ECLI:NL:RBOVE:2025:1256

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
11175262 / CV EXPL 24-2428
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over facturen tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak vordert de aannemer, [partij A], betaling van openstaande facturen van de opdrachtgever, [partij B], in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een aanbouw en de renovatie van een badkamer. De overeenkomst werd op 7 december 2021 gesloten, maar de werkzaamheden zijn niet tijdig afgerond, wat heeft geleid tot een geschil over de opeisbaarheid van de facturen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeengekomen opleverdatum van 31 maart 2022 niet is gehaald en dat [partij A] in verzuim is geraakt door de werkzaamheden zonder geldige reden te staken. [partij B] heeft zijn recht op nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [partij A] niet voldoende heeft aangetoond dat de facturen opeisbaar waren en heeft de vorderingen van [partij A] afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter [partij A] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 386,25 aan [partij B], te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van [partij A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 11175262 / CV EXPL 24-2428
Vonnis van 4 maart 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma [partij A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerster in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [partij A] ,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[partij B] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [partij B] ,
gemachtigde: mr. M. Middendorf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in (deels voorwaardelijke) reconventie,
- de mondelinge behandeling van 3 december 2024 en de daarvan door de griffier gemaakte aantekeningen,
- de spreekaantekeningen van mr. Middendorf.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [partij B] als opdrachtgever en [partij A] als aannemer is op 7 december 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor het realiseren van een aanbouw en de renovatie van de badkamer. De overeenkomst is tot stand gekomen nadat [partij A] twee offertes aan [partij B] had voorgelegd. De offerte d.d. 4 oktober 2021 (realiseren aanbouw) sloot op een bedrag van € 56.728,61, inclusief btw, en de offerte van 6 oktober 2021 (renovatie badkamer) op een bedrag van € 7.454,81, inclusief btw.
2.2.
De door [partij B] ondertekende opdrachtbevestiging van 7 december 2021, die betrekking heeft op de offerte van 4 oktober 2021, bevat het volgende betalingsschema:
“Betalingstermijnen
10% voor aanvang
20% na gereed komen vloer
20% na gereed komen wanden
20% na wind en water dicht
20% na cement dek vloer
10% bij oplevering”
2.3.
Op de overeenkomst zijn de “Algemene voorwaarden voor Aanneming van werk 2019” van toepassing. De algemene voorwaarden bepalen onder meer:
Artikel 4: Verplichtingen van de aannemer
(…)
De uitvoering van het werk moet zodanig zijn, dat de totstandkoming van het werk binnen de overeengekomen termijn verzekerd is.
(…)
Artikel 6: Meer en minder werk
(…)
2.
In geval van door de opdrachtgever gewenste wijzigingen in de overeenkomst dan wel in de voorwaarden van uitvoering kan de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
(…)
Artikel 10: Uitvoeringsduur, uitstel van oplevering en schadevergoeding wegens te late oplevering
2. De aannemer heeft recht op verlenging van de termijn waarbinnen het werk zal
worden opgeleverd indien door overmacht, door voor rekening van de opdrachtgever komende omstandigheden of de levering van de bouwmaterialen van de leveranciers van de aannemer niet of tijdig geleverd kunnen worden, dan wel als gevolg van meer en minder werk niet van de aannemer kan worden gevergd dat het werk binnen de overeengekomen termijn wordt opgeleverd.
3.
Bij overschrijding van de overeengekomen bouwtijd is de aannemer een gefixeerde schadevergoeding aan de opdrachtgever verschuldigd van € 40 per werkdag tot de dag waarop het werk aan de opdrachtgever wordt opgeleverd, behoudens voor zover de aannemer recht heeft op bouwtijdverlenging (…)
4.
De gefixeerde schadevergoeding is zonder ingebrekestelling verschuldigd en kan worden verrekend met hetgeen de aannemer nog toekomt.”
2.4.
Een Whatsapp-bericht van [partij B] van 3 maart 2022 vermeldt:
“Als het maar 28 maart opgeleverd kan worden, want wij maken ook dubbele kosten op dit moment.”
2.5.
Daarop heeft [partij A] per Whatsapp-bericht geantwoord:
“Nee dat klopt maar wij hebben aangegeven eind maart hè geen 28 maart.”
2.6.
[partij A] heeft [partij B] bij e-mail van 29 maart 2022, voor zover van belang, geschreven:
“Ik heb [naam 1] gisteren gesproken over dat wij niet eens waren met het totaal bedrag ten opzichte van het bedrag wat er voor openstaat niet te betalen.
(…)
En wij gaan verder als de factuur bij ons op de rekeningen staat (…)
De werkzaamheden zijn voor 90 procent klaar.
Wij vinden dan ook dat jullie over moeten gaan tot betaling van de werkzaamheden die volgens offerte naar jullie toegestuurd zijn.
(…)
Hierbij geven we ook aan dat wij de werkzaamheden staken, wij kunnen ook niet anders want er staat een te groot bedrag open voor wat nog uitgevoerd moet worden (er is 30% betaald van de aanbouw en 10% van de badkamer). Wij gaan weer verder tot wij de betaling hebben ontvangen.”
2.7.
[partij B] heeft [partij A] bij brief van 1 april 2022 onder meer geschreven:
“De afgesproken opleverdatum van eind maart (31 maart 2022 en volgens jullie toegezonden planning zelfs 28 maart 2022) is verstreken, tot onze teleurstelling zijn de aanbouw, vloer en badkamer niet opgeleverd.
Jullie hebben geen termijnverlenging aangevraagd, waardoor wij jullie nu nog tot uiterlijk 7 april 2022 geven om de aanbouw, vloer en badkamer op te leveren.
(…)
Wij hebben jou de afgelopen 5 weken meerdere malen gevraagd om onze woning wind en waterdicht e maken (dit is inclusief ramen en deuren). Dit verzoek wordt door jullie nu al 5 weken genegeerd, ook op de vraag wanneer jullie deze werkzaamheden gaan uitvoeren krijgen wij geen antwoord.
(…)
Wij gaan er van uit dat jullie ons maandag 4 april 2022 op de hoogte brengen van de leverdatum van de deuren en de gevraagde bewijzen aanleveren. Ook gaan wij er van uit dat jullie op donderdag 7 april 2022 de aanbouw, vloer en badkamer volledig volgens offerte en de gemaakte afspraken opleveren.”
2.8.
[partij A] heeft [partij B] bij factuur 2022-030 van 20 april 2022 een bedrag van
€ 2.866,00, inclusief btw, in rekening gebracht en bij factuur 2022-031 van gelijke datum een bedrag van € 13.581,00, inclusief btw. [partij B] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.9.
[partij A] heeft [partij B] bij brief van 20 april 2022 bericht dat het afronden van de werkzaamheden circa één dag in beslag zou nemen.
2.10.
Bij brief van 29 april 2022 heeft [partij B] [partij A] onder meer meegedeeld:
“U heeft aangegeven in uw brief van 20 april 2022 dat u het niet eens bent met het ontbinden van de offerte omdat de tekortkomingen van uw kant in 1 dag gerealiseerd kunnen worden. Om deze reden geven wij u dan de laatste oplevertermijn om alle werkzaamheden conform goed en deugdelijk vakmanschap te herstellen, af te ronden en aan ons op te leveren. Aangezien het om 1 dag werk gaat geven wij u een termijn van 7 dagen na dagtekening.
Omdat u eerdere afspraken rondom opleveren (31 maart 2022 via whatsapp) en afronden van werkzaamheden (mail van u op 5-4-2022 met afspraak eind volgende week (…) niet bent nagekomen stellen wij u in gebreke en aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade. Deze schade zou bij het niet nakomen van deze laatste oplevertermijn worden ingehouden op de nog openstaande facturen.”
2.11.
Op deze brief heeft [partij A] bij brief van 5 mei 2022 geantwoord. Deze brief vermeldt onder meer:
“In uw brief van 29-04 geeft u aan dat u termijn van 7 dagen na dag tekening geeft voor oplossen laatste punten. Wij zullen de laatste werkzaamheden inplannen zodra wij het over onze geschillen eens zijn geworden. De termijn van 7 dagen gaat dus niet op dit is tekort dag voor ons.
2.12.
[partij B] heeft [bedrijf] verzocht een onderzoek te doen naar de (kwaliteit van de) door [partij A] uitgevoerde werkzaamheden. De inspectie is op 9 mei 2022 verricht en heeft geleid tot een (ongedateerd) rapport waarin meerdere gebreken zijn benoemd.
2.13.
De gemachtigde van [partij B] heeft [partij A] bij brief van 24 juni 2022 onder meer geschreven:
“Mede in verband met de zwangerschap van mevrouw [naam 2] zijn partijen tevens overeen gekomen dat de werkzaamheden uiterlijk 31 maart 2022 gereed aan cliënten zouden worden opgeleverd. U heeft vervolgens aangegeven dat u die datum niet ging halen en dat u uiterlijk op 14 april jl. zou opleveren en dat dan alles klaar zijn (…)
Ondanks de diverse verzoeken en aanmaningen (waaronder de brieven d.d. 1 en 29 april 2022 van cliënten) bent u weigerachtig gebleven om met voldoende voortgang en personeel het werk af te maken en het werk op tijd gereed op te leveren. Uw firma is dan ook al geruime tijd in verzuim. Cliënten zagen zich dan ook genoodzaakt ter vaststelling van uw aansprakelijkheid en omvang van de schade voor uw rekening een bouwkundig expert in te schakelen. De inhoud van dit rapport van [bedrijf] wensen cliënten in de onderhavige tekst als volledig ingelast en herhaald te zien. Een kopie van die expertise rapport (…) treft u bijgaand aan (…)
Cliënten maken tevens aanspraak op € 40,00 per werkdag vanaf 31 maart 2022 tot en met de datum waarop u het werk gereed zal gaan opleveren. Tot en met 17 juni betreft dat 57 werkdagen, wat zonder ingebrekestelling mag worden verrekend met de nog open staande termijnen.
(…)
De kosten om de gebreken aan het werk te herstellen en het werk af te maken conform de door de expert beoordeelde offertes (…):
€ 1.404,01 (incl. BTW) behandeling vochtprobleem muur als gevolg van gebreken in de muur;
€ 7.371,32 (incl. BTW) [naam 3] herstel gebreken/uitvoering resterende werkzaamheden aanbouw (…)
€ 217,93 (incl. BTW) [naam 3] (glas en glaslatten)
€ 801,80 (incl. BTW) [naam 3] (herstel nis badkamer incl. tegels)
€ 1.080,- (incl. BTW) schilderwerk voordeuren en wanden trappengat/hal
€ 1.427,8- (incl. BTW) [naam 4] (herstel riolering)
__________
€ 12.302,86 (incl. BTW)
Werkzaamheden die ter voorkoming van verdere schade al in opdracht door cliënten zijn uitgevoerd en overige al gemaakte kosten die aan uw verzuim toerekenbaar zijn (…):
€ 533,31 (incl. BTW) [naam 4] ; expertisekosten leidingwerk (…)
€ 47,80 (incl. BTW) aan materiaal
€ 677,60 (incl. BTW) [naam 3] (onder meer badkamer/bijkeukendeur en kelderkast)
€ 126,00 (incl. BTW) Sanidirect CTC beton beige
€ 453,75 (incl. BTW) expertisekosten Buegelink Bouwinspect
€ 1.064,- (incl. BTW) juridische kosten
__________
€ 2.909,46 (incl. BTW)
Met betrekking tot de aanbouw kunt u bij tijdige en deugdelijke nakoming nog aanspraak maken op betaling van € 11.344,96 (incl. BTW) en voor wat betreft de badkamer kunt u nog aanspraak maken op een betaling ad € 2.206,08 (incl. BTW).
Meerwerk factuurnummer 2022-030 € 2.369 (excl. BTW)
(…)
Cliënten heb ik bereid gevonden het volgende meerwerk te erkennen:
Buitenkraan € 325,-
Tuinmuur € 518,-
6 uur balk verwijderen € 270,-
Tegelstrips mat zwart € 90,-
Electra meerwerk € 400,- (…)
Betonvloer en lateien € 400,-
Wateraansluitingen en riool bijkeuken € 350,- (…)
Totaal meerwerk: € 2.353 (incl. BTW)
Afgesproken minderwerk
Electra badkamer –€300,- (incl. BTW)
Afval (…) –€ 738,41 (incl. BTW)
Koppeling tussen H balk naar nieuwe balk –€ 225,- (incl. BTW)
Totaal minderwerk € 1.089,59 (incl. BTW)
Bij een tijdige en deugdelijke nakoming zou u inzake het meer-/minderwerk nog aanspraak kunnen maken op een betaling ad € 1.263,41 (incl. BTW).
In totaal kunt u dan bij een tijdige en deugdelijke nakoming nog aanspraak maken op
€ 14.814,45 (incl. BTW) waarop dan nog wel in mindering komt de al gemaakte kosten (zie hiervoor) en € 40,- per werkdag vanaf 31 maart 2022 t/m de datum waarop u het werk gereed zal opleveren.
Namens cliënten stel ik [partij A] VoF en haar vennoten thans voor het laatst in de gelegenheid omuiterlijk binnen 21 dagen na dagtekening van deze briefhet werk conform overeenkomsten af te maken en alle gebreken (zie rapport [bedrijf] ) conform goed en deugdelijk vakmanschap te herstellen en het werk aan cliënten op te leveren. U kunt dat als eenfataletermijn aanmerken. Bij nalaten hiervan zal ik cliënten adviseren de vereiste rechtsmaatregelen te treffen.
2.14.
De gemachtigde van [partij B] heeft [partij A] bij brief van 21 juli 2022 onder meer meegedeeld:
“De namens cliënten in mijn brief d.d. 24 juni jl. gestelde termijn van 21 dagen is inmiddels ruimschoots verstreken zonder dat u aan het gevorderde heeft voldaan. Voor zover vereist, ook uit het niet meer reageren en het niet verschijnen op het werk blijkt onomstotelijk dat u niet meer wenst na te komen.
Uw firma is dan ook nog steeds (van rechtswege) in verzuim. Cliënten willen dan ook geen nakoming meer maar een vervangende schadevergoeding en zullen de resterende werkzaamheden (inclusief herstel gebreken) voor uw rekening door derden laten uitvoeren. Deze kosten (…) zullen dan vervolgens op u worden verhaald en/of worden verrekend met de bedragen zoals aangegeven in mijn brief d.d. 24 juni jl.”
2.15.
Bij brief van 8 november 2022 heeft de gemachtigde van [partij B] aan [partij A] geschreven:
“Conform voornoemde brief d.d. 24 juni jl. had u bij een deugdelijke nakoming van de overeenkomst nog aanspraak kunnen maken op een bedrag ad € 14.814,45 (inc. BTW) onder aftrek van een boete van € 40,- per werkdag vanaf 31 maart 2022 tot en met 27 juli 2022. Deze laatste datum is de datum van de brief waarin de omzettingsverklaring wordt gedaan (…) Dat komt dan neer op een bedrag ad € 3.320,- (=83 werkdagen x € 40,-) zodat resteert
€ 11.494,45 (inc. BTW) (= € 14.814,45 -/- € 3.320,-).
De vervangende schadevergoeding bedraagt € 15.212,32 (incl. BTW) U bent thans aan cliënten opeisbaar verschuldigd een bedrag van € 3.717,87 (incl. BTW) (= € 15.212,32 -/-
€ 11.494,45).
Namens cliënten verzoek ik u zonodig sommeer ik u, om er voor zorg te dragen dat voornoemd bedrag (…) uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief zal zijn bijgeschreven (…) Bij nalaten hiervan zal voornoemd bedrag worden verhoogd met de buitengerechtelijke kosten ad € 496,79 en de wettelijke rente welke beiden meerkosten ik bij deze nadrukkelijk aanzeg.”

3.Het geschil

3.1.
[partij A] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] veroordeelt om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 18.944,18, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede [partij B] te veroordelen in de kosten en de nakosten.
3.2.
[partij A] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij een bedrag van
€ 16.447,00, inclusief btw, te vorderen heeft. Dat bedrag is bij facturen 2022-030 en 2022-031 in rekening gebracht en die bedragen zijn volgens [partij A] opeisbaar. Beide facturen zijn ondanks aanmaning en sommatie door [partij B] onbetaald gelaten. De overeengekomen werkzaamheden waren volgens [partij A] op 28 maart 2022 voor 90% gereed. Vertraging in het werk is het gevolg van het vele meerwerk. [partij B] heeft ingestemd met een opleverdatum na 31 maart 2022. [partij B] heeft het [partij A] onmogelijk gemaakt het werk af te maken ondanks dat [partij A] altijd bereid is gebleven om de bouw af te ronden.
3.3.
[partij B] voert verweer. Daarnaast vordert [partij B] in (deels voorwaardelijke) reconventie dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] veroordeelt tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 17.188,32, inclusief btw, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente en [partij A] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.4.
Het verweer van [partij B] – en de grondslag van zijn tegenvorderingen – is dat overeengekomen was dat het werk voor 1 april 2022 gereed zou zijn. [partij A] heeft meermalen geprobeerd om een (niet overeengekomen) betaling door [partij B] af te dwingen door het werk zonder geldige reden te staken. Op 29 maart 2022 had [partij B] [partij A] al € 50.602,80, inclusief btw, betaald van de totale vaste aanneemsom van € 64.183,42. Dat was al meer dan de stand van het werk op dat moment rechtvaardigde. Gezien de stand van het werk was betaling van de overeengekomen resterende termijnen niet aan de orde. Deze termijnen waren niet opeisbaar. Daarnaast zijn aan het door [partij A] uitgevoerde werk meerdere gebreken vastgesteld. Ondanks herhaalde ingebrekestelling heeft [partij A] geweigerd het werk voort te zetten en op te leveren. Voor het staken van de werkzaamheden bestond volgens [partij B] geen geldige juridische grond. [partij A] is in gebreke gebleven in de nakoming van de aanneemovereenkomst(en). [partij B] heeft zijn recht tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding van € 17.188,32. [partij B] geeft aan dat [partij A] , bij correcte nakoming, nog aanspraak had kunnen maken op een bedrag van € 14.869,44. [partij B] stelt zich primair op het standpunt dat haar schade bestaat uit het genoemde bedrag van € 17.188,32, minus die € 14.869,44, en dat haar schade dus uitkomt op een bedrag van € 2.318,88 (te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 1.064,- en wettelijke rente over € 17.188,32). [partij B] vordert in reconventie dan ook primair betaling van het bedrag van € 2.318,88, en slechts onder de voorwaarde dat de kantonrechter niet oordeelt dat het bedrag van € 17.188,32 kan worden verrekend met de aanneemsom die [partij A] bij correcte nakoming zou toekomen (€ 14.869,44), betaling van het bedrag van € 17.188,32 dat bedrag met haar schade verrekend kan worden. [partij B] vordert verder veroordeling van [partij A] in de werkelijke kosten van rechtsbijstand van € 5.195,-.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt – voor zover nodig – hierna ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (deels voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in (deels voorwaardelijke) reconventie zal de kantonrechter beide vorderingen hierna gezamenlijk behandelen waarbij de kantonrechter aanleiding ziet om de vorderingen in (deels voorwaardelijke) reconventie als eerste te behandelen.
4.2.
Die vordering vindt haar grondslag in de stelling dat [partij A] in gebreke is gebleven in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst(en) van aanneming van werk en daarmee ook in verzuim is geraakt. [partij B] heeft gesteld dat [partij A] tekort is geschoten in zijn verplichting om het werk goed en deugdelijk en naar de bepalingen van de overeenkomst uit te voeren. [partij A] weigerde volgens [partij B] de werkzaamheden met voldoende voortgang af te maken en eind maart 2022 op te leveren. Daarnaast wilde [partij A] betaling van termijnbedragen die nog niet opeisbaar waren. [partij B] heeft [partij A] meermalen opgeroepen om het werk af te maken maar dat heeft [partij A] niet gedaan. Laatstelijk is [partij A] bij brief van de gemachtigde van [partij B] van 24 juni 2022 drie weken de tijd verleend om het werk af te ronden maar heeft [partij A] deze termijn ongebruikt laten verlopen. [partij B] heeft daarop zijn recht op nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen is afgesproken dat het werk uiterlijk eind maart 2022 af zou zijn, en dat [partij A] tekortgeschoten is in de nakoming van die verbintenis. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Uit de stukken van het geding, met name het Whatsapp-gesprek dat op 3 maart 2022 tussen partijen heeft plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat partijen een opleverdatum van 31 maart 2022 waren overeengekomen. Vast staat dat deze datum door [partij A] niet is gehaald omdat de werkzaamheden op dat moment nog niet (volledig) waren afgerond. Uit artikel 10 lid 2 van de toepasselijke algemene voorwaarden volgt dat [partij A] voor de oorspronkelijke opleverdatum bouwverlenging had moeten vragen indien in de daar genoemde gevallen het werk niet tijdig kon worden opgeleverd. [partij A] heeft gesteld dat de vertraging ontstond door het vele meerwerk maar heeft niet van de mogelijkheid tot bouwverlenging gebruik gemaakt.
4.5.
Vervolgens rijst de vraag of [partij A] jegens [partij B] in verzuim is geraakt. Voor zover [partij B] stelt dat het verzuim op 31 maart 2022 is ingetreden faalt die stelling omdat die datum niet een zodanig harde afspraak is dat deze kan worden gekwalificeerd als een fatale termijn.
4.6.
Uit de hiervoor onder de vaststaande feiten geciteerde brief van [partij B] van 29 april 2022 blijkt dat hij [partij A] nog een nadere termijn van zeven dagen heeft verleend om de werkzaamheden af te ronden. [partij A] acht die termijn weliswaar onredelijk kort, maar de kantonrechter acht die termijn wel degelijk redelijk, gelet op het feit dat [partij A] in haar brief van 20 april 2022 aan [partij B] zelf heeft gemeld dat afronding van de werkzaamheden op een termijn van een dag zou kunnen plaatsvinden. Omdat die termijn is verstreken zonder dat [partij A] de werkzaamheden had afgerond is [partij A] zeven dagen na 29 april 2022 in verzuim komen te verkeren en is zij ingevolge de algemene voorwaarden vanaf dat moment een boete van € 40,00 per (werk)dag aan [partij B] verschuldigd.
4.7.
[partij A] heeft daartegen in gebracht dat zij door [partij B] niet in de gelegenheid is gesteld om het werk af te ronden, maar dat verweer is in het licht van de stellingen van [partij B] niet voldoende onderbouwd. Uit de hiervoor onder de vaststaande feiten geciteerde correspondentie van [partij B] aan [partij A] volgt immers dat hij [partij A] juist meermalen heeft verzocht het werk af te maken maar dat [partij A] aan die oproepen geen gevolg heeft gegeven.
4.8.
[partij A] heeft verder aangevoerd dat vanwege de meerwerkverzoeken van [partij B] de oplevertermijn in goed onderling overleg tussen partijen naar een later moment is verschoven. Dat verweer faalt echter omdat [partij A] onvoldoende heeft onderbouwd dat over de datum van oplevering tussen partijen nieuwe afspraken zijn gemaakt. Daarnaast heeft [partij A] onvoldoende onderbouwd dat bepaalde meerwerkverzoeken van de zijde van [partij B] met zich meebrachten dat de oorspronkelijke datum van oplevering zou opschuiven.
4.9.
[partij A] heeft ook aangevoerd dat [partij B] haar op 19 april 2022 heeft meegedeeld dat zij de overeenkomst van aanneming van werk zou ontbinden en dat [partij A] om die reden de verzoeken om het werk af te maken niet meer serieus heeft genomen. Uit de correspondentie tussen partijen van april en juni 2022 blijkt dat [partij B] niet vasthield aan de ontbinding. Dat sluit ook aan bij het standpunt van [partij A] die [partij B] zelf had meegedeeld dat zij de ontbinding van de overeenkomst niet zou accepteren. Ook blijkt uit de brief van 20 april (evenals uit die van 5 mei 2022) dat niet wordt gesproken over ontbinding maar over de vraag of het afronden van de werkzaamheden nog mogelijk was onder de voorwaarde dat [partij A] dan eerst verdere betaling van [partij B] wilde ontvangen. Daaruit blijkt dat ook voor [partij A] ontbinding van de overeenkomst niet meer aan de orde was.
4.10.
[partij A] heeft ook aangevoerd dat het geen zin meer had om het werk af te maken omdat [partij B] reeds derden had ingeschakeld om het werk af te ronden. Dat is ter comparitie echter slechts een vermoeden van [partij A] gebleken waarvoor door haar geen feitelijke onderbouwing kon worden gegeven. Dat verweer faalt dan ook.
4.11.
Ten slotte heeft [partij A] aangevoerd dat zij niet in verzuim kan zijn geraakt omdat [partij B] al eerder in verzuim was geraakt ten aanzien van zijn betalingsverplichting uit hoofde van de facturen 2022-030 en 2022-031. Dezelfde stelling heeft [partij A] ook ten grondslag gelegd aan haar vordering in conventie, die immers strekt tot voldoening van deze beide openstaande facturen.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] , op wie de bewijslast rust van haar stelling dat de hiervoor bedoelde facturen opeisbaar en verschuldigd waren, niet aangetoond dat [partij B] op het moment waarop de facturen aan hem werden gezonden enig bedrag aan [partij A] verschuldigd was. [partij B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat er op 29 maart 2022 reeds een bedrag van € 50.602,80 (inclusief btw) aan [partij A] was voldaan terwijl de totale (vaste) aanneemsom € 64.183,42 bedroeg. Mede in het licht van het door partijen overeengekomen betalingsschema (zie onder 2.2 van de vaststaande feiten) heeft [partij A] zijn stelling dat beide facturen opeisbaar en verschuldigd zijn niet voldoende onderbouwd. Daar komt bij dat [partij A] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [partij B] , niet heeft aangetoond dat de woning eind maart 2022 al wind- en waterdicht – en daarmee gereed voor de oplevering – was. Op dat moment waren er immers – zoals door [partij A] ter zitting is erkend – nog altijd geen deuren in de woning geplaatst. Ook het standpunt van [partij A] dat [partij B] eerst had moeten betalen alvorens zij verder zou gaan met het werk is ongegrond omdat [partij B] bij was met de voldoening van de volgens het betalingsschema verschuldigde bedragen.
Meer- en minderwerk
4.13.
Voor zover [partij A] beoogt te stellen dat er sprake was van meerwerk overweegt de kantonrechter als volgt. Ook wat deze stelling betreft rust de stelplicht en bewijslast op [partij A] omdat [partij B] het meerwerk gemotiveerd heeft betwist. Dat er door [partij B] meerwerk is opgedragen, en zo ja, welk meerwerk, is niet komen vast te staan nu [partij A] geen meerwerkfactuur in het geding heeft gebracht en [partij A] ook ter zitting geen afdoende onderbouwing heeft gegeven van de diverse meerwerkposten. Daarnaast heeft de aannemer op grond van artikel 7:755 BW alsmede artikel 6 lid 2 van de algemene voorwaarden slechts aanspraak op een vergoeding voor meerwerk als de aannemer zijn opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging. Gesteld noch gebleken is dat [partij A] [partij B] in die zin heeft gewaarschuwd, noch doet zich het geval voor dat [partij B] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat een prijsverhoging het gevolg zou zijn. Het meerwerk wordt dan ook afgewezen met dien verstande dat het door [partij B] uitdrukkelijk erkende meerwerk tot een bedrag van € 2.353,00, exclusief btw, wordt toegewezen. Daarop strekt dan weer in mindering het door [partij B] gestelde – en niet gemotiveerd besproken – minderwerk van € 1.263,41, exclusief btw. Per saldo is dan toewijsbaar wegens meerwerk een bedrag van € 1.318,40, inclusief btw. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar aangezien [partij B] erop heeft gewezen dat hiervoor geen factuur is opgesteld; in ieder geval niet in de periode voordat [partij A] zelf in verzuim is komen te verkeren.
Verzuim [partij A]
4.14.
Hetgeen hiervoor werd overwogen leidt tot de slotsom dat [partij A] – door zijn werkzaamheden zonder redelijke grond te staken – jegens [partij B] in verzuim is komen te verkeren. De brief van [partij A] aan [partij B] van 5 mei 2022 vermeldt dat de werkzaamheden worden opgeschort totdat partijen het over “onze geschillen” eens zouden zijn geworden. Wat die geschillen inhielden – en dus of die geschillen voldoende grond voor opschorting opleverden – heeft [partij A] onvoldoende weten te onderbouwen. [partij B] heeft zijn recht op nakoming dan ook op goede gronden omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
Schade [partij B]
4.15.
[partij B] stelt dat zijn schade bestaat uit de kosten die hij heeft moeten maken om het overeengekomen werk door derden te laten afmaken en/of herstellen, de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade en ter voorkoming van verdere schade, en de in de algemene voorwaarden bepaalde (gefixeerde schade)vergoeding voor het overschrijden van de bouwtijd. Dat totaalbedrag dient dan nog te worden verminderd met het bedrag dat [partij A] zou toekomen indien zij de aanneemovereenkomst volledig en correct had uitgevoerd. Het bedrag waarop dan wordt uitgekomen staat gelijk aan zijn schade, aldus [partij B] . Tussen partijen staat deze manier van het begroten van de schade van [partij B] niet ter discussie. De kantonrechter zal zich daarom daarbij aansluiten. Daaraan voegt de kantonrechter wel toe dat hij, gelet op dat tussen partijen niet ter discussie staat dat een bedrag van € 50.602,80 van de totale aanneemsom van € 64.183,42 is betaald, de resterende aanneemsom op € 13.580,62 stelt (en niet op het door [partij B] genoemde bedrag van € 13.551,04). Vermeerderd met het erkend verschuldigde meerwerk van (na aftrek minderwerk) € 1.318,40 komt dat op een bedrag van € 14.899,02 aan nog verschuldigde aanneemsom, zodat, gelet op de systematiek van partijen waarbij de kantonrechter zich als gezegd aansluit, het totale schadebedrag van [partij B] met laatstgenoemd bedrag aan aanneemsom moet worden verminderd.
4.16.
[partij B] stelt dat hij schade heeft geleden van in totaal € 12.302,86 (inclusief btw) aan kosten die hij moet maken om het overeengekomen werk door derden te laten afmaken, dan wel voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. [partij B] heeft deze kosten per post onderbouwd door het in het geding brengen van offertes. [partij A] heeft deze schade niet (gemotiveerd) weersproken zodat de kantonrechter deze schade zal toewijzen.
4.17.
Verder vordert [partij B] in (voorwaardelijke) reconventie betaling van een bedrag van € 1.845,46 inclusief btw aan kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en omvang van de schade en ter voorkoming van verdere schade. Bij het begroten van deze kosten is vereist dat het redelijk was deze partijen in te schakelen en dat ook de in dit verband gemaakte kosten redelijk zijn. [partij A] heeft niet betwist dat de gemaakte kosten van expertise ( [naam 4] ad € 533,31 inclusief btw en [bedrijf] van € 453,75 inclusief btw) redelijk zijn en deze kosten komen de kantonrechter ook niet onredelijk voor. Deze kosten worden dan ook toegewezen. Datzelfde geldt voor de overige door [partij B] in dit kader gevorderde kosten van € 47,80 inclusief btw (materiaal), € 677,60 inclusief btw ( [naam 3] ) en € 126,00 inclusief btw aan Sanidirect. De kantonrechter komt hiermee overigens uit op een ander bedrag dan [partij B] , namelijk op € 1.838,46. Dat bedrag komt [partij B] toe. De kantonrechter begrijpt dat [partij B] beoogt ook buitengerechtelijke incassokosten in de zin van artikel 6:96, tweede lid, BW te vorderen voor de door zijn gemachtigde verrichte werkzaamheden. Niet weersproken is dat de gemachtigde van [partij B] buiten rechte werkzaamheden heeft verricht om de vordering te incasseren. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is daarom toewijsbaar. De toe te wijzen incassokosten zullen, met inachtneming van de staffel behorend bij het hiergenoemde Besluit, worden gerelateerd aan de toe te wijzen hoofdsom en aldus worden begroot op € 222,35. Voor zover [partij B] ook nog vergoeding vordert van zijn werkelijke proceskosten, wijst de kantonrechter dit af. Voor het toewijzen van een volledige proceskostenvergoeding is slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, bijvoorbeeld ingeval van misbruik van recht. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is in dit geval geen sprake.
Boete te late oplevering
4.18.
Ten slotte maakt [partij B] aanspraak op een boete van € 3.040,00 inclusief btw. Volgens [partij B] betreft het een bedrag van € 40,00 per dag over de periode van 31 maart 2022 tot en met 15 juli 2022 (76 dagen).
4.19.
Op grond van artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden is [partij A] bij overschrijding van de overeengekomen bouwtijd een gefixeerde schadevergoeding aan de opdrachtgever verschuldigd van € 40,00 per werkdag tot de dag waarop het werk aan de opdrachtgever wordt opgeleverd. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.6 is overwogen is [partij A] op 6 mei 2022 in verzuim geraakt zodat de boete vanaf die datum verschuldigd is. Toewijsbaar is daarom een bedrag van (56 werkdagen x € 40,00 =) € 2.240,00, inclusief btw.
4.20.
De slotsom is dat de schade van [partij B] bestaat uit een bedrag van € 12.302,86 + € 1.838,46 + € 2.240,- + € 222,35, dus in totaal € 16.603,67. Dat bedrag moet worden verminderd met een bedrag van € 14.899,02, zodat haar uiteindelijke schade neerkomt op een bedrag van € 1.704,65.
Slotsom
4.21.
In conventie zou toewijsbaar zijn (aan meerwerk-minderwerk) een bedrag van
€ 1.318,40, inclusief btw. Met dat bedrag moet evenwel worden verrekend een bedrag van
€ 1.704,65. Dat betekent dat in (voorwaardelijke) reconventie wordt toegewezen het bedrag van € 386,25 inclusief btw. Voor wat betreft de wettelijke rente kan [partij B] aanspraak maken op de wettelijke rente vanaf 22 november 2022 (veertien dagen na de brief van 8 november 2022). De vordering in conventie is als gevolg van die verrekening teniet gedaan zodat die vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[partij A] zal als de in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van die procedures worden veroordeeld zoals in het dictum te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [partij A] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op € 812,00 aan salaris van de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in (deels voorwaardelijke) reconventie
5.4.
veroordeelt [partij A] tot betaling aan [partij B] van een bedrag van € 386,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [partij A] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op € 406,00 aan salaris van de gemachtigde;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025. (BdJ)