ECLI:NL:RBOVE:2025:1055

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
84.282250.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

Op 24 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 84.282250.21. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze beslissing volgde op een vrijspraak van de verdachte in een eerdere strafzaak, die op 27 januari 2025 had plaatsgevonden. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 76.763,--. Tijdens de openbare terechtzitting op 13 januari 2025 is de vordering behandeld, waarbij de veroordeelde, bijgestaan door haar raadsman mr. M. Jonk, aanwezig was. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 76.736,-- geschat moest worden, met een betalingsverplichting van € 27.713,41. Echter, gezien de vrijspraak van de verdachte, was de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. R.P. van Campen en de rechters mr. H. Stam en mr. D. ten Boer, in aanwezigheid van griffier mr. E.L. Vedder.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.282250.21
Datum vonnis: 24 februari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats],
wonende in [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 76.763,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 13 januari 2025. De veroordeelde, bijgestaan door haar raadsman mr. M. Jonk, advocaat in Amsterdam, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 13 januari 2025 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van
€ 76.736,-- en dat de betalingsverplichting € 27.713,41 bedraagt.

3.De beoordeling van de vordering

Nu verdachte bij vonnis van 27 januari 2025 is vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond, dient het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Stam en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025.