ECLI:NL:RBOVE:2025:1223

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_2070
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedeeltelijke openbaarmaking van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) door derde-belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Eiseres, als derde-belanghebbende, heeft beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Het college had bij een deelbesluit van 28 juli 2023 een Woo-verzoek gedeeltelijk toegewezen, waarbij zestien documenten zijn aangetroffen die communicatie met of over eiseres bevatten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke openbaarmaking, maar dit bezwaar is door het college ongegrond verklaard in een besluit van 19 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college de belangen van eiseres op juiste wijze heeft afgewogen en dat het beroep ongegrond is. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar belangen zijn geschaad en de rechtbank concludeert dat de besluitvorming van het college zorgvuldig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de kostenvergoedingen af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2070

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, het college

(gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe).

Inleiding

1. Bij (deel)besluit van 28 juli 2023 heeft het college een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) gedeeltelijk toegewezen. Eiseres heeft als derde-belanghebbende bij dit besluit een zienswijze ingediend betreffende een zestiental stukken die binnen de reikwijdte van het Woo-verzoek vielen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van de documenten ongegrond verklaard.
1.2.
Tegen dit besluit heef eiseres beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college, vergezeld door haar kantoorgenoot mr. M.T.M. Vroklage.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 14 februari 2023 is er, door een andere persoon dan eiseres, een Woo-verzoek ingediend waarin is verzocht om alle informatie en documenten die zien op het asielzoekerscentrum (azc) ’t Elshuys te Albergen te openbaren. Het verzoek richtte zich op informatie tussen het college en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)/de staatssecretaris, de raad, inwoners, de dorpsraad en tussen collegeleden onderling, vanaf 1 september 2022. Ook is verzocht om informatie/communicatie tussen het college en de provincie Overijssel, tussen raadsleden onderling, tussen wethouders en raadsleden of fractievoorzitters en tussen het college en de commissaris van de Koning vanaf augustus 2021.
3. In het kader van dit Woo-verzoek is een zoekslag verricht, waarbij 335 documenten zijn gevonden die onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vallen. Daarvan zijn er zestien documenten die communicatie bevatten tussen eiseres en het college en/of waarin wordt verwezen naar communicatie die met eiseres heeft plaatsgevonden. Omdat het college voornemens was deze documenten (geanonimiseerd) te openbaren, is eiseres op 24 mei 2023 door het college in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze over deze openbaarmaking naar voren te brengen.
4. Eiseres heeft per mail van 24 mei 2023 haar zienswijze naar voren gebracht ten aanzien van de zestien documenten. In deze zienswijze heeft zij aangegeven het eens te zijn met het anonimiseren van de documenten op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo (eerbiediging persoonlijke levenssfeer), met dien verstande dat dit uitdrukkelijk wordt gemotiveerd en heeft zij aangegeven het niet eens te zijn met het niet openbaar maken van informatie op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo (persoonlijke beleidsopvattingen).
5. Bij deelbesluit van 28 juli 2023 heeft het college op het Woo-verzoek beslist.
6. Eiseres heeft op 4 september 2023 bezwaar gemaakt tegen het deelbesluit.
7. Bij bestreden besluit van 19 januari 2024 heeft het college haar bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het college op een juiste wijze de belangen van eiseres heeft afgewogen bij het nemen van het Woo-besluit van 28 juli 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader
10. Zoals hierboven onder het kopje ‘Totstandkoming van het besluit’ is geschetst, betreft het een Woo-verzoek dat door een andere persoon dan eiseres is ingediend. Omdat het college bij de zoekslag naar documenten zestien documenten heeft aangetroffen die communicatie met of over eiseres bevatten, en deze documenten onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vallen, is eiseres door het college als derde-belanghebbende aangemerkt bij het Woo-verzoek.
11. Op grond van artikel 4.4, derde lid, van de Woo heeft het college met toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen tegen het voornemen van het college om de zestien documenten (in geanonimiseerde vorm) te openbaren.
In artikel 4.4, derde lid, van de Woo, is geregeld dat een derde-belanghebbende om een zienswijze wordt gevraagd indien het voornemen bestaat om documenten te openbaren die betrekking hebben op deze derde-belanghebbende. De achtergrond van dit artikel is dat de belangen van deze derde-belanghebbende zich mogelijk verzetten tegen openbaarmaking van (een deel van) de informatie uit de documenten. De Woo biedt daarmee een mogelijkheid voor de derde-belanghebbende om zijn of haar bezwaren tegen openbaarmaking naar voren te brengen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de belangen van derden materieel worden meegewogen in het al dan niet toepassing geven aan een uitzonderingsgrond voor de openbaarmaking van informatie. [1] De rechtbank overweegt in dat verband dat dit gaat om het toepassing geven aan een uitzonderingsgrond voor de openbaarmaking van informatie die de derde raakt in zijn of haar belang, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo).
Uit het voorgaande volgt dat de positie van de derde-belanghebbende bij een Woo-verzoek verschilt van die van degene die het verzoek heeft gedaan. Voor zover de voorgenomen openbaarmaking van informatie uit documenten waar een derde op grond van artikel 4.4, derde lid, van de Woo om een zienswijze wordt gevraagd, deze derde niet raakt, kan de derde zich niet succesvol verzetten tegen openbaarmaking van deze informatie. Evenmin kan een derde-belanghebbende inhoudelijk procederen over de vraag of een bestuursorgaan voldoende aan het Woo-verzoek van een ander tegemoet is gekomen. De derde-belanghebbende kan enkel procederen over de vraag of er reden is openbaarmaking van documenten te weigeren in verband met de persoonlijke belangen van deze derde-belanghebbende.
12. Het beroep van eiseres zal worden beoordeeld aan de hand van het hiervoor geschetste kader.
Het beroep
13. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat (1) het college de Woo niet uniform heeft toegepast, (2) het college een onvolledige zoekslag heeft uitgevoerd en (3) dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afhandeling van het Woo-verzoek waardoor zij is geschaad in haar rechtsbescherming.
Uniforme toepassing van de Woo en de onvolledige zoekslag
14. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich hoofdzakelijk richt op het gegeven dat het college een deel van de informatie uit de zestien documenten waar zij haar zienswijze over naar voren heeft kunnen brengen, niet openbaar heeft gemaakt op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo, terwijl het college de inhoud van deze documenten wel openbaar heeft gemaakt naar aanleiding van een door haarzelf ingediend Woo-verzoek. Dit is volgens eiseres een discrepantie in de toepassing van de Woo, die op een uniforme wijze toegepast dient te worden, waardoor het bestreden besluit van 19 januari 2024 niet in stand kan blijven. In haar aanvullende beroepschrift betoogt eiseres dat het college een onvolledige zoekslag heeft verricht.
14.1.
De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in rechtsoverweging 11 heeft overwogen over de positie van een derde-belanghebbende in een Woo-procedure, dat eiseres – voor zover zij betoogt dat het college deze passages wél had moeten openbaren – niet kan opkomen tegen de weigering van het college om delen van de documenten te openbaren wegens daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 5.2, eerste lid, van de Woo), omdat deze weigeringsgrond haar als derde-belanghebbende niet raakt. Evenmin kan eiseres daarom opkomen tegen de (on)volledigheid van de zoekslag die het college heeft verricht naar aanleiding van het Woo-verzoek. Het gaat immers niet om haar verzoek.
14.2.
Eiseres heeft verder niet kunnen verduidelijken dat haar beroepsgrond ten aanzien van een ‘uniforme toepassing’ van de Woo een actueel en reëel belang voor haar, als derde-belanghebbende oplevert. Consequente toepassing van de Woo heeft volgens de rechtbank in dit geval namelijk enkel principiële betekenis. De rechtbank gaat daarom voorbij aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
14.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank ter informatie voor eiseres op dat het college de door eiseres bedoelde informatie naar aanleiding van haar eigen Woo-verzoek heeft verstrekt (en dus niet openbaar gemaakt) op grond van artikel 5.5 van de Woo en dat hiervoor – in tegenstelling tot wat eiseres betoogt – een afwijkende belangenafweging plaatsvindt van de in artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo genoemde belangen, dan bij toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo. De artikelsgewijze toelichting bij de Woo vermeldt hierover:

De in de artikelen 5.1 en 5.2 genoemde belangen worden bij toepassing van artikel 5.5 op een andere manier afgewogen dan bij toepassing van de artikelen 5.1 en 5.2. Immers bij de belangenafweging op grond van de artikelen 5.1 en 5.2 wordt het belang van de openbaarheid afgewogen tegen de belangen, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2. Bij de belangenafweging op grond van artikel 5.5 wordt het recht van de verzoeker op de op hem betrekking hebbende informatie afgewogen tegen de in de artikelen 5.1 en 5.2 opgenomen belangen.”. [2]
14.4.
De hiervoor besproken beroepsgronden slagen niet.
De onzorgvuldigheid van besluitvorming
15. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de besluitvorming van het college omtrent het Woo-verzoek onzorgvuldig was, omdat het college noch het Woo-verzoek, noch een concept-besluit aan haar heeft voorgelegd. Dit is onvolledige informatieverschaffing door het college, waardoor eiseres geen volledige zienswijze in kon dienen. Zij is hierdoor in haar rechtsbescherming geschaad, aldus eiseres.
15.1.
De rechtbank oordeelt dat het college het Woo-verzoek of een concept-Woo-besluit niet hoefde voor te leggen aan eiseres. Op grond van artikel 4.1 van de Woo kan namelijk eenieder een verzoek om informatie doen, zonder daarbij een belang te stellen. Het college heeft beoordeeld dat er zestien documenten onder de reikwijdte van het Woo-verzoek vielen die betrekking hadden op eiseres en heeft die aan haar voorgelegd zodat zij haar zienswijze over de openbaarmaking daarvan kon geven. Zij had daarmee alle informatie die zij nodig had om te beoordelen of de openbaarmaking van deze documenten haar in haar belangen zouden raken. Eiseres heeft ook niet concreet onderbouwd welke informatie volgens haar ontbrak. De reden of achtergrond van een Woo-verzoek is geen bij de beoordeling van dat verzoek te betrekken aspect.
Dat het college niet nog meer documenten die haar aangaan, buiten deze zestien, openbaar maakt in het Woo-besluit kan zij reeds vanuit gaan, anders had het college deze documenten ook aan haar voorgelegd om een zienswijze over uit te brengen. Eiseres is daarnaast de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen, bezwaar te maken tegen het Woo-besluit en beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is zij dan ook niet in haar rechtsbescherming geschaad.
15.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college op een juiste wijze de belangen van eiseres heeft afgewogen bij het nemen van het Woo-besluit. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 328, nr. 3, p. 33.
2.Zie Kamerstukken II, 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 51.