ECLI:NL:RBOVE:2025:1344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
08.298144.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor brandstichting en drugshandel

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 24-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De man was beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een auto en het handelen in harddrugs. De feiten vonden plaats in Zwolle, waarbij de brandstichting op 12 september 2024 plaatsvond en de drugshandel tussen 21 augustus en 15 september 2024. Tijdens de rechtszitting op 27 februari 2025 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook forensisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs, waaronder 3-MMC en cocaïne, en had opzettelijk brand gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn betrokkenheid bij een pro-crimineel netwerk. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, en de rechtbank volgde deze eis, met inachtneming van de adviezen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.298144.24 (P)
Datum vonnis: 13 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Schenk, advocaat in Harderwijk, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. [naam] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 27 februari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 12 september 2024 in Zwolle samen met anderen opzettelijk een auto in brand heeft gestoken;
feit 2:in de periode van 21 augustus 2024 tot en met 15 september 2024 in Zwolle samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in harddrugs.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2024 op/aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een met benzine overgoten auto, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de auto's die naast voornoemde auto geparkeerd stonden, te duchten was;
2.
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 21 augustus 2024 tot en met 15 september 2024 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, meerdere hoeveelheden 3-MMC en/of MDMA en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- 3-MMC, zijnde 3-MMC, en/of
- cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- amfetamine, zijnde amfetamine,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Op maandag 16 september 2024 verscheen een man aan het politiebureau in Zwolle. Hij wilde zichzelf aangeven omdat hij onder bedreiging een brand had gesticht. Ook moest hij drugs dealen. Deze man, verdachte, werd aangehouden. Zijn mobiele telefoon, een Samsung Galaxy S20, werd in beslag genomen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen en van het onder 2 tenlastegelegde.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak – voor wat betreft de brandstichting - is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
- de aangifte van [slachtoffer] [2] ;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuigen [3] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 februari 2025 [4] .
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op
12 september 2024 aan [adres 2] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een personenauto in brand heeft gestoken.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op
9 september 2024 samen met [medeverdachte] (
de rechtbank stelt aan de hand van het procesdossier vast dat dit [medeverdachte] is) in een bouwmarkt jerrycans heeft gekocht en dat deze jerrycans vervolgens door hen gevuld zijn met benzine. Vervolgens hebben zij in een woning met een ander persoon gesproken over het in brand steken van een andere personenauto. Het kopen van deze jerrycans blijkt ook uit de camerabeelden van de [bedrijf] in [vestigingsplaats] . [5] Op 17 september 2024 heeft verdachte bij de politie verklaard dat [medeverdachte] een van de twee jerrycans heeft gebruikt en dat de andere jerrycan voor verdachte bedoeld was. [6] Verdachte heeft bij de politie verder verklaard dat ze naar hem toe zijn gekomen en hem een jerrycan vol benzine, zwarte kleren, een masker dat hij kon dragen en een fat bike om snel weg te vluchten, hebben gegeven. Hij moest om 4.00 uur de auto in brand steken. [7] Het was op 12 september 2024 dat hij de opdracht heeft gekregen om een specifieke personenauto in brand te steken. Verdachte is naar [adres 2] gegaan, maar kon in eerste instantie de personenauto niet vinden. Hij heeft dit per telefoon laten weten aan de opdrachtgever en daarop heeft verdachte een foto gekregen van de personenauto. Vervolgens heeft verdachte instructies gekregen hoe hij deze personenauto in brand moest steken. Nadat hij de brand gesticht had, heeft verdachte een bericht gestuurd dat hij de opdracht uitgevoerd had. Verdachte verklaarde dat hij 500 euro zou krijgen voor het in brand steken van de auto. [8]
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de medeverdachten aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Zij hebben verdachte immers een jerrycan met benzine verschaft en verdachte instructies gegeven over welke personenauto en op welke wijze deze in brand gestoken moest worden. Zonder de verschafte goederen en de instructies had verdachte de brandstichting niet kunnen plegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Door verdachte is bij de politie op 17 september 2024 verklaard dat hij gedurende drie weken drugs heeft verkocht en afgeleverd. Via de berichtenapp Signal en het programma " [programma] " kreeg verdachte opdrachten waar hij naar toe moest gaan, hoeveel geld hij moest vragen, wat er besteld was en het adres waar hij drugs op kon halen als zijn voorraad op was. Er werd via een Tikkie betaald of met cash geld. Verdachte verklaarde dat hij 3M, MDMA, cocaïne, ‘rook’, twee soorten cocaïne; één van 50 euro (1 gram) en één van 30 euro (halve gram) en ‘snoep’ verkocht. De prijzen verschilden volgens verdachte. De ene keer verkocht hij voor 100 euro zeven gram 3M, de andere keer 80 euro voor zeven gram 3M. Een gram MDMA kostte 30 euro en vijf pillen ‘snoep’ en ‘rook’ was 50 euro. ‘Rook’ zag er volgens verdachte hetzelfde uit als 3M, wit, een beetje bruin en ‘snoep’ waren blauwe en groene tabletten. [9]
Vaststelling middelen lijst I Opiumwet
Om te komen tot een bewezenverklaring van feit 2 moet de rechtbank vaststellen dat sprake is van middelen die staan op lijst I van de Opiumwet (hierna: OW).
In de inbeslaggenomen telefoon van verdachte zijn vanaf 27 augustus 2024 tot en met
15 september 2024 53 berichten opgeslagen met daarin getallen genoemd. Ook zijn er
8 screenshots aangetroffen, waaruit blijkt dat " [programma] " adressen doorstuurt waar de ontvanger van de berichten naartoe moet om 1x50, 3M of bijvoorbeeld ‘sos’ af te leveren. Het gaat daarbij om adressen in Zwolle. Het eerste adres wordt doorgestuurd op 21 augustus 2024. Er wordt ook gesproken over MDMA en snoep en er wordt een foto meegestuurd. [10] Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2024 blijkt dat de termen 3M, ‘sos’ en snoep termen zijn die gebruikt worden voor verdovende middelen dat 3M vermoedelijk een afkorting is voor 3-MMC en dat ‘sos’ vermoedelijk een afkorting is voor cocaïne. [11] Ter terechtzitting heeft verdachte ook aangegeven dat ‘sos’ cocaïne is, dat voor één gram 50 euro en voor een half gram 30 euro betaald moest worden en dat met 3M 3-MMC bedoeld wordt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wekelijks een bericht stuurde, waarin hij aangaf wat hij aan drugs had meegenomen en wat hij nog in voorraad had. [12]
De verschillende bedragen die door verdachte worden genoemd waarvoor de drugs aangeboden zouden worden, zoals 50 euro voor één gram cocaïne en 30 euro voor één gram MDMA komen overeen met de prijzen die doorgaans (ongeveer) worden betaald in Nederland.
Dit alles, in combinatie met de context van de chatgesprekken die in de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, de ambtshalve bevindingen van de politie met betrekking tot de namen van de verdovende middelen en de verklaring van verdachte, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van cocaïne, 3-MMC en MDMA. Deze middelen staan op lijst I van de Opiumwet.
Medeplegen verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren cocaïne, 3-MMC en MDMA
Gelet op deze vaststelling, de chatberichten aangetroffen in de telefoon van verdachte en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode van 21 augustus 2024 tot en met 15 september 2024 in Zwolle tezamen met anderen cocaïne, 3-MMC en MDMA heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 12 september 2024 op [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een met benzine overgoten auto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de auto's die naast voornoemde auto geparkeerd stonden, te duchten was;
2
hij op meerdere momenten in de periode van 21 augustus 2024 tot en met 15 september 2024 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, meerdere hoeveelheden 3-MMC en MDMA en cocaïne,telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (Ow). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdende met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de ernst van de strafbare feiten en de proceshouding van verdachte, gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest op te leggen. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opgelegd kunnen worden. De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verkorten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Gedurende drie weken heeft hij verschillende soorten harddrugs verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshandel vaak gepaard gaat met (zware) criminaliteit. Het gebruik van harddrugs werkt bovendien verslavend en is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Om zijn financiële positie te verbeteren heeft verdachte zich hiermee ingelaten zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s die harddrugs voor gebruikers meebrengen. Daarnaast heeft verdachte een auto in brand gestoken. Bij deze brandstichting zijn meerdere auto’s verloren gegaan of beschadigd geraakt. Meerdere mensen zijn gedupeerd geraakt en een dergelijke brandstichting veroorzaakt onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 27 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 27 november 2024 en 19 februari 2025. Hieruit komt naar voren dat verdachte een 24-jarige man is die zich heeft begeven binnen een pro-crimineel netwerk en lijkt zich te hebben laten verleiden tot het plegen van strafbare feiten. Delictgerelateerde factoren zijn z’n beïnvloedbaarheid, sociaal netwerk, geen dagbesteding en zijn financiële situatie. Betrokkene lijkt onvoldoende in staat te zijn geweest om weerstand te bieden tegen de negatieve invloeden van buitenaf en de dreiging die hiermee samenhing. Omdat hij geen uitweg meer zag en zich zorgen maakte om zijn veiligheid en die van zijn familie, heeft hij zich bij de politie gemeld over onderhavige strafzaak. Hij verblijft niet langer in zijn eigen woning, maar bij zijn ouders. Verdachte stelt zich coöperatief en begeleidbaar op in het reclasseringstoezicht dat loopt in het kader van het geschorste bevel voorlopige hechtenis. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden op te leggen:
• Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Dagbesteding
• Meewerken aan schuldhulpverlening
• Ambulante woonbegeleiding.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten geven voor het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende minder dan een maand een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden aan.
De rechtbank zal gelet op dit oriëntatiepunt, de brandstichting, het advies van de reclassering en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een straf gelijk aan de eis van de officier van justitie opleggen. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 240 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering moet worden gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verkorten zoals door de raadsman is verzocht.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.250, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit schade voor een zonnebril op sterkte en een rijbewijs, met een totaalbedrag van € 250,-. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000, - gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade, omdat uit de aangifte niet is gebleken dat er bij de brand in de auto een zonnebril en rijbewijs verloren zijn gegaan. Ook blijkt uit de ter terechtzitting overgelegde factuur niet wanneer de zonnebril is aangeschaft. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bedrag gematigd moet worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. De vordering moet voor het overige afgewezen worden, omdat de immateriële schade niet is onderbouwd en stress bij het leven hoort.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De opgevoerde materiële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Immateriële schade wordt in de wet in artikel 6:95 BW ‘ander nadeel’ genoemd en in artikel 6:106 BW ‘nadeel dat niet in vermogensschade bestaat’. In het algemeen valt het te omschrijven als schade door toegebracht leed wat leidt tot ‘vermindering van iemands welzijn’. De wet biedt in artikel 6:106 BW een recht op vergoeding van immateriële schade aan de (direct) benadeelde en bestaat alleen in de in artikel 6:106, lid 1 onder a – c BW genoemde gevallen:
a. a) Oogmerk;
b) Aantasting in de persoon;
De onder b genoemde tweede categorie van gevallen waarin een recht op smartengeld bestaat kent drie subcategorieën: 1) lichamelijk letsel; 2) het schaden van iemands eer of goede naam; en 3) aantasting in de persoon op andere wijze.
De categorie ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ wordt ook wel de ‘vangnetcategorie’ genoemd. Voor toekenning van immateriële schade voor aantasting in de persoon op andere wijze is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen, waarvan in ieder geval sprake is bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft aangegeven dat zijn immateriële schade bestaat uit stress. Stress in de vorm van werk doordat hij veel moest regelen en stress omdat hij zich afvroeg waarom zijn auto in brand was gestoken. De rechtbank is van oordeel dat stress – gelet op de opsomming in artikel 6:106 BW – geen grondslag is voor het toekennen van immateriële schade en zal daarom de benadeelde partij ook voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
141 (honderdeenenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten als de verdachte gedurende de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij afspraken met Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan ambulante woonbegeleiding, bij een voorziening te bepalen door de reclassering, als dit door de reclassering geïndiceerd is. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de afspraken met de begeleidende instantie.
- zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] (feit 1): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Vodegel, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL600-2024435680. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 145.
3.Pagina 169 tot en met 172.
4.Zie het proces-verbaal van de meervoudige strafkamer van 27 februari 2025.
5.Pagina 206 tot en met 211 en pagina 215 en 216.
6.Pagina 82, alinea 7.
7.Pagina 78, alinea 5.
8.Zie het proces-verbaal van de meervoudige strafkamer van 27 februari 2025.
9.Pagina 80, alinea 9, 10 en 11, pagina 81, alinea 1, 2 en 4 en pagina 87, alinea 5.
10.Pagina 161 tot en met 166.
11.Pagina 153, laatste alinea, pagina 233 en 234.
12.Pagina 220 en het proces-verbaal van de meervoudige strafkamer van 27 februari 2025.