4.4.2Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het door [bedrijf 2] B.V. als bestuurder opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie van [bedrijf 1] B.V.
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze casus het geval is), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte daartoe opdracht heeft gegeven of aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
4.4.2.1 De administratie van [bedrijf 1] B.V.
Op grond van artikel 2:9 en 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is het bestuur van een rechtspersoon, kort gezegd, verplicht een deugdelijke administratie te voeren. Ten aanzien van de administratie- en bewaarplicht is in artikel 2:9 en 2:10 BW, voor zover hier relevant, opgenomen dat:
- elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak;
- elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken;
- het bestuur verplicht is van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend; en
- het bestuur verplicht is in de leden 1 en 2 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de voor [bedrijf 1] B.V. gevoerde administratie het volgende.
De curator heeft verklaard dat hij verdachte voor het eerst heeft gesproken op 8 januari 2020 en hem heeft gevraagd de volledige administratie van [bedrijf 1] B.V. te overhandigen. Verdachte gaf desgevraagd aan dat de administratie van [bedrijf 1] B.V. op het kantoor van zijn boekhouder, [naam 2] , lag. De curator heeft de beschikbare administratie laten ophalen en beoordeeld. De curator constateerde dat de administratie niet juist en volledig was aangezien de bedragen op de uitgaande facturen niet overeenkwamen met de geboekte bedragen in het grootboek. Uit onderzoek van de curator bleek dat verdachte, voorafgaand aan het faillissement van [bedrijf 1] B.V., geldbedragen van klanten op zijn privérekening heeft ontvangen, terwijl deze ontvangsten niet waren verwerkt in de administratie van deze onderneming. Daarnaast bleek dat er contante opnames hadden plaatsgevonden, terwijl een kasboek ontbrak. Ook ontbraken een verkoopadministratie en verschillende inkoopfacturen. Op basis van de aangeleverde administratie kon de curator de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. niet vaststellen. Volgens de curator is hierdoor de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt.
Op 7 oktober 2020 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 1] B.V. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd een controlerapport d.d. 28 oktober 2020. In het controlerapport is beschreven dat de aan de curator aangeleverde administratie bestond uit twee ordners. In deze ordners zaten grootboekmutatiekaarten, verkoopfacturen, inkoopfacturen en bankafschriften. De grootboekmutatiekaarten waren niet bijgewerkt en de verkoopadministratie was niet volledig. Volgens de Belastingdienst dient een administratie van deze rechtspersoon op zijn minst een inkoopadministratie, een voorraadadministratie, een kasadministratie, een bankadministratie, een verkoopadministratie en een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting te bevatten. Deze administratie ontbrak nagenoeg geheel. Daarnaast was evenmin een projectadministratie bijgehouden en bleken de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2017 en 2018 niet te zijn ingediend.
De Belastingdienst concludeerde dat de administratie niet volledig was en dat daarmee door [bedrijf 1] B.V. niet was voldaan aan de administratie- en bewaarplicht ex artikel 2:10 BW.
De boekhouder van [bedrijf 1] B.V., te weten [naam 2] , heeft bij de FIOD en bij de rechter-commissaris een getuigenverklaring afgelegd. [naam 2] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij in opdracht van verdachte de administratie van [bedrijf 1] B.V. heeft gevoerd. [naam 2] heeft verklaard dat de door verdachte aangeleverde administratie onvolledig was. Vanwege het feit dat verdachte betalingen van facturen op zijn privérekening ontving, terwijl deze bedragen eigenlijk op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] B.V. terecht hadden moeten komen en verdachte deze bedragen niet doorgaf, heeft [naam 2] alleen een jaarrekening over 2015 opgemaakt. De jaarrekeningen van 2016 en de onderliggende winst- en verliesrekening heeft [naam 2] niet opgemaakt. [naam 2] heeft verklaard dat hij verdachte meerdere keren heeft gewezen op de onvolledigheid van de administratie en vanaf 2017 heeft verzocht om afschriften van de privérekening van verdachte. Aangezien deze afschriften pas in juli 2019 door verdachte werden aangeleverd en het faillissement toen al in zicht was, heeft [naam 2] niets meer met die afschriften gedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2025 verklaard dat hij de volledige administratie van [bedrijf 1] B.V. aan zijn boekhouder heeft overhandigd.
De rechtbank stelt deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 2] te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte rechtstreeks weerlegd door de hiervoor beschreven bewijsmiddelen. De curator heeft de administratie niet aangetroffen en uit een controle van de Belastingdienst is gebleken dat meerdere stukken ontbraken. De rechtbank stelt derhalve vast dat de administratie niet compleet was. Hierdoor kon de curator de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. niet vaststellen en hierdoor is de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor wat betreft de aandeelhouders- en bestuurdersbesluiten, aangezien niet is gebleken dat het ontbreken daarvan de afwikkeling van het faillissement heeft bemoeilijkt. Tevens wordt verdachte vrijgesproken van het verwijt inzake de jaarrekeningen over 2018 en 2019, aangezien de deponeringstermijn van de jaarrekeningen op 8 januari 2020 nog niet was verstreken en dus buiten de ten laste gelegde periode valt.
4.4.2.2 Daderschap [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank overweegt dat het voeren en bewaren van een administratie behoort tot een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waarvoor [bedrijf 2] B.V. als bestuurder verantwoordelijk was. Immers, [bedrijf 2] B.V. is als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. op grond van artikel 2:10 BW gehouden tot het voeren en bewaren van de administratie van de onderneming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet voeren en bewaren van de administratie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat dit aan [bedrijf 2] B.V. kan worden toegerekend.
4.4.2.3 Opzet van de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven, volgt dat verdachte de enig bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 2] B.V. Verdachte was – via [bedrijf 2] B.V. – verantwoordelijk voor de juistheid van de administratie van [bedrijf 1] B.V. [naam 2] heeft verklaard dat hij door verdachte was gevraagd om de administratie van [bedrijf 1] B.V. te voeren en dat verdachte het aanspreekpunt was.[naam 2] heeft daarnaast verklaard dat hij verdachte meerdere malen heeft gewezen op zijn tekortkomingen met betrekking tot de administratie.De rechtbank stelt vast dat verdachte daar geen actie op heeft ondernomen en de gang van zaken op zijn beloop heeft gelaten. Verdachte heeft nagelaten om als enig bestuurder van [bedrijf 2] B.V. in te grijpen en de administratie van [bedrijf 1] B.V. op orde te brengen, terwijl [bedrijf 2] B.V. hier op grond van artikel 2:10 BW wel toe was gehouden.
In dit nalaten zit het voorwaardelijk opzet van verdachte besloten, nu hij daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht door [bedrijf 2] B.V. Aangezien het hier gedragingen van verdachte betreft in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijf 2] B.V., rekent de rechtbank de gedragingen van verdachte toe aan [bedrijf 2] B.V. en leidt zij daaruit het opzet van [bedrijf 2] B.V. af.
4.4.2.4 Feitelijke leidinggeven
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het (aan [bedrijf 2] B.V. toegerekende) opzet van verdachte volgt dat hij (passief) heeft leidinggeven aan de door [bedrijf 2] B.V. gepleegde verboden gedraging. Zowel formeel als feitelijk was verdachte verantwoordelijk voor het doen en laten van [bedrijf 2] B.V. Door na de mededelingen van [naam 2] over de onvolledige administratie van [bedrijf 1] B.V. zaken op hun beloop te laten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedraging van [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 2] B.V. en een of meer anderen.