ECLI:NL:RBOVE:2025:1190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
84.304744.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in geval van medeplegen van witwassen

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 65.736,58 aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder op 3 februari 2025 veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij hij in totaal € 32.868.290,-- aan geldbedragen had verworven, vervoerd en overgedragen aan anderen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen door het aansturen van geldtransporten, en dat dit voordeel berekend moest worden op basis van de bewezen feiten.

De vordering van de officier van justitie was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 4.211.002,77, maar de rechtbank heeft dit bedrag niet kunnen onderbouwen met voldoende bewijs. De verdediging voerde aan dat het onduidelijk was waar en wanneer de geldbedragen waren verkregen en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet klopte. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de bedragen in de Defter-app niet als basis konden dienen voor de berekening, en heeft de berekening gebaseerd op de in de bewezenverklaring genoemde bedragen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde gedurende de gehele periode een percentage van 0,2% als vergoeding heeft ontvangen voor het aansturen van de geldtransporten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting lager vast te stellen op gronden van billijkheid, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 65.736,58. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.304744.23
Datum vonnis: 3 maart 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu verblijvende in [verblijfplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 4.211.002,77.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 20 januari 2025. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd. Het standpunt van de officier van justitie houdt, zakelijk weergegeven, in dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen uit de strafbare feiten waarvoor hij bij vonnis van 3 februari 2025 veroordeeld is, alsmede uit andere strafbare feiten. Deze andere strafbare feiten houden in het witwassen van de geldbedragen die te zien zijn in het overzicht in de Defter-app op de telefoon van de veroordeelde.
De raadsman heeft het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven. Het is onduidelijk waar en wanneer de geldbedragen, die in de Defter-app staan vermeld, zijn verkregen en of de veroordeelde daarvan voordeel heeft gehad. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden berekend aan de hand van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen, waarvan de veroordeelde aanvankelijk 0,2% kreeg en later 0,1%.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2025 veroordeeld voor de strafbare feiten:
feiten 1 primair en 2 primair, telkens:
het misdrijf: het medeplegen van gewoontewitwassen.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze vordering samenhangende strafdossier en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal
€ 32.868.290,--, door gedurende een periode van in totaal zeven maanden grote geldbedragen te verwerven, te vervoeren en over te dragen aan anderen.
In de telefoon van de veroordeelde is de app Defter aangetroffen. Dit is een app die gebruikt wordt voor het beheren van financiën. Een deel van de administratie in deze app sloot aan bij het berichtenverkeer tussen de veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] , waaruit bleek dat de veroordeelde [medeveroordeelde] aanstuurde bij het uitvoeren van geldtransporten. De administratie in Defter biedt verder aanwijzingen dat (in het buitenland) geldtransporten hebben plaatsgevonden van Britse ponden. In totaal vermeldt de digitale administratie in Defter een bedrag van € 93.577.839,50 . In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is dit bedrag als uitgangspunt genomen voor de berekening.
De rechtbank overweegt dat Defter de mogelijkheid biedt om meerdere mensen toegang te geven tot dezelfde administratie. Het strafdossier bevat verder aanwijzingen dat de veroordeelde en [medeveroordeelde] niet alleen handelden, maar dat ook een ander of anderen betrokken waren bij de geldtransporten. Uit het dossier kan bovendien niet worden afgeleid dat alle transporten van deze bedragen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en als deze hebben plaatsgevonden in hoeverre de veroordeelde betrokken was bij het vervoer van de geldbedragen die in de Defter-app stonden vermeld. De bedragen vermeld in de Defter app die het bedrag van € 32.868.290,-- overstijgen, kunnen daarom niet als basis dienen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom uitgaan van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen van in totaal € 32.868.290,--.
Opbrengst
De veroordeelde ontving voor het aansturen van de geldtransporten een percentage van 0,5% van de vervoerde geldbedragen. Deze vergoeding deelde hij met [medeveroordeelde] , waarbij zij een verdeling van 0,2% (voor de veroordeelde) en 0,3 % (voor [medeveroordeelde] ) hanteerden. [1] De rechtbank stelt dan ook vast dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door de strafbare feiten. Op enig moment is tussen de veroordeelde en [medeveroordeelde] besproken dat [medeveroordeelde] 0,4% wilde ontvangen, maar niet is gebleken dat zij daar daadwerkelijk uitvoering aan hebben gegeven. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de veroordeelde gedurende de gehele periode een percentage van 0,2% als vergoeding heeft ontvangen.
Het voorgaande levert de volgende berekening op, hetgeen leidt tot het navolgende door veroordeelde genoten voordeel:
€ 32.868.290,-- * 0,2% = € 65.736,58.
Kosten
Niet is gebleken dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt die op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering moeten worden gebracht.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 65.736,58.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De raadsman heeft verzocht om op gronden van billijkheid de betalingsverplichting lager vast te stellen, in verband met de geldbedragen die onder vrachtwagenchauffeurs in beslag zijn genomen en het geldbedrag ten aanzien waarvan aangifte van diefstal is gedaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om op gronden van billijkheid de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel. Met het plegen van de strafbare feiten heeft de veroordeelde het risico genomen en aanvaard dat de geldbedragen ten aanzien waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd, in beslag zouden worden genomen.
Wat betreft het laatste geldbedrag is onvoldoende aannemelijk geworden dat dit geld gestolen is en dat dit ten laste van de veroordeelde is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 65.736,58.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.

Voetnoten

1.De verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 20 januari 2025.