ECLI:NL:RBOVE:2025:1380

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
ak_23_1469
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit inzage politiegegevens en de afweging van belangen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres op 21 maart 2023 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in haar politiegegevens op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar ook een deel afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg, dat uitzonderingen op het inzagerecht regelt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank het beroep op 2 mei 2024 heeft behandeld. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven aanvullende beroepsgronden in te dienen, wat zij op 15 mei 2024 heeft gedaan. De korpschef heeft hierop gereageerd met een aanvullend verweerschrift en heeft aanvullende stukken ingediend, waarvan de rechtbank op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen kennis mocht nemen.

De rechtbank heeft op 11 december 2024 het onderzoek gesloten en op 22 januari 2025 het onderzoek heropend, waarbij eiseres toestemming verleende om op basis van de geheime stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft de motivering van de korpschef beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitzonderingsgrond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiseres niet adequaat waren meegewogen in het bestreden besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigden: [gemachtigde] en M.V. Hazekamp),
en

de korpschef van politie, de korpschef,

(gemachtigden: P. Pasteuning en T. Top).

Inleiding

Eiseres heeft op 21 maart 2023 op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) de korpschef verzocht tot inzage in de politiegegevens die over haar zijn verwerkt. Met het besluit van 1 juni 2023 heeft de korpschef dit verzoek gedeeltelijk toegewezen en een overzicht verstrekt van registraties en antecedenten, waarin informatie over eiseres is verwerkt. Voor het overige heeft de korpschef het verzoek afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg.
Op 3 juli 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juni 2023.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van de korpschef.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen aanvullende beroepsgronden in te dienen.
Op 15 mei 2024 heeft eiseres deze beroepsgronden ingediend. Op 15 juli 2024 heeft de korpschef daarop met een aanvullend verweerschrift gereageerd. Ook heeft de korpschef aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden en op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank aangegeven dat zij niet op een nadere zitting hoeven te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op 11 december 2024 het onderzoek gesloten.
Op 22 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiseres op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verzocht kenbaar te maken of zij schriftelijk toestemming verleent aan de rechtbank om mede op grondslag van de geheime stukken uitspraak te doen. Op 27 februari 2025 heeft eiseres deze toestemming verleend. De rechtbank heeft van de geheime stukken kennisgenomen.
Op 12 maart 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Relevante bepalingen Wet politiegegevens

Artikel 25, eerste lid (recht op inzage):
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
de betrokken categorieën van politiegegevens;
de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
e voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Artikel 27, eerste lid, sub b (uitzonderingen):
Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft aangevoerd dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsgrond in artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg. Uit het bestreden besluit vloeit namelijk niet voort dat een adequate belangenafweging is gemaakt, maar is enkel gewezen op het wetsartikel.
2. Aan een weigering op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg moet sinds 1 januari 2019 - als gevolg van een wijziging van voormeld artikel bij Wet van 17 oktober 2018 (Stb. 2018, 401) - een belangenafweging ten grondslag liggen. [1]
3. In het bestreden besluit wordt met betrekking tot artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg het volgende overwogen:
‘Het is naar mijn mening noodzakelijk u […] informatie te onthouden ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (artikel 27, lid 1 onder b Wet politiegegevens). Het prijs geven van een informatie positie en/of tactieken van de politie kan zorgen dat de (voorkoming) opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen in het geding komen.’
4. In het aanvullende verweerschrift van 15 juli 2024 heeft de korpschef nader toegelicht dat de nadelige gevolgen van de beperking van het inzagerecht in dit geval niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, en dat hij daaraan een zwaarder gewicht heeft toegekend in het bestreden besluit. Daarmee heeft wel degelijk een belangenafweging plaatsgevonden. Bij een dergelijke motivering ontkomt de korpschef er niet aan zich te onthouden van een verdere inhoudelijke uiteenzetting, omdat dan juist politiegegevens worden prijsgegeven. De korpschef meent dat de motivering in het bestreden besluit een voldoende adequate uitleg geeft over de reden waarom inzage van die politiegegevens wordt geweigerd. Iedere verdere inhoudelijke motivering over de “waarom vraag”, zal leiden tot het prijsgeven van de aard en inhoud van de geweigerde kennisname van de politiegegevens. Dit zou het doel van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Wpg ondergraven. Er is daarom ook geen strijd met het motiveringsbeginsel.
5. De rechtbank volgt de korpschef niet in dit betoog. De rechtbank is van oordeel dat de enkele herhaling en parafrasering van de uitzonderingsgrond in het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een afweging van belangen. Daarbij blijft onduidelijk hoe de belangen van eiseres zijn meegewogen, enkel al omdat deze belangen in het bestreden besluit niet zijn genoemd. In het bestreden besluit is dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de uitzonderingsgrond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg in het geval van eiseres aan inzage in de weg staat.
6. Dit is een gebrek dat naar het oordeel van de rechtbank niet gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Alleen indien evident is dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld, kan bij het bestaan van een dergelijk gebrek toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. [2] Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
7. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal hierna onderzoeken of er aanleiding is de rechtsgevolgen in stand te laten.
8. De korpschef heeft in de geheime stukken, ook onder verwijzing naar de betreffende politiegegevens, een nadere motivering gegeven over de toepassing van de uitzonderingsgrond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg in het geval van eiseres.
De korpschef heeft ook nog onderzocht of er voor eiseres een minder belastend alternatief dan de in het bestreden besluit gegeven motivering beschikbaar is. Hij is – samengevat weergegeven – tot de conclusie gekomen dat dat niet het geval is omdat bij een ruimere motivering er niet aan wordt ontkomen dat essentiële politiegegevens worden prijsgegeven.
8.1.
Na kennisneming van die geheim te houden stukken en de door de korpschef gegeven motivering is de rechtbank van oordeel dat de korpschef alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom – kort gezegd – de goede uitvoering van de politietaak zwaarder weegt dan het belang van eiseres om inzage te krijgen in de politiegegevens. De nadelige gevolgen voor eiseres zijn daarmee niet onevenredig in verhouding tot de met dat besluit te dienen doel(en). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef dan ook inzage kunnen weigeren op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg.
9. De rechtbank ziet om die reden aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het verschijnen op zitting). De korpschef moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiseres van € 907,-;
  • bepaalt dat de korpschef het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. Smitstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1735.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139, rechtsoverweging 9.