 2020, waarbij hij gevoelige gegevens over lopende onderzoeken en personen heeft geraadpleegd en verspreid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door vertrouwelijke informatie op te vragen en te delen, en dat hij zich heeft laten omkopen door een medeverdachte. De officier van justitie heeft de feiten bewezen verklaard, en de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan computervredebreuk, schending van het ambtsgeheim en passieve omkoping. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71.025804.23 (P)
Datum vonnis: 18 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.J. Jager, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 4 maart 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich in de periode van 12 maart 2016 tot en met 29 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk;
feit 2:zich in de periode van 12 maart 2016 tot en met 29 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim;
feit 3:zich in de periode van 14 juni 2018 tot en met 29 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1Hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2016 tot en met 29 november 2020 te Almere en/of te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, te weten in een of meer (delen van) servers van de nationale politie, te weten Basis Voorziening Informatie-Integraal Bevragen (BVI-IB), althans een of meer systemen, is binnengedrongen met behulp van (een of meer) valse signalen of (een) valse sleutel(s) en/of door het aannemen van een valse hoedanigheid, namelijk door het (telkens) onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de nationale politie, althans een of meer systemen, waarop informatie was geplaatst met (telkens) een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stondenen/of waarvoor hem, verdachte, die toegang was toegestaan, en/of (telkens) gegevens, te weten vertrouwelijke gegevens van de nationale politie, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens, te weten onder andere:- op 12 maart 2016 en 9 februari 2018 informatie in relatie tot [naam 1] , en/of- in de periode van 19 juli 2016 tot en met 19 december 2019 informatie in relatie tot hemzelf, verdachte [verdachte] , en/of zijn partner [naam 2] , en/of- in de periode van 14 juni 2018 t/m 7 november 2020 informatie in relatie tot [naam 3] , en/of- in de periode van 19 oktober 2018 t/m 23 juni 2020 informatie in relatie tot [medeverdachte] , en/of zijn partner [naam 4] , en/of- in de periode van 25 januari 2019 t/m 29 november 2020 informatie in relatie tot [naam 5] ,

die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overdragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij, verdachte, zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en/of (een) ander(en) (niet-gerechtigde) heeft overgenomen en/of afgetapt en/of opgenomen;

2Hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2018 tot en met 29 november 2020 teAlmere en/of te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,(telkens) een geheim waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoedendat hij uit hoofde van zijn ambt en/of beroep, te weten ambtenaar van politie met de rang hoofdagent en/of brigadier, en/of uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door (telkens) in een politiesysteem, te weten BVI-IB, vertrouwelijke informatie van de nationale politie, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens te bevragen en/of op te vragen, te weten onder andere:- in de periode van 14 juni 2018 t/m 7 november 2020 vijf bevragingen in relatie tot [naam 3] , en/of- in de periode van 19 oktober 2018 t/m 23 juni 2020 twaalf bevragingen in relatie tot [medeverdachte] , en/of zijn partner [naam 4] , en/of- in de periode van 25 januari 2019 t/m 29 november 2020 zes bevragingen in relatie tot [naam 5] ,

en vervolgens telkens die verkregen vertrouwelijke informatie aan daartoe niet-gerechtigde perso(o)n(en)/derde(n), te weten [medeverdachte] , te verstrekken en/of te openbaren;

3Hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2018 tot en met 29 november 2020 te Almere en/of te Amsterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, als ambtenaar, te weten ambtenaar van politie, meerdere giften, te weten geldbedragen, heeft aangenomen van [medeverdachte] , wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, te weten het bevragen van vertrouwelijke informatie van de nationale politie uit politiesystemen, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens, te weten onder andere informatie in relatie tot [naam 3] , en/of [medeverdachte] en/of [naam 5] , en/of voornoemde informatie te verstrekken en/of te openbaren aan een of meer (niet-gerechtigde) derden.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 13 januari 2023 is door de Landelijke Eenheid aan de Rijksrecherche een proces-verbaal van bevindingen verstrekt met betrekking tot een politieagent uit de Eenheid Amsterdam. Het vermoeden bestaat dat de betreffende agent met zijn account informatie uit politiesystemen, al dan niet tegen betaling, heeft verstrekt aan onbevoegden. De aanleiding voor dit vermoeden is gelegen in ontsleutelde cryptocommunicatie afkomstig van het SkyECC-platvorm, waaruit volgt dat de gebruiker met accountnaam [accountnaam 1] vermoedelijk beschikt over een corrupt contact bij de politie dat gebruik maakt van het dienstnummer [dienstnummer] . Dit dienstnummer behoort toe aan [verdachte] (hierna: verdachte). [2]
Verdachte was toentertijd werkzaam bij de politie eenheid Amsterdam. Van alle beschikbare politie informatiesystemen waartoe verdachte toegang heeft zijn de loggings gevorderd. Uit de loggings van de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (hierna: BVI-IB) blijkt onder meer dat verdachte bevragingen omtrent [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en mogelijke contacten van [medeverdachte] heeft gedaan. Uit meerdere onderzoeksbevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte] en verdachte elkaar kennen en dat verdachte tegen betaling bevragingen voor [medeverdachte] heeft gedaan. [3]
Verdachte is inmiddels niet meer werkzaam bij de politie.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het onder 1 laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van een deel van de onder de gedachtestreepjes opgenomen bevragingen, omdat er onvoldoende bewijs is dat deze informatie verstrekt is aan [medeverdachte] . Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet door de betalingen is bewogen de bevragingen te verrichten, maar dat hij dit deed uit angst voor [medeverdachte] . De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van ‘het redelijkerwijs moest vermoeden’ dat hij voor de bevragingen geldbedragen kreeg gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Uitgangspunten met betrekking tot de politiesystemen en politietaak
-
Toegang tot de politiesystemen van de Nationale Politie
Alle politiemedewerkers, dus ook verdachte, worden er bij het inloggen om toegang te krijgen tot de (beveiligde) politiesystemen nadrukkelijk op gewezen dat informatie uit de (beveiligde) politiesystemen vertrouwelijke informatie betreft die door toestemmingsgerechtigden slechts voor specifieke doeleinden mag worden gebruikt ingevolge de Wet Politiegegevens. Politieambtenaren worden er bij het inloggen op gewezen dat het bevragen van een persoon zonder gegronde reden en of noodzaak voor hun taak, niet is toegestaan.
-
Politietaak en wettelijk kader
Artikel 3 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de politie tot taak heeft (…) te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De rechtbank stelt vast dat de wet hiermee een brede taak aan politieambtenaren heeft gegeven. Deze brede taakopvatting brengt mee dat politieambtenaren een zeer ruime bevoegdheid (moeten) hebben om in het kader van hun functie de politiesystemen te bevragen. In de memorie van toelichting bij de Wet politiegegevens wordt de uitvoering van de dagelijkse politietaak ook wel “de ogen en oren functie” van de politie genoemd. Het is voor een goede uitoefening van het politiewerk van belang dat een politieambtenaar voortdurend breed om zich heen kijkt (“zijn ogen en oren goed de kost geeft”) en de verzamelde gegevens verwerkt en deze waar nodig met elkaar in verband brengt.
De rechtbank stelt voorop dat het van belang is dat politieambtenaren niet alleen die ruime bevoegdheid hebben maar ook dat zij zich vrij voelen om bevragingen te doen, ook als dit betekent dat een bevraging buiten het eigen werkgebied of buiten werktijd valt.
Het zal van politieambtenaar tot politieambtenaar verschillen op welke wijze en in welke mate in de praktijk wordt omgegaan met zijn/haar bevoegdheden de politiesystemen te bevragen en in welke mate de bevragingen al dan niet worden vastgelegd in de systemen.
Dit wil echter niet zeggen dat er geen grenzen zijn aan deze bevoegdheid. Immers, een opsporingsambtenaar zal bij het doen van bevragingen moeten beseffen dat deze werkgerelateerd moeten zijn. Hoe verder de bevragingen ogenschijnlijk zijn verwijderd van de werksfeer, hoe beter een en ander zal moeten worden vastgelegd door de betreffende opsporingsambtenaar ten einde de mogelijkheid tot controle op zijn of haar handelen te bieden. In het geval van bevragingen die op het eerste oog niet werkgerelateerd zijn, zoals bevragingen aangaande familie, vrienden, collega’s, bevragingen gedaan tijdens verlof e.d., is voorzichtigheid en nauwkeurigheid door de bevragende opsporingsambtenaar geboden. Een opsporingsambtenaar zal deze bevragingen te allen tijde moeten kunnen verantwoorden. Dit komt erop neer dat bij het doen van de betreffende bevraging de reden daarvan zal moeten worden vastgelegd. Op deze manier kan dan het werkgerelateerde karakter van die bevraging blijken. Gebeurt dat niet, dan kan deze bevraging in beginsel als niet werkgerelateerd worden bestempeld, tenzij de opsporingsambtenaar in kwestie achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog kan aantonen dat de betreffende bevraging wel noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van zijn/haar functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander.
Gezien deze uitgangspunten zal de rechtbank hieronder overgaan tot de beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.4.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring dat verdachte computervredebreuk heeft gepleegd. Verdachte heeft dit feit bekend en door of namens verdachte is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359 derde lid laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2025, voor zover inhoudende de (bekennende) verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van bevindingen (2302151141.AMB), zaaksdossier 1, pagina’s 21 t/m 24;
het proces-verbaal van bevindingen (2302131307.AMB), algemeen dossier, pagina’s 10 t/m 22;
het proces-verbaal van bevindingen (2302160929.AMB), algemeen dossier, pagina’s 24 t/m 27
het proces-verbaal van bevindingen (2302161652.AMB), algemeen dossier, pagina’s 28 t/m 34;
het proces-verbaal van bevindingen (2303081118.AMB), algemeen dossier, pagina’s 40 t/m 49.
3.4.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
3.4.3.1. De bewijsmiddelen
Verdachte is in 2007 begonnen met zijn loopbaan bij de politie. Op 17 juni 2017 is hij in de rang van brigadier gaan werken, waarna hij per 3 december 2022 tot inspecteur is bevorderd. [4]
Het dienstnummer [dienstnummer] behoort toe aan verdachte. [5]
In SkyECC is berichtenverkeer aangetroffen dat op 18 oktober 2020 en 7 en 8 november 2020 heeft plaatsgevonden tussen de accounts [gebruikersnaam] en [accountnaam 1] . [6] De gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 1] is door de politie geïdentificeerd als [naam 5] . [7] De gebruiker van het SKYECC-account [gebruikersnaam] is door de politie geïdentificeerd als [naam 6] (hierna: [naam 6] ). [8] [naam 6] zegt op 18 oktober 2020
“Ok maar je kan wel zien of er onderzoek loopt dat wel? In dat geval kijk maar na dan weten we wat”. [naam 5] zegt op 7 november 2020:
‘Ze zijn aan het checken vriend.’ ‘Morgen na 8 uur heb ik uitslag.’Op 8 november 2020 zegt [naam 6] vervolgens:
‘Die man is wel goed wand bekeuring rood klopt’.
Naar aanleiding van deze berichten zijn de loggingen gevorderd van dienstnummers die in de politiesystemen in voornoemde periode [naam 6] hebben bevraagd. Er heeft maar één bevraging plaatsgevonden in het politiesysteem BVI-IB. Deze bevraging werd op zaterdag 7 november 2020 door een politieambtenaar met het dienstnummer [dienstnummer] gedaan. [9]
Tijdens het analyseren van de BVI-IB loggingen door het politieaccount [dienstnummer] zijn meerdere bevragingen als ongebruikelijk, dan wel onrechtmatig, aangemerkt.
Uit de BVI-IB bevragingen volgt onder meer dat met het account van verdachte:
- in de periode van 14 juni 2018 tot en met 7 november 2020 [naam 3] (hierna: [naam 3] ) meerdere keren is bevraagd, evenals registraties en personen waar [naam 3] mogelijk een link mee heeft; [10]
- in de periode van 19 oktober 2018 tot en met 13 juni 2020 [medeverdachte] en zijn partner [naam 4] meerdere keren zijn bevraagd, evenals registraties en personen waar [medeverdachte] mogelijk een link mee heeft; [11]
- in de periode van 25 januari 2019 tot en met 29 november 2020 [naam 5] meerdere keren is bevraagd, evenals onderzoeken, (kenteken)registraties en personen waar [naam 5] mogelijk een link mee heeft. [12]
Verdachte heeft geen werkgerelateerde aantoonbare link met deze personen of aan hen gelinkte personen of onderzoeken die in voornoemde periode bevraagd zijn. [13]
In EncroChat is berichtenverkeer aangetroffen dat op 28 april 2020 tussen [accountnaam 2] en [accountnaam 3] . [14] De gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 2] is door de politie geïdentificeerd als [naam 3] . [15] [accountnaam 3] zegt op 28 april 2020 tegen [naam 3] : ‘
Ken jij ene [naam 7] en [naam 8] en [naam 9] ’waarop [naam 3] zegt
: ‘Heb jij probleem met ze? Vraag achternamen k heb een politie agent heb je alle adressen zelfde dag’. [16]
Er is onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
In de telefoon van verdachte is geen berichtenverkeer in relatie tot [naam 5] en [naam 3] aangetroffen. Ook zijn geen contactgegevens van hen aangetroffen. [17]
In de telefoon van [medeverdachte] is [naam 5] als geblokkeerd contactpersoon aangetroffen. Ook is [naam 3] onder de naam ‘ [alias] ’ als geblokkeerd contactpersoon aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte] . [18]
[medeverdachte] heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij van verdachte tegen betaling van
€ 50,00 of € 100,00 per keer gegevens uit de politiesystemen ontvangen heeft. Ook heeft [medeverdachte] verklaard [naam 3] te kennen vanuit de autohandelwereld. [19]
Verdachte heeft op de terechtzitting onder meer verklaard dat het klopt dat hij de onrechtmatige bevragingen zoals hierboven omschreven heeft gedaan en dat hij de resultaten van de bevragingen alleen maar aan [medeverdachte] heeft verstrekt, niet aan anderen. [20]
3.4.3.2. De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat [naam 5] informatie uit de BVI-IB over [naam 6] heeft verkregen, welke informatie is bevraagd door verdachte. [naam 3] heeft via EncroChat gezegd een contact binnen de politie te hebben waarvan hij binnen dezelfde dag adressen zou kunnen verkrijgen. De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte] volgt dat [naam 5] en [naam 3] contactpersonen zijn van [medeverdachte] en dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat zij contactpersonen of anderszins bekenden van verdachte zijn.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend de onder de gedachtestreepjes ten laste gelegde onrechtmatige bevragingen te hebben verricht en heeft verklaard geen bevragingen te hebben gedaan voor anderen dan voor [medeverdachte] . De rechtbank overweegt ook dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij van verdachte informatie uit politiesystemen verstrekt heeft gekregen.
De rechtbank is op basis van deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bevragingen in opdracht van [medeverdachte] heeft verricht en aan [medeverdachte] heeft verstrekt.
-
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4.4.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
3.4.4.1. De bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring dat verdachte als ambtenaar giften heeft aangenomen teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen. Verdachte heeft dit feit bekend en door of namens verdachte is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359 derde lid laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2025, voor zover inhoudende de (bekennende) verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van verhoor verdachte (3e verhoor verdachte [medeverdachte] ), persoonsdossier 2, pagina 49;
het proces-verbaal van bevindingen (2302131307.AMB), algemeen dossier, pagina’s 10 t/m 22;
het proces-verbaal van bevindingen (2302161652.AMB), algemeen dossier, pagina’s 28 t/m 33;
het proces-verbaal van bevindingen (2303081118.AMB), algemeen dossier, pagina’s 40 t/m 49.
3.4.4.2. De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de drijfveer voor het handelen van verdachte de angst voor [medeverdachte] was en niet de betalingen, waardoor niet kan worden bewezen dat deze betalingen verdachte hebben bewogen de gegevens aan [medeverdachte] te verstrekken.
Ambtelijke corruptie, zoals de ambtelijke omkoping veelal wordt genoemd, is door de wetgever strafbaar gesteld, omdat ieder ambtelijk handelen vrij dient te blijven van welke geldelijke beïnvloeding dan ook. [21] Omkoping is een wederkerig begrip; er is sprake van een transactie of ruilrelatie tussen de (actieve) omkoper en de ambtenaar. Voor strafbaarheid van ambtelijke omkoping is dus vereist dat er een gift of belofte wordt gedaan die in relatie staat tot een (beoogde) ambtelijke tegenprestatie. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat noch bij passieve, noch bij actieve omkoping een direct verband is vereist tussen een gift en een wederdienst. De ambtenaar hoeft niet daadwerkelijk door de gift of belofte te zijn bewogen tot het leveren van een concrete prestatie. De vraag of de gift of belofte ook daadwerkelijk heeft geleid tot de bevragingen doet voor de strafbaarheid in beginsel dus niet ter zake.
De rechtbank stelt op basis van de onder 3.4.4.1. opgesomde bewijsmiddelen vast dat verdachte geldbedragen van [medeverdachte] heeft ontvangen, waarvan hij wist dat deze werden gedaan om hem te bewegen informatie uit politiesystemen te verstrekken.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] verdachte heeft gevraagd een aantal specifieke bevragingen te doen, die verdachte anders niet had gedaan, en dat [medeverdachte] hem hiervoor heeft betaald. De gift, het geldbedrag, staat daarmee in relatie tot een beoogde ambtelijke tegenprestatie, namelijk het verrichten van bevragingen in politiesystemen. Hiermee is voldaan aan de bestanddelen voor een bewezenverklaring van passieve omkoping. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
-
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 12 maart 2016 tot en met 29 november 2020 in Nederland telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, te weten in een of meer (delen van) servers van de nationale politie, te weten Basis Voorziening Informatie-Integraal Bevragen (BVI-IB) is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, namelijk door het telkens onbevoegd gebruik maken van een gebruikersnaam en wachtwoord en door zich met een gebruikersnaam en wachtwoord toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de nationale politie waarop informatie was geplaatst, met een ander doel dan waarvoor hem, verdachte, die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem, verdachte, die toegang was toegestaan, en telkens gegevens, te weten vertrouwelijke gegevens van de nationale politie, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens, te weten onder andere:
- op 12 maart 2016 en 9 februari 2018 informatie in relatie tot [naam 1] , en
- in de periode van 19 juli 2016 tot en met 19 december 2019 informatie in relatie tot hemzelf, verdachte [verdachte] , en/of zijn partner [naam 2] , en
- in de periode van 14 juni 2018 t/m 7 november 2020 informatie in relatie tot [naam 3] , en
- in de periode van 19 oktober 2018 t/m 23 juni 2020 informatie in relatie tot [medeverdachte] , en/of zijn partner [naam 4] , en
- in de periode van 25 januari 2019 t/m 29 november 2020 informatie in relatie tot [naam 5] ,
die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij, verdachte, zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en/of een ander (niet-gerechtigde) heeft overgenomen;
2
hij in de periode van 14 juni 2018 tot en met 29 november in Nederland telkens een geheim waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van zijn ambt, te weten ambtenaar van politie met de rang brigadier, en uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 Wet Politiegegevens en artikel 7 Wet Politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door telkens in een politiesysteem, te weten BVI-IB, vertrouwelijke informatie van de nationale politie, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens te bevragen en/of op te vragen, te weten onder andere:
- in de periode van 14 juni 2018 t/m 7 november 2020 bevragingen in relatie tot [naam 3] , en
- in de periode van 19 oktober 2018 t/m 23 juni 2020 bevragingen in relatie tot [medeverdachte] , en/of zijn partner [naam 4] , en
- in de periode van 25 januari 2019 t/m 29 november 2020 bevragingen in relatie tot [naam 5] ,
en vervolgens telkens die verkregen vertrouwelijke informatie aan een daartoe niet-gerechtigde persoon, te weten [medeverdachte] , te verstrekken;
3
hij in de periode van 14 juni 2018 tot en met 29 november in Nederland als ambtenaar, te weten ambtenaar van politie, meerdere giften, te weten geldbedragen, heeft aangenomen van [medeverdachte] , wetende dat deze hem, verdachte, werden gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, te weten het bevragen van vertrouwelijke informatie van de nationale politie uit politiesystemen, namelijk informatie omtrent personen en/of opsporingsonderzoeken en/of incidenten en/of kentekens, te weten onder andere informatie in relatie tot [naam 3] en [medeverdachte] en [naam 5] , en voornoemde informatie te verstrekken aan een niet-gerechtigde derde.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 138a Wetboek van Strafrecht (Sr), het onder feit 2 bewezen verklaarde in artikel 272 Sr en het onder feit 3 bewezen verklaarde in artikel 363 Sr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
enig geheim, waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de gezinssituatie van verdachte, het gegeven dat verdachte uit eigen beweging gestopt is met de feiten, dat de feiten van langer geleden zijn, dat verdachte ontslagen is als gevolg van de feiten en dat verdachte geen uitweg zag en zich bedreigd voelde. De raadsvrouw heeft verzocht om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een forse onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Voor een goed functioneren van de democratische samenleving is het belangrijk dat burgers vertrouwen hebben in het functioneren van de rechtstaat. Dat vertrouwen kan worden beschadigd door vertegenwoordigers van de overheid of de Nederlandse politie die grenzen van integer handelen overschrijden. Verdachte heeft gedurende lange tijd onbevoegd vertrouwelijke informatie in de politiesystemen opgezocht en daarin gegevens van derden geraadpleegd. Hij heeft zich hiermee meermalen schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Daarnaast heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden door vertrouwelijke en gevoelige informatie (ook met betrekking tot lopende onderzoeken) te delen met anderen en heeft verdachte zich laten omkopen.
Politiegegevens zijn naar hun aard vertrouwelijk en dienen slechts ten behoeve van strikt geformuleerde doeleinden die samenhangen met de wettelijke taak van de politie. Burgers moeten ervan op aankunnen dat politiefunctionarissen zich houden aan de hun bij wet opgelegde beperkingen en op een zorgvuldige en respectvolle wijze omgaan met hun (vertrouwelijke en persoonlijke) gegevens. Het handelen van verdachte heeft een negatieve weerslag op de uitstraling van de (voorbeeld)functie die hij binnen de politieorganisatie had en van de politie in zijn geheel naar buiten toe. Ook heeft verdachte het vertrouwen van zijn mede politieambtenaren in hem zeer ernstig beschaamd.
Verdachte nam als politieambtenaar, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in en van hem mocht om die reden ook volledige integriteit en onkreukbaarheid worden verwacht. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van zijn positie en als zodanig het aanzien en de integriteit van de Nederlandse politie in zijn geheel schade toegebracht. Van hem had verwacht mogen worden dat hij zich nooit door anderen had laten leiden om informatie uit de politiesystemen met hen te delen. Van ambtenaren die onder meer tot taak hebben strafbare feiten op te sporen en criminaliteit tegen te gaan, wordt verwacht dat zij dat functioneren van de overheid niet aantasten. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
14 november 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij samenwoont met zijn vrouw en hun twee kinderen. Sinds zijn ontslag bij de politie is hij werkzaam als ZZP’er.
De strafoplegging
Gelet op de aard, omvang en ernst van de feiten én de impact van de feiten op de samenleving en rechtstaat, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere strafmodaliteit – zoals door de raadsvrouw is verzocht – dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
computervredebreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
enig geheim, waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. A.J. de Loor en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.
Buiten staat
Mr. A.J. de Loor is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het uit zaaksdossiers van de Rijksrecherche, Regio West II, met nummer 20230007 genaamd ‘Gabbro’. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verdenking, persoonsdossier 1: verdachte [verdachte] , pagina 8, 11.
3.Het proces-verbaal van verdenking, persoonsdossier 2: verdachte [medeverdachte] , pagina 7.
4.Het proces-verbaal van bevindingen (2302170923.AMB), zaaksdossier 1, pagina’s 25 en 26.
5.Het proces-verbaal van verdenking, persoonsdossier 1: verdachte [verdachte] , pagina 11.
6.Het proces-verbaal van verdenking, persoonsdossier 1: verdachte [verdachte] , pagina’s 8 en 9.
7.Het proces-verbaal van bevindingen (2301261311.DOC), algemeen dossier, pagina’s 75 t/m 89.
8.Het proces-verbaal van bevindingen (LERDB21002-1911), algemeen dossier, pagina’s 64 t/m 72.
9.Het proces-verbaal van verdenking, persoonsdossier 1: verdachte [verdachte] , pagina’s 8, 9 en 11.
10.Het proces-verbaal van bevindingen (2302161652.AMB), algemeen dossier, pagina’s 28 t/m 34.
11.Het proces-verbaal van bevindingen (2302131307.AMB), algemeen dossier, pagina’s 10 t/m 22.
12.Het proces-verbaal van bevindingen (2303081118.AMB), algemeen dossier, pagina’s 40 t/m 48.
13.Het proces-verbaal van bevindingen (2302131307.AMB), algemeen dossier, pagina 22 en het proces-verbaal van bevindingen (2303081118.AMB), algemeen dossier, pagina 48 en het proces-verbaal van bevindingen (2302161652.AMB), algemeen dossier, pagina 34.
14.Het proces-verbaal van bevindingen (LERDB20003-543), algemeen dossier, pagina’s 198..
15.Het proces-verbaal van bevindingen (LERDB20003-644), algemeen dossier, pagina’s 225 t/m 232.
16.Het proces-verbaal van bevindingen (LERDB20003-643), algemeen dossier, pagina’s 200 en 201.
17.Het proces-verbaal van bevindingen (2309281123.AMB), zaaksdossier 2, pagina 97.
18.Het proces-verbaal van bevindingen (2309261100.AMB), zaaksdossier 2, pagina’s 93 en 95.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte (3e verhoor verdachte [medeverdachte] ), persoonsdossier 2, pagina’s 49 en 53.
20.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2025.