Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de veroordeelde, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit het aansturen van geldtransporten en legde hem de verplichting op tot betaling van € 94.625,26 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering van de officier van justitie was om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 176.655,23, maar de rechtbank kwam tot een lager bedrag na beoordeling van de feiten en omstandigheden. De veroordeelde was eerder op 3 februari 2025 veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij hij betrokken was bij het verwerven, vervoeren en overdragen van grote geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van zeven maanden betrokken was bij deze activiteiten en dat hij een percentage van 0,3% ontving van de vervoerde geldbedragen. Na aftrek van gemaakte kosten, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 94.625,26 bedroeg. De rechtbank weigerde het verzoek van de raadsman om de betalingsverplichting op gronden van billijkheid te verlagen, omdat de veroordeelde het risico had genomen dat zijn auto in beslag zou worden genomen en er onvoldoende bewijs was dat een gestolen geldbedrag van € 50.000,-- ten laste van hem kwam. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank zich baseerde op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.