ECLI:NL:RBOVE:2025:1263

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_3671
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming om als beveiliger te werken na disproportioneel geweld

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld over de intrekking van de toestemming van eiser om als beveiliger te werken. De korpschef van politie had deze toestemming ingetrokken omdat eiser tijdens zijn werkzaamheden disproportioneel geweld zou hebben gebruikt. Eiser, die al 35 jaar werkzaam was als beveiligingsmedewerker, betwistte de intrekking en stelde dat hij correct had gehandeld. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop zorgvuldig bekeken, waaronder camerabeelden en processen-verbaal van de politie. De rechtbank concludeerde dat eiser niet beschikte over de noodzakelijke betrouwbaarheid en integriteit voor zijn functie, omdat hij geweld had gebruikt dat niet proportioneel was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht had besloten om de toestemming in te trekken, en dat eiser onvoldoende had aangetoond dat er geen serieuze bedenking meer bestond over zijn handelen. De beroepsgronden van eiser faalden, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3671
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser,
(gemachtigde: mr. E.A. Stegehuis),
en
de korpschef van politie, de korpschef,
(gemachtigde: mr. C.E. Oosterlaken).

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of de korpschef terecht de toestemming heeft ingetrokken aan [eiser] om als beveiliger te werken. Volgens de korpschef heeft [eiser] tijdens zijn werk disproportioneel geweld gebruikt en beschikt hij daarom niet over de betrouwbaarheid die nodig is voor het werk. Volgens [eiser] heeft hij destijds correct gehandeld, is er nu geen bedenking meer en is de intrekking onevenredig. Het beroep van [eiser] slaagt niet. De rechtbank laat het besluit van de korpschef in stand en legt hieronder uit waarom.

2.Inleiding; feiten en procesverloop

2.1.
[eiser] is 35 jaar werkzaam geweest als beveiligingsmedewerker. Sinds 19 juli 2021 had [eiser] toestemming van de korpschef om voor [bedrijf 1] B.V. beveiligings-werkzaamheden te verrichten.
2.2.
Op 5 augustus 2023 vond een incident plaats bij café [bedrijf 2] waar [eiser] werkzaam was. Hiervan zijn beelden opgenomen door cameratoezicht van de politie. Ook zijn drie processen-verbaal opgemaakt, van 3 november 2023, 9 november 2023 en 12 april 2024.
2.3.
De korpschef meent dat uit de camerabeelden en de processen-verbaal blijkt dat [eiser] gebruik maakte van disproportioneel geweld en heeft op 19 april 2024 het voornemen bekend gemaakt om zijn toestemming in te trekken. [eiser] heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
2.4.
Bij primair besluit van 17 mei 2024 heeft de korpschef de toestemming ingetrokken. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het bestreden besluit van 6 september 2024 op het bezwaar van [eiser] is de korpschef bij dat besluit gebleven.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep van [eiser] op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], bijgestaan door mr. Stegehuis, en aan de zijde van de korpschef zijn mr. Oosterlaken en mr. S. Schiphorst verschenen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Het relevante juridisch kader is als volgt. Op grond van artikel 7 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) mag een beveiligingsorganisatie alleen personen te werk stellen waarvoor toestemming is verleend door de korpschef. Deze toestemming wordt onthouden indien de persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Toestemming kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend als deze eerder bekend waren geweest.
Bij de beoordeling of iemand beschikt over de nodige bekwaam- en betrouwbaarheid, komt de korpschef beoordelingsruimte toe. Deze beoordelingsruimte heeft hij ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). Hieruit volgt dat toestemming kan worden geweigerd, wanneer op grond van (a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken of (b) andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
3.2.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat [eiser] op 5 augustus 2023 disproportioneel geweld heeft toegepast. Volgens de korpschef heeft [eiser] een schoppende beweging gemaakt en zijn knie op de nek geplaatst van een betrokken persoon, terwijl een de-escalerende houding van hem wordt verwacht. De korpschef is hierbij uitgegaan van de processen-verbaal en de camerabeelden. Naar de mening van de korpschef voldoet [eiser] niet aan de eisen van betrouwbaarheid en integriteit die aan het ambt van beveiligingsmedewerker worden gesteld. De korpschef heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de ernst en de aard van het geweld zwaarder wegen dan het financiële belang van [eiser] bij het mogen continueren van de werkzaamheden.
3.3.
[eiser] voert vier beroepsgronden aan. Deze worden hierna afzonderlijk beoordeeld.
Grond 1: De processen-verbaal kloppen niet; er is niet getrapt en geen nek-klem toegepast
3.4.
[eiser] betwist de inhoud van de processen-verbaal en stelt dat uit de camerabeelden niet kan blijken dat hij de persoon in kwestie zou hebben getrapt. Volgens [eiser] heeft hij alleen zijn knie omhoog getild om de betrokken persoon onder controle te kunnen brengen. Tegen de verbalisant heeft hij direct verklaard dat hij niet heeft geschopt. Ook betwist [eiser] dat hij zijn knie op de nek van de persoon heeft gezet, toen deze naar de grond was gebracht.
3.5.
De rechtbank merkt op dat de processen-verbaal van 3 en 9 november 2023 gaan over wat agenten zien op de camerabeelden en hoe zij de situatie nadien aantroffen. Het proces-verbaal van 12 april 2024 gaat over de vraag of een mes aanwezig zou zijn geweest. Voor de vraag of [eiser] heeft getrapt of niet, en of hij een nek-klem heeft toegepast, zijn daarom vooral de camerabeelden van belang.
3.6.
De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken. Daarop is te zien dat [eiser] met zijn rechterbeen uitstapt en vervolgens zijn knie omhoog brengt. Of de betrokken persoon geraakt wordt door [eiser], is op de camerabeelden niet te zien. Duidelijk is wel dat [eiser] zijn knie niet enkel omhoog brengt om zich af te weren; hij beweegt ermee naar voren. Ook is te zien dat de betrokken persoon vervolgens opzij beweegt.
3.7.
Verder constateert de rechtbank dat op de opname niet goed te zien is of [eiser] zijn knie heeft geplaatst op de nek of de schouders van de betrokken persoon nadat deze persoon naar de grond was gebracht. Te zien is wel dat [eiser] de persoon met zijn knie op de grond fixeert, en dat een andere service- of beveiligingsmedewerker de benen van de persoon in bedwang houdt.
3.8.
Voor de vraag wat het gevolg van deze constateringen van de rechtbank is, is de beoordeling van de volgende beroepsgrond van belang.
Grond 2: Er is geen disproportioneel geweld gebruikt
3.9.
Volgens [eiser] is het door hem gebruikte geweld niet disproportioneel. Hij stelt dat wat hij deed noodzakelijk was voor zijn eigen veiligheid. Daarbij wijst [eiser] erop dat de betrokken persoon zelf de confrontatie opzocht, omdat hem bekend was dat hij niet toegelaten zou worden bij café [bedrijf 2], hij eerst langsliep en daarna terugkwam, hij zelf begon met duwen en slaan, en hij zowel vooraf als nadien bedreigingen uitte en dreigende keelbewegingen maakte. Ook merkt [eiser] op dat bekend is dat (een vriend van) betrokkene in een eerdere situatie heeft gedreigd met een mes.
3.10.
De korpschef benadrukt in het verweerschrift dat het [eiser] is die het initiatief nam tot fysiek handelen, door de betrokken persoon naar achteren te duwen, en dat hij daarmee een volgende stap nam in de geweldspiraal. Ook toen [eiser] volgens de korpschef de schoppende beweging maakte, had de betrokken persoon zijnerzijds de confrontatie nog niet opgezocht, dat gebeurde eerst daarna. De aanwezige servicemedewerker handelde volgens de korpschef wel naar behoren, met handelen dat controlerend van aard was en op een respectvolle wijze richting de betrokken persoon plaatsvond. Ook vindt de korpschef dat [eiser] zijn knie lange tijd, 1,5 minuut, op de nek van de betrokkene plaatste. Met dit geweld heeft [eiser] de grenzen van de redelijkheid overschreden en is een serieuze bedenking ontstaan over zijn betrouwbaarheid om als beveiliger werkzaam te zijn, aldus de korpschef.
3.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [eiser] geweld heeft gebruikt. Hoe de kniebeweging van [eiser] ook gekwalificeerd mag worden, als een trap of niet, duidelijk is dat het geen afwerende beweging was. Ook is duidelijk dat [eiser] de betrokken persoon met zijn knie op de grond fixeert. Een speciale bevoegdheid om geweld te gebruiken, heeft [eiser] niet. Zoals ter zitting is besproken, heeft eenieder het recht om zichzelf te verdedigen en daarnaast kan een duw voor een beveiligingsmedewerker onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn [1] , maar vaststaat dat hier meer is gebeurd dan een duw, en van noodzakelijke en proportionele zelfverdediging is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Op de camerabeelden is te zien dat [eiser] als eerste fysiek handelt. De betrokken persoon beweegt niet agressief. Hoewel de betrokken persoon verbale bedreigingen kan hebben geuit, valt niet in te zien dat [eiser] zich daardoor dusdanig bedreigd heeft gevoeld om zijn reactie te rechtvaardigen. De voorgeschiedenis van de betrokken persoon, en de omstandigheid dat een vriend van de betrokken persoon of de betrokken persoon zelf in een andere situatie een mes zou hebben gehad, zijn dat evenmin. De betreffende vriend was op 5 augustus 2023 niet aanwezig en uit het proces-verbaal van 12 april 2024 volgt dat door geen van de aanwezigen is gesproken over de aanwezigheid van een mes. Dat maakt het handelen van [eiser] disproportioneel. Dat de korpschef reden ziet om [eiser] onvoldoende betrouwbaar te achten om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten en om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden, kan de rechtbank dan ook goed volgen. De eerste twee beroepsgronden van [eiser] falen daarom.
Grond 3: Er is niet nog altijd een serieuze bedenking
3.12.
[eiser] wijst erop dat het incident plaatsvond op 5 augustus 2023 en dat de korpschef zes à zeven maanden later pas het voornemen tot intrekking bekend heeft gemaakt. Op dat moment bestond er geen serieuze verdenking of bedenking meer tegen hem, mede omdat er zich in de tussentijd geen nadere gebeurtenissen hebben voorgedaan en [eiser] al 35 jaar daarvoor als beveiliger werkzaam was. Op grond van het Bpbr moet er
nog altijdeen serieuze verdenking of bedenking bestaan op het moment dat de toestemming wordt ingetrokken. Nu dat er niet is, is het besluit onterecht genomen, aldus [eiser].
3.13.
Ook deze beroepsgrond faalt. Tijdens de mondeling behandeling ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij meent dat hij correct heeft gehandeld. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat [eiser] disproportioneel heeft gehandeld en dat grond is om [eiser] onvoldoende betrouwbaar te achten, bestaat die verdenking nog steeds. Ook al heeft zich in de tussentijd (of voorheen) geen nieuw incident voorgedaan.
Grond 4: De persoonlijke belangen zijn te summier afgewogen
3.14.
[eiser] meent dat de korpschef onvoldoende heeft gemotiveerd waarom intrekking van de toestemming noodzakelijk is, omdat zijn belangen bij die afweging onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank is het met [eiser] eens dat intrekking van de toestemming ingrijpend is. [eiser] heeft evenwel geen concrete belangen aangevoerd die de korpschef in zijn afweging mee had moeten nemen, maar blijft steken op algemeenheden. Het enkele belang dat hij aanvoert is een financieel belang, omdat hij inkomsten uit het beveiligingswerk mist, maar dat belang heeft de korpschef expliciet benoemd. Daarbij heeft de korpschef toegelicht dat een andere, lichtere, maatregel dan intrekking niet aan de orde is vanwege de ernst van het handelen en de omstandigheid dat [eiser] daar geen afstand van neemt. Een gebrek in de motivering van de korpschef ziet de rechtbank daarom niet. De korpschef heeft in redelijkheid tot de uitgevoerde belangenafweging kunnen komen en de uitkomt hiervan is niet onevenredig. Deze beroepsgrond faalt.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepsgronden van [eiser] falen. Dat betekent dat de korpschef zijn toestemming heeft mogen intrekken en dat [eiser] niet meer als beveiligingsmedewerker mag werken als bedoeld in artikel 7 van de Wpbr.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwaren, ECLI:NL:GHARL:2013:CA1622.