ECLI:NL:RBOVE:2025:1147

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
C/08/315365 / HA ZA 24-234
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstoorde relatie tussen buren op agrarisch bedrijf leidt tot rechtszaak over gebruik van woonhuis en contactverbod

In deze zaak gaat het om een conflict tussen twee partijen die naast elkaar wonen op een agrarisch bedrijf. Partij A is uitgetreden uit de maatschap en het bedrijf wordt nu geleid door zijn zoon (partij B1) en diens echtgenote (partij B2). De relatie tussen de partijen is ernstig verstoord, wat heeft geleid tot spanningen en juridische vorderingen. Partij A vordert onder andere dat partij B1 en B2 worden verboden gebruik te maken van zijn woonhuis en dat er een contactverbod wordt opgelegd aan partij B2. De rechtbank oordeelt dat de meest vergaande vordering, namelijk de verplichting voor partij A om te verhuizen, ongegrond is. Wel worden de vorderingen toegewezen die ervoor zorgen dat partij A en partij B2 elkaar zo min mogelijk tegenkomen. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsvoering van partij B1 en B2 niet wordt geschaad door deze toewijzing. Daarnaast wordt een contactverbod opgelegd aan partij B2 voor de duur van een jaar, gezien de onrechtmatige gedragingen en de stress die partij A ervaart. De vorderingen van partij B1 en B2 in reconventie worden afgewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/315365 / HA ZA 24-234
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. E.J.M. Maatman,
tegen

1.[partij B 1],

te [woonplaats 2],
2.
[partij B 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna (samen) te noemen: [partij B 1] en/of [partij B 2],
advocaat: mr. G.R.D. Dekker.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 14
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 8
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 15 t/m 19
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- nagekomen producties 21 t/m 24 van de zijde van [partij A]
- nagekomen producties 9 t/m 11 aan de zijde van [partij B 1] en [partij B 2]
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt
- de pleitaantekeningen van [partij A]
- de pleitaantekeningen van [partij B 1] en [partij B 2]
- het bericht van het mediationbureau van de rechtbank van 24 december 2024 met de mededeling: ‘geen overeenstemming’
- de akten van partijen op de rol van 22 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting in conventie en in reconventie

2.1.
Partijen wonen naast elkaar op het agrarische bedrijf. [partij A] is inmiddels uitgetreden uit de maatschap en het bedrijf wordt nu gedreven door zijn zoon [partij B 1] en echtgenote [partij B 2]. De relatie tussen partijen is ernstig verstoord geraakt, zodanig dat zij niet meer met elkaar kunnen overleggen en er grote spanningen zijn ontstaan tussen [partij A] en [partij B 2]. De partijen hebben daar veel last van en stellen vorderingen tegen elkaar in die ertoe moeten leiden dat zij elkaar niet/minder tegenkomen.
De rechtbank vindt de meest vergaande vordering – de verplichting voor [partij A] om te verhuizen – ongegrond, onvoldoende onderbouwd en ook te ver gaan. Wel zullen de vorderingen worden toegewezen die er toe leiden dat [partij A] en [partij B 2] elkaar niet dan wel zo min mogelijk tegenkomen. Toewijzing van deze vorderingen schaadt de bedrijfsvoering van [partij B 1] en [partij B 2] naar het oordeel van de rechtbank niet.

3.De feiten in conventie en in reconventie

3.1.
Partijen wonen op het agrarische bedrijf aan de [adres 1]. [partij A] bewoont een woonhuis met inpandige deel op [adres 2] en [partij B 1] en [partij B 2] bewonen een nieuw gebouwde woning ernaast op [adres 3].
3.2.
[partij A] heeft met zijn echtgenote, de moeder van [partij B 1], het bedrijf in maatschapsverband uitgeoefend, waarna [partij B 1] op enig moment is toegetreden. De moeder is in 2012 uit de maatschap getreden en [partij A] in 2018. Daarna is [partij B 2] toegetreden.
3.3.
[partij A] heeft sinds zijn uittreding uit de maatschap in 2018 het vruchtgebruik van het door hem bewoonde woonhuis met inpandige deel inclusief een tuin/erf dat bij de woning hoort. Dit blijkt uit de akte ontbinding maatschap van 3 september 2018, hierna ook: de akte.
3.4.
Achter de woningen bevinden zich enkele schuren die in gebruik zijn bij het agrarische bedrijf.
3.5.
Tot 2024 heeft [partij A] zijn auto geparkeerd in een garage die bij hem niet in vruchtgebruik is.
3.6.
[partij B 1] en [partij B 2] maken voor het exploiteren van een boerderijwinkel voor vleesverkoop gebruik van een gedeelte van de inpandige deel die bij de woning van [partij A] hoort.
Op de inpandige deel bevinden zich ook enkele nutsvoorzieningen, zoals de watertoevoer naar de schuren achter de woning. Ook gebruiken [partij B 1] en [partij B 2] de inpandige deel als opslag voor bijvoorbeeld voeding voor hun dieren.
3.7.
[partij B 1] en [partij B 2] exploiteren tevens een campercamping op het terrein.
3.8.
In september/oktober 2023 zijn de spanningen tussen [partij A] en [partij B 2] zodanig hoog opgelopen dat Veilig Thuis Twente er bij betrokken is geraakt.

4.De vorderingen in conventie en in reconventie en de verweren

Vorderingen in conventie
4.1.
[partij A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling in de proceskosten en de nakosten:
primair:
I. [partij B 1] en [partij B 2] ieder gebruik te verbieden van het woonhuis ([adres 2]) met ondergrond, erf en tuin zoals omschreven is in de akte ontbinding maatschap d.d. 3 september 2018, vanaf één week na betekening van het vonnis;
II. [partij B 2] te verbieden om na betekening van het vonnis, anders dan via haar advocaat, direct of indirect, in persoon, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact te zoeken met [partij A] voor onbepaalde duur, dan wel voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen duur;
III. [partij B 1] en [partij B 2] te veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis iedere onjuiste vermelding van de adresgegevens van de camperplaats, te weten [adres 2], te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. aan het gevorderde onder I, II, en III een dwangsom te verbinden ter hoogte van € 500,- per overtreding per dag met een maximum van € 50.000,-, dan wel een dwangsom van een hoogte door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
subsidiair:
V. [partij B 1] en [partij B 2] ieder gebruik van de deel (de inpandige schuur zoals omschreven in punt 7 van de dagvaarding) in de woning ([adres 2]) te ontzeggen, behoudens de toegang tot de gezamenlijke meterkast en gasaansluiting die door middel van een eigen ingang te bereiken is, vanaf één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
VI. aan het gevorderde onder V een dwangsom te verbinden ter hoogte van € 500,- per overtreding per dag met een maximum van € 50.000,-, dan wel een dwangsom van een hoogte door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
primair en subsidiair:
VII. [partij B 1] en [partij B 2] te bevelen binnen één week na betekening van het vonnis alle zaken die hen in eigendom toebehoren van de deel in de woning te verwijderen en verwijderd te houden;
VIII. aan het gevorderde onder VII een dwangsom te verbinden ter hoogte van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-, dan wel een dwangsom van een hoogte door deze rechtbank in goede justitie te bepalen, voor zover dat [partij B 1] en [partij B 2] de zaken die hen in eigendom toebehoren niet volledig verwijderd hebben en verwijderd houden van de deel in de woning;
Vorderingen in reconventie
4.2.
[partij B 1] en [partij B 2] vorderen, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling in de proceskosten en de nakosten:
[partij A] binnen een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis mee te laten werken aan de verhuizing en hem te verplichten tot herstel van het achterstallig onderhoud en de onomkeerbare vernielingen aan zijn in vruchtgebruik genomen woning, hem daarbij te verbieden verdere vernieling aan te richten;
conform de wettelijke opzegtermijn, dan wel middels een door de rechtbank in goede justitie te bepalen manier, de huur van de garage te beëindigen;
de achterstallige huurpenningen te voldoen ter hoogte van € 10.800,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
4.3.
Partijen voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Allereerst wordt de vordering van [partij B 1] en [partij B 2] om [partij A] te verplichten om te verhuizen afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
Conflicten
5.2.
Gelet op alle problemen die er zijn gerezen zien [partij B 1] en [partij B 2] geen andere oplossing dan de gedongen verhuizing van [partij A]. Zij kunnen niet verhuizen omdat ze met hun bedrijf gebonden zijn aan de locatie.
5.3.
[partij A] is het niet eens met een verhuizing. Hij is verknocht aan de plek en meent dat [partij B 1] en [partij B 2] er op uit zijn om hem weg te pesten.
5.4.
[partij A] heeft op grond van de akte levenslang het vruchtgebruik van de woning aan de [adres 2]. Daarin is niets geregeld over het opzeggen van het vruchtgebruik van [partij A]. [partij B 1] en [partij B 2] hebben onvoldoende aangevoerd op grond waarvan [partij A] dit recht niet zou mogen uitoefenen. [partij B 1] en [partij B 2] hebben zich niet beroepen op (gedeeltelijke) ontbinding van de akte. Daarnaast hebben zij onvoldoende gemotiveerd gesteld dat nakoming van de akte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het recht van vruchtgebruik zoals in de akte is toegestaan is dan ook leidend.
5.5.
Beide partijen verwijten elkaar over en weer de oorzaak van de conflicten te zijn. Anders dan [partij B 1] en [partij B 2] stellen, kan de verstoorde relatie tussen partijen niet alleen aan [partij A] worden toegerekend. Ook uit het verslag van Veilig Thuis Twente van 27 oktober 2023 kan niet precies worden afgeleid wat ieders aandeel is in het ontstaan van de conflicten tussen [partij A] en [partij B 2]. De rechtbank meent dat niet alleen één partij verantwoordelijk kan worden gehouden voor (het niet oplossen van) de conflicten.
Onderhoud
5.6.
[partij B 1] en [partij B 2] hebben daarnaast aangevoerd dat [partij A] de woning gebrekkig onderhoudt, wat [partij A] betwist. Het geschil hierover spitst zich toe op het kozijnwerk van de woning.
5.7.
In de akte staat vermeld dat het beheer, onderhoud en herstel van de woning voor rekening is van de vruchtgebruiker. [partij A] heeft erkend dat hij onderhoud dient te plegen en heeft gesteld dat zijn andere zoon inmiddels onderhoud heeft gepleegd aan de kozijnen.
In hoeverre [partij A] daar volledig in is geslaagd, kan de rechtbank niet beoordelen. Omdat er in de akte geen gevolgen worden verbonden aan eventueel achterstallig onderhoud, is dat ook niet van belang. Daarnaast is het door [partij B 1] en [partij B 2] aangevoerde achterstallige onderhoud van de kozijnen niet een zodanige omstandigheid dat op grond van redelijkheid en billijkheid het vruchtgebruik zou moeten eindigen. Dit neemt niet weg dat [partij A] krachtens de akte gehouden is om onderhoud te verrichten. Naar [partij A] heeft gesteld en door [partij B 1] en [partij B 2] onvoldoende gemotiveerd is betwist, is hij daar inmiddels aan begonnen.
5.8.
Er is met andere woorden geen grondslag voor de gevorderde verhuizing in verband met de gerezen conflicten en de discussie over het onderhoud. De rechtbank vindt een gedwongen verhuizing bovendien buiten proporties. Evenmin zal [partij A] worden verplicht tot herstel van achterstallig onderhoud, nu niet kan worden vastgesteld dat hij daarin tekort schiet, deze verplichting bovendien al in de akte staat en [partij A] al onderhoud pleegt.
Aanpassingen
5.9.
[partij B 1] en [partij B 2] hebben aangevoerd dat [partij A] zonder hun toestemming aanpassingen in de inpandige deel heeft gedaan. Zij vinden dat deze moeten worden teruggedraaid en dat aanpassingen voortaan moeten worden verboden. [partij A] erkent dat hij aanpassingen heeft gedaan, maar meent dat hij deze aanpassingen eenvoudig kan terugdraaien terwijl deze bovendien niet verboden zijn.
5.10.
De rechtbank constateert dat over eventuele aanpassingen aan de woning in de akte niet is opgenomen dat die niet zijn toegestaan. Wel is opgenomen dat de vruchtgebruiker bij einde van het vruchtgebruik de zaak in oude toestand terug moet brengen. Op grond waarvan het vruchtgebruik tussentijds kan worden beëindigd bij aanpassingen aan de woning, hebben [partij B 1] en [partij B 2] niet voldoende onderbouwd. Op grond waarvan [partij A] gedurende het vruchtgebruik deze zou moeten terugdraaien is ook niet voldoende onderbouwd. De vorderingen van [partij B 1] en [partij B 2] die daarop zien worden daarom afgewezen.
Einde van de huur van de garage en de betaling van huurpenningen
5.11.
[partij B 1] en [partij B 2] beroepen zich op het bestaan van een huurovereenkomst voor de garage en stellen dat zij in 2018 een huurprijs zijn overeengekomen van € 1.800,00 per jaar. [partij A] heeft de huurprijs nog nooit betaald. Verwezen wordt naar een brief van [partij B 1] aan [partij A] van februari 2018.
5.12.
[partij A] betwist het bestaan van een dergelijke (huur)overeenkomst. Hij heeft de brief nooit gezien. Het gebruik van de garage is op enig moment mondeling afgesproken. Er is geen bedrag overeengekomen. [partij B 1] en [partij B 2] hebben ook nog nooit eerder om betaling gevraagd en nooit een ingebrekestelling gestuurd, zodat [partij A] niet in verzuim is. Als er al een huurprijs zou gelden dan is deze (deels) verjaard.
5.13.
Beide partijen erkennen dat er sprake is (geweest) van toegestaan gebruik van de garage door [partij A] en dat [partij A] inmiddels geen gebruik meer maakt van de garage.
[partij B 1] en [partij B 2] hebben voor het bewijs van het bestaan van een huurovereenkomst verwezen naar een brief gericht aan [partij A] en zijn echtgenote. Aangezien [partij A] de ontvangst van de brief waarin de huur staat vermeld ontkent, hebben [partij A] en [partij B 2] door de enkele verwijzing naar de brief onvoldoende onderbouwd dat partijen huur van de garage zijn overeengekomen met een huurprijs van € 1.800,-- per jaar. De brief is niet gedateerd (alleen de maand februari 2018 is vermeld), niet geadresseerd en is door niemand ondertekend, zodat aan de juistheid ervan moet worden getwijfeld. Dat partijen dit zijn overeengekomen verhoudt zich bovendien niet goed met het feit dat [partij B 1] en [partij B 2] pas nadat zij in deze procedure betrokken zijn geraakt dit standpunt innemen en [partij A] aanmanen om te betalen. Dat zij eerder hebben aangedrongen op nakoming van de huurovereenkomst is niet gesteld.
5.14.
De vorderingen van [partij B 1] en [partij B 2] over de huur van de garage worden daarom afgewezen.
Gebruik [adres 2]
5.15.
[partij A] vordert dat [partij B 1] en [partij B 2] het gebruik van zijn erf en van de inpandige deel wordt ontzegd. Hij ervaart er veel stress en overlast van dat [partij B 1] en [partij B 2] voor het uitoefenen van hun agrarische bedrijf en de camperplaats op het erf lopen en op de inpandige deel komen. Ook stoort het hem erg dat op zijn erf campers vlak tegen (de ramen van) zijn woning worden geparkeerd en hem daardoor de weg en het zicht versperren.
5.16.
[partij B 1] en [partij B 2] voeren hiertegen aan dat ontzegging om op het erf en op de inpandige deel te komen hen ernstig zal beperken in de uitoefening van hun agrarische bedrijf en van de camperplaats. Zij kunnen niet bij de schuren en de camperplaats komen zonder het erf van [partij A] te gebruiken. De overlast die [partij A] daar van zou hebben, wordt ontkend. Daarnaast maken zij gebruik van de inpandige deel met een boerderijwinkel en moeten zij altijd toegang houden tot de nutsvoorzieningen, zoals de watertoevoer voor de dieren. Bij de mondelinge behandeling heeft [partij B 1] vermeld dat [partij A] bij de notaris, na het passeren van de akte, mondeling heeft toegezegd dat zij de inpandige deel mochten blijven gebruiken. [partij A] betwist deze toezegging.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [partij B 1] en [partij B 2] onvoldoende gemotiveerd waarom zij gebruik zouden mogen maken van de woning en het erf van [partij A] om bij de schuren en de camperplaats te kunnen komen. De woning van [partij B 1] en [partij B 2] bevindt zich naast die van [partij A] en zij hebben bovendien niet onderbouwd dat zij vanaf hun eigen erf daar niet zouden kunnen komen zonder het erf van [partij A] te betreden. Als dat zo was, had het in de rede gelegen om hier in de akte iets over te vermelden, hetgeen niet is gebeurd. Dat mondeling iets over het gebruik van de inpandige deel is afgesproken hebben [partij B 1] en [partij B 2] in de processtukken niet vermeld (dit kwam pas bij de mondelinge behandeling aan de orde) en deze stelling is onvoldoende onderbouwd. Wel wordt verwezen naar overweging 5.19. hierna over het niet hebben van bezwaar van [partij A] tegen agrarisch verkeer.
5.18.
Hetzelfde als voor [partij B 1] en [partij B 2] dient te gelden voor gasten van de camperplaats die het erf van [partij A] betreden. Niet is gesteld dat de campers niet elders (op het erf van [partij B 1] en [partij B 2]) kunnen rijden en staan, zodat er geen enkele noodzaak is om te handelen in strijd met het vruchtgebruik van [partij A].
5.19.
Bij de mondelinge behandeling heeft [partij A] toegelicht dat hij er geen bezwaar tegen heeft als vrachtwagens en landbouwmachines op zijn erf rijden om de agrarische onderneming te bereiken. Het gaat hem alleen om de eerste vijf meter gerekend vanaf de zijkant van zijn woning, waarvan hij niet wil dat daarop wordt gereden of geparkeerd. Gelet hierop gaat de rechtbank er van uit dat [partij A] agrarisch verkeer op zijn erf buiten de afstand van vijf meter van de woning blijft dulden. Dit gaat alleen over verkeer ten behoeve van de agrarische onderneming en niet voor de campers, waarvan niet kan worden gezegd dat die gezien hun afmetingen niet alleen van het erf van [partij B 1] en [partij B 2] gebruik zouden kunnen maken.
5.20.
Ook voor de inpandige deel geldt dat deze bij de genoemde akte in vruchtgebruik is gegeven aan [partij A] zodat [partij A] in beginsel recht heeft op het ongestoorde genot. [partij B 1] en [partij B 2] hebben onvoldoende onderbouwd waarom zij gebruik zouden moeten maken van de inpandige deel voor bijvoorbeeld opslag. Zij hebben niet gemotiveerd betwist dat er elders in de agrarische onderneming ruimte is die geschikt is of kan worden gemaakt voor opslag. Dit geldt ook voor de nutsvoorzieningen. Weliswaar hebben [partij B 1] en [partij B 2] naar voren gebracht dat deze nutsvoorzieningen voor hun bedrijfsvoering essentieel zijn, maar zij hebben niet onderbouwd dat deze voorzieningen niet elders kunnen worden ondergebracht. Verwezen wordt naar de laatste zin van overweging 5.24.
5.21.
Gelet op het hoog oplopende conflict tussen [partij A] en [partij B 2] is het zeer onwenselijk dat zij elkaar op de inpandige deel tegen kunnen komen. De vordering van [partij A] wordt toegewezen.
5.22.
Een andere afweging maakt de rechtbank voor de boerderijwinkel. [partij A] heeft toegelicht dat zijn vordering om [partij B 1] en [partij B 2] te weren van zijn huis en erf met name is ingegeven door de oplopende spanningen met [partij B 2] als hij haar tegenkomt op de inpandige deel waar de opslag en de nutsvoorzieningen zijn. [partij A] heeft in de processtukken niets vermeld over de boerderijwinkel en evenmin welke bezwaar hij tegen de winkel heeft. Ook is niet aannemelijk geworden dat partijen elkaar daar tegenkomen.
5.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de boerderijwinkel een onderdeel is van de agrarische bedrijfsvoering van [partij B 1] en [partij B 2]. Het belang van [partij A] om met rust te worden gelaten lijkt niet te worden beperkt als de boerderijwinkel op dezelfde plek blijft. De beslissing om [partij B 1] en [partij B 2] niet toe te staan om de boerderijwinkel open te houden zal grote bedrijfseconomische gevolgen hebben. Bij afweging van de belangen van [partij A] (rust) en [partij B 1] en [partij B 2] (bedrijfsvoering) laat de rechtbank de bedrijfsvoering voorgaan. Dit betekent dat [partij A] de uitoefening van de boerderijwinkel in alle redelijkheid zal moeten dulden.
5.24.
Het voorgaande betekent dat de primaire vordering van [partij A] onder I (grotendeels) en onder VII zal worden toegewezen en ook dat [partij B 1] en [partij B 2], met uitzondering van de boerderijwinkel, geen gebruik mogen maken van de inpandige deel en deze moeten ontruimen. Aan de subsidiaire vordering onder V komt de rechtbank niet toe. Daarin heeft [partij A] een minder vergaande variant van de vordering onder I ingesteld namelijk ‘behoudens de toegang tot de gezamenlijke meterkast en gasaansluiting die door middel van een eigen ingang te bereiken is’. Het staat partijen uiteraard vrij om een eigen ingang voor [partij B 1] en [partij B 2] voor de nutsvoorzieningen overeen te komen.
Contactverbod
5.25.
[partij A] vordert dat [partij B 2] alleen nog via de advocaat contact met haar mag opnemen. [partij B 1] en [partij B 2] voeren hiertegen aan dat een contactverbod met [partij B 1] en [partij B 2] de bedrijfsvoering onmogelijk zal maken. Bovendien wordt volgens hen niet voldaan aan de strenge criteria die aan zo’n verbod moeten worden gesteld.
5.26.
De rechtbank constateert allereerst dat dit deel van de vordering alleen betrekking heeft op [partij B 2] en niet op [partij B 1], zoals ten onrechte door [partij B 1] en [partij B 2] wordt gesteld.
5.27.
Voor toewijzing van een contactverbod moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarnaast moet er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen bestaan. Bij de afweging moeten alle omstandigheden van het geval en de belangen van partijen in acht worden genomen.
5.28.
Uit door [partij A] overgelegde videobeelden van de periode tot september 2023 blijkt dat [partij B 2] zich ophoudt dicht in de buurt van (bezittingen van) [partij A], zonder dat aannemelijk is dat zij daar een rechtmatig belang bij heeft. Op de beelden is bijvoorbeeld te zien dat zij dicht in de buurt van bezittingen van [partij A] is, een agressieve beweging in de richting van de camera maakt en een doek over de camera gooit. [partij A] ondervindt hier veel stress van. In het dossier dat de politie, wijkteam Enschede van een huisbezoek aan [partij A] op 14 september 2023 heeft opgemaakt staat:
‘ Gezien alle signalen en bovenstaande punten maak ik me behoorlijk zorgen om het welzijn van [partij A] . Hij is 79 jaar, kan zich niet weren en hij heeft het gevoel te worden gepest, te worden getreiterd, te worden tegengewerkt en dat er zelfs strafbare feiten tegen hem worden gepleegd. Derhalve besloten zorgmelding op te maken en te versturen naar VT.’
Voor de handelwijze van [partij B 2] heeft zij geen aannemelijke verklaring gegeven, anders dan dat ze erkent dat ze een conflict heeft met [partij A] en het op deze manier uit. Deze hinderlijke handelwijze wordt aangemerkt als zodanig maatschappelijk onbetamelijk handelen dat sprake is van een onrechtmatige gedraging.
5.29.
Uit de brief van 27 oktober 2023 van Veilig Thuis Twente aan [partij B 2], die naar aanleiding van bovengenoemde zorgmelding aan haar is gestuurd, blijkt dat [partij B 2] met Veilig Thuis Twente heeft afgesproken om [partij A] voortaan met rust zou te laten.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich ook na deze datum nog conflicten tussen [partij A] en [partij B 2] hebben voorgedaan. [partij A] verwijt [partij B 2] dat zij de afrastering van de groentetuin heeft verwijderd en dat ze zijn auto heeft bekrast. [partij B 2] verwijt [partij A] dat hij haar heeft uitgescholden, met de fiets op haar is ingereden en haar en de kinderen heeft achtervolgd en aangesproken.
Beiden betwisten de toedracht van de ander. De rechtbank kan niet nagaan wat er precies is gebeurd. Wat wel duidelijk is, is dat partijen elkaar kennelijk niet met rust kunnen laten en dat [partij B 2] zich daarbij niet onbetuigd laat.
[partij A] is op leeftijd en ervaart veel stress van de gedragingen van [partij B 2] jegens hem. Ook [partij B 2] zal de hele kwestie niet onberoerd laten. De rechtbank is het met de politie en met Veilig Thuis Twente eens dat de conflicten moeten stoppen en zal na afweging van alle belangen een contactverbod opleggen. Andere interventies hebben kennelijk niet geholpen zodat er concreet gevaar voor herhaling is. Omdat een contactverbod een verregaande maatregel is, zal de duur van het contactverbod worden bepaald op een jaar.
Aangezien deze vordering van [partij A] alleen is gericht tegen [partij B 2], zal dat alleen tegen haar worden toegewezen. Voor [partij A] geldt dat de door hem gewenste rust alleen zal worden bereikt als hij geen contact opneemt met [partij B 2].
Adresgegevens camperplaats
5.30.
[partij A] vordert veroordeling van [partij B 1] en [partij B 2] om de vermelding van de adresgegevens van de camperplaats op [adres 1] 85 te verwijderen. [partij B 1] en [partij B 2] maken hier bezwaar tegen omdat de registratie van de bedrijfsgegevens niet kan worden aangepast.
5.31.
Dit deel van de vordering van [partij A] zal worden toegewezen. [partij B 1] en [partij B 2] hebben niet betwist dat de camperplaats op [adres 2] is geregistreerd. Ze hebben niet onderbouwd dat hun agrarische bedrijf eveneens op [adres 2] is geregistreerd en evenmin op welke manier het veranderen van het adres van de camperplaats problemen zou geven voor de bedrijfsgegevens van het agrarische bedrijf. Evenmin hebben zij onderbouwd wat de contactgegevens van de camperplaats en de aanvoer van vrachtverkeer voor de agrarische onderneming met elkaar te maken hebben.
Bedrijfsvoering
5.32.
[partij B 1] en [partij B 2] hebben in het algemeen naar voren gebracht dat de vorderingen van [partij A] een nadelig invloed zullen hebben op hun bedrijfsvoering. De rechtbank acht deze stelling onvoldoende onderbouwd. [partij B 1] en [partij A] kunnen nog steeds contact met elkaar hebben en voor de bedrijfsvoering van zowel het agrarische bedrijf als de camperplaats geldt dat daarvoor toegang tot de woning van [partij A] niet nodig is. Voor het gebruik van de inpandige deel geldt dat [partij B 1] en [partij B 2] onvoldoende hebben onderbouwd dat de daar gebruikte voorzieningen niet op een andere plaats kunnen worden ondergebracht.
Dwangsommen
5.33.
De gevorderde dwangsom zullen als onvoldoende betwist worden toegewezen, zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
5.34.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen zoals gebruikelijk de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In wat partijen naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.35.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt toegewezen. Hiertegen is geen verweer gevoerd. Bij afweging van de belangen van [partij A] en [partij B 1] en [partij B 2] dient de rust van [partij A] te prevaleren, ook gedurende eventueel in te stellen hoger beroep.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verbiedt [partij B 1] en [partij B 2] ieder gebruik van het woonhuis aan de [adres 2] met ondergrond, erf en tuin zoals omschreven is in de akte ontbinding maatschap van 3 september 2018, vanaf één week na betekening van dit vonnis met uitzondering van de boerderijwinkel die daar mag blijven;
6.2.
verbiedt [partij B 2] om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis anders dan via haar advocaat, direct of indirect, in persoon, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact te zoeken met [partij A];
6.3.
beveelt [partij B 1] en [partij B 2] om binnen één week na betekening van het vonnis alle zaken die hen in eigendom toebehoren van de inpandige deel in de door [partij A] bewoonde woning te verwijderen en verwijderd te houden;
6.4.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] om binnen één week na betekening van het vonnis iedere onjuiste vermelding van de adresgegevens van de camperplaats, te weten [adres 2], te verwijderen en verwijderd te houden;
6.5.
veroordeelt [partij B 1] en [partij B 2] tot betaling van een dwangsom ter hoogte van € 500,- per overtreding per dag met een maximum van € 50.000,-, voor iedere overtreding van de onderdelen 6.1. tot en met 6.4. van de beslissing;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.8.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.