ECLI:NL:RBOVE:2025:1450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
05.391575.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal op een woonboot met meerdere verdachten

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die samen met twee medeverdachten op 9 december 2024 in Zwolle een diefstal heeft gepleegd op een woonboot. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een schadevergoeding van € 1.483,20 aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan het stelen van diverse goederen, waaronder laptops en pasjes, terwijl de aangeefster op dat moment lag te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet actief had gestolen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de afschrijving van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05.391575.24 (P)
Datum vonnis: 18 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
nu verblijvende in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen op 9 december 2024 in Zwolle schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen van een woonboot.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten in een woonboot aan de [adres 2] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een laptop (merk: Apple) en/of een of meerdere pasjes en/of een pasjeshouder en/of een laptop (merk Fuji) en/of een telefoon (merk: Apple) en/of een of meerdere mobiele pinapparaten (merk: IZettle) en/of een bril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu verdachte zelf niets heeft gestolen en er ook geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen hem en de medeverdachten. Hij was op de woonboot om daar te slapen en niet om goederen te stelen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte [verdachte] wordt verweten dat hij zich samen met verdachten [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ) schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. Voor de leesbaarheid van het vonnis worden de verdachten hierna bij de bespreking van de bewijsmiddelen met hun achternamen aangeduid.
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het medeplegen van gekwalificeerde diefstal. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
Op maandag 9 december 2024 ligt aangeefster [slachtoffer 1] op haar woonboot te slapen. Deze woonboot ligt in de gracht van [plaats] aan de [adres 2] nummer [nummer] . Vanuit haar slaapkamer hoort aangeefster rond 03:50 uur boven gestommel en lawaai. Zij gaat op het geluid van het gestommel af en komt aan de voorzijde van de woonboot boven. Boven in de zaal ziet aangeefster aan de achterzijde van de woonboot een jongen lopen die een witte jas draagt. Vervolgens loopt aangeefster vanaf het podium richting de bar. Zij ziet dan dat deze jongen knielt in de hoek. Aangeefster roept: "Wie is daar?", waarna zij ineens drie personen ziet wegrennen naar buiten. Aangeefster ziet dat de eerste twee mannen, die in het donker gekleed zijn, een muts dragen, niet heel groot zijn en een tenger postuur hebben, de loopbrug afrennen.
Aangeefster verklaart dat onder meer de volgende goederen weg zijn:
- Mac Book Pro 13 inch;
- Laptop van Fuji;
- Pasjeshouder met verschillende pasjes op naam van [slachtoffer 2] ;
- IPhone 15;
- 2 IZettle betaalautomaten;
- Een Dita bril;
- Een ABN AMRO bankpas;
- RaboGoldCard van Visa;
- Tridos Bankpas (Visa Debit);
- Rabo Wereldpas;
- Diverse klantenpassen en OV chipkaarten;
- Een groenblauwe schoudertas van het merk SOHO.
Aangeefster verklaart tot slot dat deze goederen in de bar en de zaal van de boot lagen. Dit is de ruimte waar zij de jongen in de witte jas zag lopen en waar de andere twee personen tevoorschijn kwamen. Ze merkt op dat deze personen echt wel even de tijd moeten hebben genomen om alles te doorzoeken. [2]
Om 9 december 2024 omstreeks 03:56 uur krijgt de politie de melding van de diefstal van de woonboot aan de [adres 2] binnen. In de [adres 3] zien agenten omstreeks 04:01 uur twee personen lopen die voldoen aan het opgegeven signalement van de daders. Agenten zien dat één van de personen, die later bekend werd te zijn verdachte [medeverdachte 1] , in een snelle beweging iets wegstopte achter een electriciteitskastje. Achter het betreffende electriciteitskastje zien de agenten twee donkerkleurige telefoons liggen. Verdachte [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn, nadat een foto van hen is getoond door een agent en de persoon met de witte jas is herkend door aangeefster [slachtoffer 1] [3] , aangehouden op verdenking van diefstal in vereniging. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 1] trof de politie een pasjeshouder aan met diverse pasjes daarin op naam van [slachtoffer 2] . [4] De telefoons, aangetroffen achter het electriciteitskastje bleken bij de diefstal bij [slachtoffer 1] te zijn weggenomen. [5] De pasjeshouder met de pasjes, gevonden in de fouillering van [medeverdachte 1] , bleken ook afkomstig te zijn van de woonboot aan de [adres 2] . [6]
Tegenover de politie verklaart [verdachte] dat hij in de nacht van zondag 8 december op maandag 9 december samen met twee jongens in [plaats] was, dat zij rond 03:00 uur een discotheek hebben verlaten en dat zij een beetje zijn gaan rondkijken. Verdachte heeft toen een boot gezien die open was, waarna zij de boot hebben betreden. Vervolgens heeft hij gezien dat één van de jongens, de langste en oudste man, een telefoon of een laptop heeft gepakt en deze spullen in zijn tas heeft gedaan De langste en oudste man is vervolgens weggerend, terwijl [verdachte] met de andere man is weggelopen. Vervolgens is [verdachte] samen met de andere man door de politie aangehouden. [7]
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij gezien heeft dat de persoon met wie hij door de politie is aangehouden spullen heeft weggelegd achter een elektriciteitskastje. [8]
Nauwe en bewuste samenwerking?
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
De verklaring van [verdachte] zelf, namelijk dat hij enkel de boot heeft betreden om er te slapen, acht de rechtbank onaannemelijk. Verdachte heeft samen met de twee medeverdachten, in het holst van de nacht, de woonboot betreden. Hierna hebben twee medeverdachten kennelijk allebei spullen gepakt die in de woonboot lagen en verdachte heeft ook gezien dat spullen door de langste en oudste man op de woonboot werden gepakt. Uit de lijst van gestolen spullen en uit de opmerking van aangeefster dat ‘de spullen in de bar en de zaal van de boot lagen en dat ze echt wel even de tijd moeten hebben genomen om alles te doorzoeken’, blijkt dat in ieder geval beide medeverdachten langer dan een kort moment bezig moeten zijn geweest met het verzamelen van de weggenomen spullen. In de tussentijd was verdachte op de boot en moet hij hebben gezien dat de medeverdachten hiermee bezig waren. Verdachte heeft vervolgens, op het moment dat zij door aangeefster [slachtoffer 1] ontdekt werden, samen met een medeverdachte rennend de woonboot verlaten en verdachte is niet veel later samen met [medeverdachte 1] door de politie aangehouden. Verdachte [medeverdachte 1] heeft op het moment van het arriveren van de politie een deel van de buit, te weten twee telefoons, geprobeerd te verstoppen achter een electriciteitskastje, hetgeen [verdachte] heeft waargenomen. [medeverdachte 1] was later op het politiebureau nog in het bezit van een deel van de buit, te weten een pasjeshouder met diverse pasjes. De rechtbank overweegt dat verdachte de hele avond in het bijzijn van de twee medeverdachten is geweest en zich op geen enkele wijze van de gedragingen van zijn medeverdachten heeft gedistantieerd. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft samen met de medeverdachten de plaats delict betreden en is samen met de medeverdachten gevlucht met de buit. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze gedragingen worden aangemerkt als zo zeer gericht op het medeplegen van de diefstal dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte ook het oogmerk had op het medeplegen van deze diefstal. Dat bij verdachte zelf geen gestolen goederen zijn aangetroffen, doet daar niet aan af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 december 2024 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen in een woning, te weten in een woonboot aan de [adres 2] , alwaar hij, verdachte, zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, een laptop (merk: Apple) en meerdere pasjes en een pasjeshouder en een laptop (merk Fuji) en een telefoon (merk: Apple) en meerdere mobiele pinapparaten (merk: IZettle) en een bril die geheel aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat moet worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf van maximaal vier maanden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal op een woonboot in de nachtelijke uren, alwaar aangeefster op dat moment lag te slapen. Verdachte heeft samen met de medeverdachten de woonboot betreden waarna medeverdachten spullen hebben gepakt. Nadat aangeefster wakker is geworden en op het gestommel en lawaai is afgelopen, heeft zij onder andere verdachte aangetroffen. Toen zij naar hen riep, is verdachte de woonboot uit gevlucht.
Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Dit soort feiten hebben over het algemeen grote impact op de betrokken slachtoffers en roepen bij hen, en ook in de samenleving in het algemeen, nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid op. Het spreekt voor zich dat deze diefstal van goederen uit haar woning voor aangeefster een enorm beangstigende situatie moet zijn geweest. Dat verdachte heeft verklaard dat hij zich weinig van de gebeurtenis kan herinneren; naar eigen zeggen omdat hij die avond alcohol had gedronken, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de ernst en impact van het strafbare feit en maakt het strafbare handelen van verdachte des te zorgelijker. Tot slot heeft verdachte noch bij de politie noch tegenover de rechtbank enig inzicht getoond in zijn kwalijke handelen en de impact daarvan op aangeefster.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad betreffende verdachte van 10 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder op 24 oktober 2024 niet onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank stelt voorop dat, gezien de aard en ernst van het gepleegde feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte hoofdelijk te veroordelen om aan haar een schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 1.648,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘multifocale bril’.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door benadeelde partij gevorderde schade hoofdelijk en in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte niet bij de ten laste gelegde diefstal was betrokken.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost ‘multifocale bril’ is onvoldoende betwist en mede in het licht van de inhoud van het strafdossier voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van
€ 1.483,2‬0, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, namelijk 9 december 2024. De rechtbank houdt bij de toewijzing van de hoogte van het schade rekening met het feit dat de bril op 9 december 2024 , blijkens een door benadeelde partij overgelegde factuur, circa 1 jaar oud was. Een afschrijving door waardevermindering moet daarom plaatsvinden, waarbij de rechtbank over de periode uitgaat van een afschrijvingspercentage van 10%. Het meer gevorderde wijst de rechtbank af.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 24 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde he volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 1.483,20(bestaande uit materiële schade);
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 164,80;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.483,20 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2024) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.483,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 24 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A.N. Neumann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.
Mr. A.N. Neumann is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024576130. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal;
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , 10 december 2024, pagina’s 58 en 59.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, 9 december 2024, pagina 71.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, 9 december 2024, pagina’s 73 en 74.
5.Het proces-verbaal van relaas, 16 december 2024, pagina 8.
6.Het proces-verbaal van relaas, 16 december 2024, pagina 9.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 10 december 2024, pagina’s 107 en 108.
8.De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting op 4 maart 2025.