3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 november 2024 reed een bestelauto, Mercedes Citan, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1], op de autosnelweg A50. Dit voertuig gaf een melding op de zogenoemde Automatic Numberplate Recognition (ANPR). Dit betrof een melding met als doel om dit voertuig te controleren vanwege of in verband met ondermijnende criminaliteit. Dit voertuig is vervolgens gereden via de afrit 27 Markelo en over de N350 waar de bestuurder via de Langstraat de verzorgingsplaats Struik opreed.
De bestuurder van dit voertuig bleek [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) te zijn.
Hij heeft het voertuig vlak achter een (groene) vrachtwagen (trekker) met oplegger, voorzien van Pools kenteken [kenteken 2] (trekker) en [kenteken 3] (oplegger) geparkeerd. Verdachte was de bestuurder van deze vrachtwagen. Verdachte was onderweg naar het Verenigd Koninkrijk en zou via Hoek van Holland met de boot naar Harwich (VK) reizen. De medeverdachte is uitgestapt en heeft contact gemaakt met verdachte. Het codewoord “[alias]” is gebruikt om vast te stellen dat men de juiste persoon voor zich had. Hierna is de medeverdachte teruggegaan naar de Mercedes, heeft de schuifdeur geopend en is in de laadruimte gegaan. Hij kwam uit de laadruimte met een big shopper van supermarkt Hoogvliet en een zwarte sporttas. Hij is met deze tassen naar de vrachtwagen van verdachte gelopen en heeft de tassen aan verdachte overgedragen. Verdachte heeft de tassen aangenomen en heeft deze in de cabine van zijn vrachtwagen geplaatst. Direct zichtbaar in de big shopper tas waren meerdere gesealde blokken. Hierop zijn de verdachten aangehouden.
Na aanhouding van de verdachten bleken beide tassen totaal 40 gesealde blokken te bevatten. De blokken zijn forensisch onderzocht. Het gezamenlijk brutogewicht van de blokken was 21,420 kilogram en deze bevatten, zoals de rechtbank vaststelt op basis van de van elk van de blokken genomen en geteste monsters, heroïne.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte tassen in de cabine van zijn vrachtwagen heeft gezet en dat zich in die tassen 40 gesealde blokken bevonden die heroïne bevatten.
Het juridisch beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk uitvoeren van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder A van de OW is vereist dat verdachte de beschikkingsmacht over die verdovende middelen had en ook dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn onder deze wetenschap kan worden geschaard.
Volgens vaste jurisprudentie neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de eigenaar/bestuurder van een voertuig geacht wordt te weten wat er in zijn voertuig ligt.
Uitvoer in de zin van de Opiumwet is een ruim begrip, waaronder de verlengde uitvoer kan worden begrepen. In artikel 1, vijfde lid, van de OW is bepaald dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in artikel 2 van de OW, is begrepen: “het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven.” Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor verlengde uitvoer is niet vereist dat de drugs Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting op 14 februari 2025 verklaard dat hij internationaal vrachtwagenchauffeur is. Op de buitenkant van de vrachtwagen staan de namen van de bestemmingen waar het bedrijf goederen naartoe vervoert. Tijdens een verplichte 24-uurs pauze in Duitsland is hij op een parkeerplaats voor vrachtwagens door een onbekende persoon benaderd. Deze persoon kwam naar hem toe en vroeg hem of hij een cadeau/pakket mee wilde nemen naar het Verenigd Koninkrijk. Het pakket zou hij ergens tijdens de rit op een locatie in Nederland ontvangen. Dit was de locatie waar hij later is aangehouden.
Deze persoon heeft hem verteld dat degene die het pakket in Nederland aan hem zou afgeven, zich zou identificeren met het codewoord “[alias]”. Verdachte moest het pakket in het Verenigd Koninkrijk op de eerste parkeerplaats in de haven van Harwich afgeven aan de degene die het daar zou ophalen. Die persoon zou zich op die parkeerplaats bij verdachte melden. Voor het transport van de tassen was aan verdachte vierhonderd euro in het vooruitzicht gesteld. Verdacht wist dat het pakket illegale goederen bevatte, maar hij dacht aan dure whisky of andere dure goederen.
Voorwaardelijke opzet op verlengde uitvoer
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de uitvoer van heroïne. Verdachte was bestuurder van de vrachtwagen, zodat voor de rechtbank vaststaat dat verdachte de beschikkingsmacht had over de daarin aangetroffen heroïne. Verdachte heeft de tassen zelf in de cabine van zijn vrachtwagen gezet.
Ondanks de omstandigheid dat verdachte naar eigen zeggen dacht dat de tassen illegale goederen bevatten, heeft hij over de exacte inhoud van de inhoud van de tassen geen vragen gesteld, noch aan de medeverdachte noch aan de persoon die hij in Duitsland heeft ontmoet. Na ontvangst van de tassen in Nederland heeft hij evenmin zelf gecontroleerd wat er in de tassen zat. Het lag echter onder de hiervoor genoemde omstandigheden op de weg van verdachte om dit wel te doen, temeer omdat de tassen niet waren afgesloten en direct zichtbaar in de big shopper meerdere gesealde blokken te zien waren. Verdachte kende de persoon in Duitsland en de medeverdachte bovendien niet. Verdachte heeft er echter voor gekozen de tassen – tegen een vooraf overeengekomen vergoeding – met de blokken aan te nemen van de medeverdachte en deze tassen in de cabine van zijn vrachtwagen te zetten. Het is algemeen bekend dat harddrugs op een dergelijke wijze worden verpakt. Het moet gelet op de verpakkingswijze ook voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat geen sprake was van flessen drank, maar van (hard)drugs. Bovendien vond de overdracht plaats onder schimmige omstandigheden, te weten op een parkeerplaats en middels het uitspreken van een codewoord. Door zo te handelen heeft verdachte het risico genomen dat de inhoud van de tassen van criminele aard was – meer specifiek harddrugs konden bevatten.
Tegen deze achtergrond heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij als bestuurder verdovende middelen (heroïne) zou vervoeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden gesteld dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet op het uitvoeren van de harddrugs heeft gehad.
Verdachte was met zijn vrachtwagencombinatie onderweg naar Engeland, waardoor sprake is van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
In reactie op het verweer van de raadsman dat het ten laste gelegde “vervoeren” niet bewezen kan worden, overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het “vervoeren” is niet vereist dat verdachte zelf met de blokken heroïne heeft gereden. Blijkens geldende jurisprudentie dient de betekenis van het begrip vervoeren in overeenstemming met de strekking van de wet ruim opgevat te worden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met de medeverdachte de heroïne van het ene voertuig (de bestelauto) naar het andere voertuig (de vrachtwagen) heeft verplaatst. Verdachte heeft de heroïne niet alleen in zijn vrachtwagencabine gezet, maar ook gefaciliteerd dat deze verder overgebracht kon worden. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Er is sprake geweest van gezamenlijk handelen van en een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de materiële bijdrage van verdachte aan de feiten van een zodanig gewicht is geweest dat van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte kan worden gesproken. De rechtbank vindt daarmee bewezen dat hij als medepleger heeft te gelden.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 is sprake van een dermate verknochtheid dat de rechtbank de samenloopt tussen deze feiten als eendaadse samenloop zal beschouwen.