ECLI:NL:RBOVE:2025:1152

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
08.305157.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en poging tot oplichting via WhatsApp

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en poging tot oplichting. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een geldboete van €1.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 30 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 heeft voorgedaan als een familielid van de slachtoffers via WhatsApp. Hij heeft hen op slinkse wijze weten te overtuigen om geldbedragen over te maken, door zich voor te doen als iemand in financiële nood. De rechtbank heeft de feiten als bewezen verklaard, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd ten tijde van de feiten en zijn positieve ontwikkeling sindsdien. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat meegenomen, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf. De verdachte heeft zijn spijt betuigd en is bereid om de schade te vergoeden, maar het verzoek om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te verkrijgen is afgewezen, omdat dit aan de Dienst Justis is voorbehouden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.305157.22 (P)
Datum vonnis: 27 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 februari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.H.T. de Haas, advocaat in Putten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgelicht door zich in WhatsAppberichten voor te doen als een familielid en hen zo aan te zetten tot het betalen van geld;
feit 2:[slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geprobeerd op te lichten door zich in WhatsAppberichten voor te doen als een familielid en hen zo aan te zetten tot het betalen van geld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2021 tot en met 6
oktober 2021 te [plaats 1] en/of te [plaats 2], althans in Nederland,
(telkens), met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten (telkens) de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, te weten geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 1], van ongeveer €3.037,65 en
toebehorende aan [slachtoffer 2], van ongeveer €209,45,
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door middel van het versturen van (een) WhatsAppbericht(en) - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in (geld)nood en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar (een) bankrekening(en), onder controle/beheer van hem, verdachte
(waardoor hij, verdachte, (telkens) geldbedragen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
ontvangen);
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2021 tot en met 6
oktober 2021 te [plaats 3] en/of te [plaats 1] en/of te [plaats 4], althans in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten (telkens) de afgifte van een (grote) hoeveelheid geld, te weten geldbedragen,
toebehorende aan [slachtoffer 1], van €1.500,- en
toebehorende aan [slachtoffer 3], van ongeveer €4.037,65 en
toebehorende aan [slachtoffer 4],
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] - door middel van het versturen van (een) WhatsAppbericht(en) - voor te doen als een bekende van aangever, verkerend in (geld)nood en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] op die manier aan te zetten (om) geld over te boeken naar (een) bankrekening(en), onder controle/beheer van, hem, verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert geen bewijsverweer en komt tot de conclusie dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen. Omdat de verdachte deze feiten bekent en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). [1]
Ten aanzien van feit 1
het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 februari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 2 oktober 2021, pagina’s 348 tot en met 351.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 19 oktober 2021, met nummer PL0600-2021490480-2.
Ten aanzien van feit 2
het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 februari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 2 oktober 2021, pagina’s 348 tot en met 351.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 6 oktober 2021, pagina’s 343 tot en met 345.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 9 oktober 2021, pagina’s 354 en 355.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 30 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 in Nederland,
telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten telkens de afgifte van geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1], van ongeveer € 3.037,65 en
toebehorende aan [slachtoffer 2], van ongeveer € 209,45,
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - door middel van het versturen van WhatsAppberichten - voor te doen als een bekende, verkerend in (geld)nood en
die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op die manier aan te zetten om geld over te boeken naar bankrekeningen,
waardoor hij, verdachte, telkens geldbedragen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft
ontvangen;
2
hij in de periode van 30 september 2021 tot en met 6 oktober 2021 in Nederland,
telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten telkens de afgifte van geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1], van € 1.500,- en
toebehorende aan [slachtoffer 3], van ongeveer € 4.037,65 en
toebehorende aan [slachtoffer 4],
door zich tegenover die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] - door middel van het versturen van WhatsAppberichten - voor te doen als een bekende, verkerend in (geld)nood en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op die manier aan te zetten om geld over te boeken naar bankrekeningen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd
feit 2
het misdrijf:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij enerzijds gelet op de ernst van de feiten en het door verdachte geschonden vertrouwen bij de aangevers en anderzijds op het lange tijdsverloop sinds de feiten plaatsvonden en de proceshouding van verdachte, waaronder het door hem getoonde berouw.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het relatief lage benadelingsbedrag, de persoon van verdachte, zijn berouwvolle proceshouding en met de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op deze omstandigheden een geldboete ter hoogte van € 2.500,00 een passende sanctie is. Indien dat naar het oordeel van de rechtbank geen passende sanctie is, heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen voor de duur van 80 uren, zo nodig in combinatie met een geldboete.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich in september en oktober 2021 schuldig gemaakt aan oplichting door middel van ‘WhatsAppfraude’. Verdachte deed zich telkens voor als bekende, meestal een zoon, van degene die hij berichtte. In de berichten schreef hij dat zijn telefoon het niet meer deed en dat hij een andere telefoon in gebruik had. Op een gegeven moment stuurde hij dat hij niet meer bij zijn bankierenapp kon, terwijl hij nog wel een rekening moest betalen. Daarna volgde telkens de vraag of aangevers deze rekening konden betalen en stuurde hij hen fictieve factuurgegevens. Als gevolg van deze methode heeft [slachtoffer 1] ruim € 3.000,00 betaald en [slachtoffer 2] ongeveer € 200,00. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben niet betaald, omdat zij argwaan kregen. [slachtoffer 1] is niet ingegaan op een tweede verzoek om een rekening te betalen.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen financiële schade aan aangevers toegebracht, maar hij heeft ook het vertrouwen van aangevers geschaad.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder – en ook niet na de bewezenverklaarde feiten – is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Uit het reclasseringsrapport van 24 april 2024 komt naar voren dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat en dat de reclassering meerdere beschermende factoren ziet. De voornaamste beschermende factor ziet de reclassering in de persoonlijke ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt, waardoor hij zich niet meer laat verleiden tot delictgedrag. Daarnaast zijn het stabiele sociale netwerk van verdachte, de studie Social Work die verdachte volgt aan de Hogeschool van Utrecht en de financiële vaardigheden waarover verdachte beschikt beschermende factoren.
Ter terechtzitting heeft verdachte meerdere malen zijn spijt betuigd. Hij heeft daarbij verteld dat hij het slecht en fout vindt wat hij gedaan heeft. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en hij wil verantwoordelijkheid nemen voor zijn handelen. Hij heeft daarnaast verteld dat hij er, mede door zijn studie, van doordrongen is wat hij de aangevers heeft aangedaan en dat het door hem geschonden vertrouwen bij hen kan leiden tot mentale problemen. Hij had hen dit graag in een mediationtraject willen vertellen en hen daarbij willen zeggen dat het hem spijt en dat hij de schade wilde vergoeden, maar mediation is uiteindelijk niet van de grond gekomen.
De redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Op 9 oktober 2021 is verdachte in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen, waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. De datum van dit vonnis is 27 februari 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar en vier maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding dient te leiden tot strafvermindering.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke taakstraf een passende straf is. Echter, ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte pas achttien jaar oud. Sindsdien is geruime tijd verstreken en verdachte heeft laten zien dat hij in de tussentijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft zijn leven goed op orde gebracht, hij studeert en hij is niet opnieuw de fout ingegaan. Bovendien heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en daarover berouw getoond. De rechtbank zal gelet op deze strafverminderende omstandigheden een kortere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd en zij zal ook deels een andere strafmodaliteit, te weten een geldboete, opleggen. De rechtbank acht een geldboete als financiële prikkel passend omdat verdachte deze feiten destijds pleegde om naar eigen zeggen ‘snel geld te kunnen verdienen’ en verdachte ook moet voelen dat hij uiterst kwalijk heeft gehandeld.
Alles afwegend acht de rechtbank in beginsel een taakstraf voor de duur van 80 uren en een geldboete van € 1.000,00 passend en geboden. Gelet op de eerdergenoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf verminderen met 20 uren taakstraf. Dat betekent dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 60 uren en een geldboete van € 1.000,00.
Verzoek overweging Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)
De raadsman heeft verzocht in het vonnis een bijzondere strafoverweging op te nemen waarin staat dat de rechtbank van oordeel is dat dit vonnis geen reden mag zijn om de afgifte van een VOG te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af, nu het al dan niet verstrekken van een VOG is voorbehouden aan de Dienst Justis, die namens de Staatssecretaris Rechtsbescherming beslist of een aanvrager een VOG krijgt, zodat de strafrechter hierin niet zal treden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd
feit 2, het misdrijf:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.000 (zegge: duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en
mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke eenheid met nummer PL0600-2022094729. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.