ECLI:NL:RBOVE:2025:1280

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
84/115644-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van failliet verklaarde rechtspersoon met nalatigheid in administratie

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die als bestuurder van een failliet verklaarde rechtspersoon, [bedrijf 1] B.V., werd beschuldigd van faillissementsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden. Dit heeft geleid tot een bemoeilijking van de afwikkeling van het faillissement. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, die kan worden omgezet in 120 dagen hechtenis, na een proces dat begon met een aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude door de curator op 17 mei 2021. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden, maar dat hij wel feitelijke leiding had gegeven aan de verboden gedragingen van [bedrijf 2] B.V., de bestuurder van [bedrijf 1] B.V. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de zaak en de gevolgen voor de afwikkeling van het faillissement in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/115644-22 (P)
Datum vonnis: 6 maart 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 mei 2024, 13 februari 2025 en van 20 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Kant, advocaat in Capelle aan den IJssel, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 januari 2020 tot en met 6 april 2022 als (middellijk) bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. heeft geweigerd om de vereiste inlichtingen te geven door niet de volledige administratie van voornoemde B.V. aan de curator over te leggen;
feit 2:feitelijke leiding of opdracht heeft gegeven aan het door [bedrijf 2] B.V., bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V., in de periode van 1 juli 2016 tot en met 8 januari 2020 opzettelijk niet voldoen en/of bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken en bescheiden, waardoor de afwikkeling van het faillissement is bemoeilijkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 januari 2020 tot en
met 6 april 2022, te Almelo, althans in Nederland,
(telkens) als (middellijk) bestuurder van een rechtspersoon, in het faillissement van
een ander, te weten [bedrijf 1] B.V., welke op 8 januari 2020 door de
Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen
tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven
en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde
inlichtingen heeft gegeven, door de curator in zijn faillissement
- niet een volledige administratie te overhandigen (AMB-002);
2.
[bedrijf 2] B.V. als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V.,
welke op 8 januari 2020 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is
verklaard,
tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon,
te weten op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en
met 8 januari 2020, te Almelo, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk,
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke
verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de
daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge
waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt,
immers heeft zij, [bedrijf 2] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een (volledig bijgewerkte) kasadministratie (AD-001-01, p. 27, G-001-001 p. 5 en
DOC-001 p. 8), en/of
- jaarrekening(en) over de ja(a)r(en) 2016 en/of 2017 en/of 2018 en/of 2019
(AD-001-01, p. 27 en G-002-01 p. 7), en/of
- financiële administratie waaronder een kolommenbalans en/of winst- en
verliesrekening) (zie AD-001-01, p. 27 en G-002-01 p. 7), en/of
- aangifte(n) vennootschapsbelasting 2017 en/of 2018 (AD-001-01, p. 27 en 29 en
G-002-01 p.7), en/of
- BTW aangiften over de periode vanaf april 2019 (AD-001-01, p. 27 en 29), en/of
- een (volledig bijgewerkte) verkoopadministratie (AD-001-01, p. 27, DOC-001 p. 8,
G-001-001 p. 5), en/of
- inkoopfacturen (G-001-01, p. 5), en/of
- een crediteuren- en debiteurenlijst (AD-001-01, p. 27), en/of
- aandeelhouders- en bestuurdersbesluiten (AD-001-01, p. 27), en/of
- projectadministratie (DOC-001 p. 8), en/of
- een (volledig bijgewerkte) grootboekmutatiekaarten (DOC 001, p.8)
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd [bedrijf 1] B.V. opgericht op 21 mei 2013. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de verkoop en/of montage van onder meer kozijnen, dakkapellen, horren en zonwering alsmede groot- en detailhandel in en montage van andere bouwmaterialen. Vanaf de oprichting tot 8 januari 2020 was [bedrijf 2] B.V. de bestuurder van [bedrijf 1] B.V.. [2] Verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. [3]
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was [bedrijf 3] B.V. in de periode vanaf 7 september 2017 tot 24 juni 2019 medebestuurder van [bedrijf 1] B.V. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V was [naam 1] .
Op 8 januari 2020 is [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard. In het faillissement werd mr. E. Nijhoff als curator aangesteld. [4]
Op 17 mei 2021 heeft de curator aangifte gedaan van vermoedelijke faillissementsfraude. [5] De Belastingdienst/FIOD heeft naar aanleiding van deze aangifte een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen verdachte en [naam 1] als zijnde de (middellijke) bestuurders van [bedrijf 1] .
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Verdachte is op afspraken verschenen en heeft de curator in reactie op vragen voorzien van de informatie die hij tot zijn beschikking had.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de administratieplicht niet heeft geschonden. Verdachte heeft de administratie overgedragen aan een ingehuurde boekhouder, die verantwoordelijk was voor de juiste uitvoering daarvan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
4.4.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het door [bedrijf 2] B.V. als bestuurder opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie van [bedrijf 1] B.V.
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Ingeval de delictsomschrijving van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht, opzet vereist (zoals in deze casus het geval is), dient ook dat opzet van de rechtspersoon te worden vastgesteld. Als die vragen bevestigend worden beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte daartoe opdracht heeft gegeven of aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
4.4.2.1 De administratie van [bedrijf 1] B.V.
Op grond van artikel 2:9 en 2:10 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is het bestuur van een rechtspersoon, kort gezegd, verplicht een deugdelijke administratie te voeren. Ten aanzien van de administratie- en bewaarplicht is in artikel 2:9 en 2:10 BW, voor zover hier relevant, opgenomen dat:
- elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak;
- elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken;
- het bestuur verplicht is van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend; en
- het bestuur verplicht is in de leden 1 en 2 bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de voor [bedrijf 1] B.V. gevoerde administratie het volgende.
De curator heeft verklaard dat hij verdachte voor het eerst heeft gesproken op 8 januari 2020 en hem heeft gevraagd de volledige administratie van [bedrijf 1] B.V. te overhandigen. Verdachte gaf desgevraagd aan dat de administratie van [bedrijf 1] B.V. op het kantoor van zijn boekhouder, [naam 2] , lag. De curator heeft de beschikbare administratie laten ophalen en beoordeeld. De curator constateerde dat de administratie niet juist en volledig was aangezien de bedragen op de uitgaande facturen niet overeenkwamen met de geboekte bedragen in het grootboek. Uit onderzoek van de curator bleek dat verdachte, voorafgaand aan het faillissement van [bedrijf 1] B.V., geldbedragen van klanten op zijn privérekening heeft ontvangen, terwijl deze ontvangsten niet waren verwerkt in de administratie van deze onderneming. Daarnaast bleek dat er contante opnames hadden plaatsgevonden, terwijl een kasboek ontbrak. Ook ontbraken een verkoopadministratie en verschillende inkoopfacturen. Op basis van de aangeleverde administratie kon de curator de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. niet vaststellen. Volgens de curator is hierdoor de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt. [6]
Op 7 oktober 2020 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [bedrijf 1] B.V. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd een controlerapport d.d. 28 oktober 2020. In het controlerapport is beschreven dat de aan de curator aangeleverde administratie bestond uit twee ordners. In deze ordners zaten grootboekmutatiekaarten, verkoopfacturen, inkoopfacturen en bankafschriften. De grootboekmutatiekaarten waren niet bijgewerkt en de verkoopadministratie was niet volledig. Volgens de Belastingdienst dient een administratie van deze rechtspersoon op zijn minst een inkoopadministratie, een voorraadadministratie, een kasadministratie, een bankadministratie, een verkoopadministratie en een administratie ten behoeve van vastleggingen voor de administratieve verplichtingen ten aanzien van de omzetbelasting te bevatten. Deze administratie ontbrak nagenoeg geheel. Daarnaast was evenmin een projectadministratie bijgehouden en bleken de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2017 en 2018 niet te zijn ingediend.
De Belastingdienst concludeerde dat de administratie niet volledig was en dat daarmee door [bedrijf 1] B.V. niet was voldaan aan de administratie- en bewaarplicht ex artikel 2:10 BW. [7]
De boekhouder van [bedrijf 1] B.V., te weten [naam 2] , heeft bij de FIOD en bij de rechter-commissaris een getuigenverklaring afgelegd. [naam 2] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij in opdracht van verdachte de administratie van [bedrijf 1] B.V. heeft gevoerd. [naam 2] heeft verklaard dat de door verdachte aangeleverde administratie onvolledig was. Vanwege het feit dat verdachte betalingen van facturen op zijn privérekening ontving, terwijl deze bedragen eigenlijk op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] B.V. terecht hadden moeten komen en verdachte deze bedragen niet doorgaf, heeft [naam 2] alleen een jaarrekening over 2015 opgemaakt. De jaarrekeningen van 2016 en de onderliggende winst- en verliesrekening heeft [naam 2] niet opgemaakt. [naam 2] heeft verklaard dat hij verdachte meerdere keren heeft gewezen op de onvolledigheid van de administratie en vanaf 2017 heeft verzocht om afschriften van de privérekening van verdachte. Aangezien deze afschriften pas in juli 2019 door verdachte werden aangeleverd en het faillissement toen al in zicht was, heeft [naam 2] niets meer met die afschriften gedaan. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 februari 2025 verklaard dat hij de volledige administratie van [bedrijf 1] B.V. aan zijn boekhouder heeft overhandigd.
De rechtbank stelt deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 2] te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte rechtstreeks weerlegd door de hiervoor beschreven bewijsmiddelen. De curator heeft de administratie niet aangetroffen en uit een controle van de Belastingdienst is gebleken dat meerdere stukken ontbraken. De rechtbank stelt derhalve vast dat de administratie niet compleet was. Hierdoor kon de curator de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. niet vaststellen en hierdoor is de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt.
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor wat betreft de aandeelhouders- en bestuurdersbesluiten, aangezien niet is gebleken dat het ontbreken daarvan de afwikkeling van het faillissement heeft bemoeilijkt. Tevens wordt verdachte vrijgesproken van het verwijt inzake de jaarrekeningen over 2018 en 2019, aangezien de deponeringstermijn van de jaarrekeningen op 8 januari 2020 nog niet was verstreken en dus buiten de ten laste gelegde periode valt.
4.4.2.2 Daderschap [bedrijf 2] B.V.
De rechtbank overweegt dat het voeren en bewaren van een administratie behoort tot een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waarvoor [bedrijf 2] B.V. als bestuurder verantwoordelijk was. Immers, [bedrijf 2] B.V. is als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. op grond van artikel 2:10 BW gehouden tot het voeren en bewaren van de administratie van de onderneming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet voeren en bewaren van de administratie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat dit aan [bedrijf 2] B.V. kan worden toegerekend.
4.4.2.3 Opzet van de rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon. [9]
De rechtbank acht in dit verband van belang dat, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven, volgt dat verdachte de enig bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 2] B.V. Verdachte was – via [bedrijf 2] B.V. – verantwoordelijk voor de juistheid van de administratie van [bedrijf 1] B.V. [naam 2] heeft verklaard dat hij door verdachte was gevraagd om de administratie van [bedrijf 1] B.V. te voeren en dat verdachte het aanspreekpunt was. [10] [naam 2] heeft daarnaast verklaard dat hij verdachte meerdere malen heeft gewezen op zijn tekortkomingen met betrekking tot de administratie. [11] De rechtbank stelt vast dat verdachte daar geen actie op heeft ondernomen en de gang van zaken op zijn beloop heeft gelaten. Verdachte heeft nagelaten om als enig bestuurder van [bedrijf 2] B.V. in te grijpen en de administratie van [bedrijf 1] B.V. op orde te brengen, terwijl [bedrijf 2] B.V. hier op grond van artikel 2:10 BW wel toe was gehouden.
In dit nalaten zit het voorwaardelijk opzet van verdachte besloten, nu hij daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de wettelijke administratieplicht door [bedrijf 2] B.V. Aangezien het hier gedragingen van verdachte betreft in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid van enig bestuurder van [bedrijf 2] B.V., rekent de rechtbank de gedragingen van verdachte toe aan [bedrijf 2] B.V. en leidt zij daaruit het opzet van [bedrijf 2] B.V. af.
4.4.2.4 Feitelijke leidinggeven
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het (aan [bedrijf 2] B.V. toegerekende) opzet van verdachte volgt dat hij (passief) heeft leidinggeven aan de door [bedrijf 2] B.V. gepleegde verboden gedraging. Zowel formeel als feitelijk was verdachte verantwoordelijk voor het doen en laten van [bedrijf 2] B.V. Door na de mededelingen van [naam 2] over de onvolledige administratie van [bedrijf 1] B.V. zaken op hun beloop te laten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedraging van [bedrijf 2] B.V.
4.4.2.5 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 2] B.V. en een of meer anderen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
[bedrijf 2] B.V. als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V.,
welke op 8 januari 2020 door de Rechtbank Overijssel in staat van faillissement is
verklaard, voor het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 1 juli 2016 tot en met 8 januari 2020 in Nederland, opzettelijk, niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling van het faillissement werd bemoeilijkt, immers heeft zij, [bedrijf 2] B.V., niet de (gehele) administratie, waaronder:
- een (volledig bijgewerkte) kasadministratie en
- jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017 en
- financiële administratie waaronder een kolommenbalans en/of winst- en
verliesrekeningen
- aangifte vennootschapsbelasting 2017 en/of 2018 en
- BTW aangiften over de periode vanaf april 2019en
- een (volledig bijgewerkte) verkoopadministratie en
- inkoopfacturen en
- een crediteuren- en debiteurenlijst en
- projectadministratie, en
- ( volledig bijgewerkte) grootboekmutatiekaarten
gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard en/of laten bewaren, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 51 en 344a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een of meer tenlastegelegde feiten komt, heeft de raadsman subsidiair bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[bedrijf 2] B.V. heeft zich niet gehouden aan de aan haar wettelijk opgedragen plicht een volledige en deugdelijke administratie te voeren. Verdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven. Door het niet juist bijhouden van de administratie was het voor de curator niet mogelijk om op een eenvoudige wijze voldoende betrouwbaar inzicht te verkrijgen van de vermogenspositie en rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. Als gevolg hiervan was het voor de curator moeilijker om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 oktober 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de door de officier van justitie geëiste taakstraf passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf:
feitelijke leiding geven aan als bestuurder van een rechtspersoon, voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 69314. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 17 maart 2021, betreffende [bedrijf 1] B.V., DOC-002, p. 137 t/m 141.
3.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 17 maart 2021, betreffende [bedrijf 2] B.V., DOC-003, p. 142 t/m 146.
4.Een geschrift, te weten een vonnis tot faillietverklaring betreffende [bedrijf 1] B.V. van 8 januari 2020, AG-001-01, p. 125 en 126.
5.Het proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 17 mei 2021, AG-001, p. 119 t/m 124.
6.Het proces-verbaal van aangifte van vermoedelijke faillissementsfraude van 17 mei 2021, AG-001, p. 119 t/m 124 en het proces-verbaal van verhoor getuige E. Nijhoff van 12 november 2021, p. 90 t/m 95.
7.Een geschrift, te weten een controlerapport van de Belastingdienst van 28 oktober 2020, DOC-001, p. 128 t/m 136.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 18 januari 2022, G-002,01, p. 97 en 98 en het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel van 23 september 2024, p. 2 t/m 5.
9.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.2.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 18 januari 2022, G-002,01, p. 97, elfde alinea.
11.het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel van 23 september 2024, p. 5, tweede alinea.