ECLI:NL:RBOVE:2024:971

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
ak_23_1593
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een huisbezoek in het kader van bijstandsverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) beoordeeld. Eiseres had op 4 oktober 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Almelo had deze aanvraag afgewezen met een besluit van 3 november 2022. Eiseres ging in bezwaar, maar het college handhaafde de afwijzing in een besluit van 11 juli 2023. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen redelijke grond was voor het uitvoeren van een onaangekondigd huisbezoek, dat op 1 november 2022 had plaatsgevonden. Het college had geen concrete, objectieve feiten die de twijfel aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens rechtvaardigden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt dit besluit. Het college wordt opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat het noodzakelijk is dat bestuursorganen zorgvuldig omgaan met de medewerkingsplicht van aanvragers en dat zij bij het inzetten van ingrijpende controlemiddelen zoals huisbezoeken, moeten kunnen aantonen dat er een redelijke grond voor bestaat. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige besluitvorming in het kader van bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1593

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. van de Griek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo (het college),

(gemachtigde: H.E. Nieboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 3 november 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 4 oktober 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd gebaseerd op de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat zij samen met haar twee kinderen aan de [adres] woont. Zij heeft de uitkering per
22 juli 2022 aangevraagd omdat zij en haar partner vanwege zijn verslavingsproblematiek uit elkaar zijn. Vanaf die dag heeft zij geen inkomen en loopt zij een maand huur achter. Haar ex-partner heeft haar in de maanden juli een augustus wel financieel bijgestaan. Op
8 augustus 2022 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Vanaf 1 september 2022 was eiseres werkzaam als huishoudelijke hulp voor 10 tot 15 uur per week, maar de inkomsten waren lager dan de bijstandsnorm.
2.1.
Met het besluit van 4 oktober 2022 is een voorschot van € 1000,- toegekend. Met een brief van 12 oktober 2022 heeft het college aan eiseres verzocht om bankafschriften over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2022 en om een door eiseres ondertekende verklaring over de bezoekuren van haar ex-partner. Eiseres heeft vervolgens informatie opgestuurd. In het onderzoeksrapport van 2 november 2022 is vermeld dat de beoordeling van de aanvraag naar de afdeling juridische zaken is overgedragen, omdat eiseres binnen het zogenoemde risicoprofiel ‘verlating’ valt. Op 1 november 2022 heeft een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden omstreeks 8:50 uur.

Standpunten van partijen

3. Volgens het college was het huisbezoek noodzakelijk ter controle van de woon- en leefsituatie van eiseres, maar heeft zij geweigerd om de preventiemedewerkers naar de bovenverdieping te laten gaan. Hierdoor is sprake van een schending van de medewerkingsplicht en kan niet worden vastgesteld of eiseres in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde.
4. Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat er geen sprake was van een redelijke grond voor een huisbezoek. De enkele omstandigheid dat de vader van de kinderen regelmatig langskwam is daarvoor niet voldoende, aangezien dit gebruikelijk is na een scheiding. Dat zegt ook niets over blijven slapen. Ook was er een minder belastend alternatief mogelijk, omdat verweerder haar had kunnen uitnodigen voor een gesprek.
4.1.
Ook stelt eiseres dat het huisbezoek niet is gegaan zoals in het onderzoeksrapport is weergegeven. Het rapport is feitelijk onjuist en onvoldoende genuanceerd. Volgens eiseres wilden de preventiemedewerkers vrij snel naar de bovenverdieping. Zij heeft toen gezegd dat ze het daar niet mee eens was en ook direct uitgelegd dat dat is omdat haar dochter lijdt aan psychische problematiek. Vervolgens heeft zij nog gezegd dat ze rustig naar boven mochten gaan, maar dat de slaapkamer van de dochter dicht moest blijven. Volgens eiseres begrepen de preventiemedewerkers dit en zouden zij een andere keer langskomen, zodat ze ook de kamer van de dochter konden zien. Ook is gezegd dat het geen zin had om überhaupt de bovenverdieping te bekijken, omdat ze dan geen compleet beeld konden krijgen van de situatie.
4.2.
Verder stelt eiseres dat vanwege de problematiek van haar dochter sprake was van een zwaarwegende reden om de kamer van haar dochter niet te laten betreden. Zij heeft daarover bij de praktijkondersteuner van de huisarts gevraagd om een brief, maar die wilde daar helaas niet aan meewerken.

Wettelijk kader

5. Het wettelijk kader is vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.2.
De te beoordelen periode loopt van 22 juli 2022 tot 1 februari 2023, omdat eiseres en haar ex-partner per 1 februari 2023 weer samen zijn en het gezamenlijke inkomen hoger is dan de bijstandsnorm voor gehuwden.
Was er een redelijke grond voor het afleggen van een onaangekondigd huisbezoek?
6.3.
Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan – dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het college deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende manier kan verifiëren.
6.4.
Bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient dus ook te worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het college zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel.
6.5.
Volgens het college was er sprake van een redelijke grond omdat op de bankafschriften veel bij- en afschrijvingen staan tussen eiseres en haar (ex-)partner. Ook is door eiseres tijdens het intakegesprek veel gesproken over haar (ex-)partner. Zij heeft aangegeven dat zij samen verder willen als hij afkickt van drugs. Verder was het voor het college niet duidelijk hoe vaak de (ex-)partner bij haar was en was ook niet duidelijk of hij daar overnachtte. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat het gaat om een samenspel van factoren en dat daarbij ook de gebeurtenissen meespelen die op de dag zelf voorafgaand aan het huisbezoek plaatsvonden.
6.6.
Desgevraagd is tijdens de zitting door de gemachtigde gezegd dat het risicoprofiel ‘verlating’ zorgt voor extra aandacht voor de woon- en leefsituatie van een betrokkene. De gemachtigde heeft niet kunnen aangeven wat het risicoprofiel inhoudt. Ook ontbreekt het risicoprofiel in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat dit onzorgvuldig is, omdat het hanteren van een risicoprofiel vereist dat dit zorgvuldig is opgesteld. Vervolgens dient bij de toepassing daarvan zeer kritisch beoordeeld te worden of het individuele geval voldoet aan dat risicoprofiel. Daarvan is in het geval van eiseres niet gebleken.
6.7.
De rechtbank overweegt voorts dat het feit dat haar (ex-)partner haar nog vaak bezocht juist wijst op het feit dat hij de woning had verlaten. Datzelfde geldt voor wat eiseres tijdens het intakegesprek heeft gezegd. Ook dat kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel hebben gewekt aan de vraag of de (ex-)partner daadwerkelijk vertrokken was. Dat tussen eiseres en haar (ex-)partner nog betalingen over een weer zijn verricht is in dit samenspel ook niet voldoende om een vermoeden te rechtvaardigen dat de (ex-)partner niet zou zijn vertrokken. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen concrete, objectieve feiten waren op grond waarvan redelijkerwijs getwijfeld kon worden aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens en toelichtingen tijdens het intakegesprek. Er bestond dan ook op geen enkele manier een redelijke grond om te vermoeden dat eiseres en haar (ex-) partner nog samenwoonden. Er was voor het college dus ook geen voldoende grond voor een onaangekondigd huisbezoek. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de bevindingen in het onderzoeksrapport van
2 november 2022 niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
6.8.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Daarom is een oordeel over de overige beroepsgronden niet meer van belang.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien door een beslissing te nemen op de aanvraag, omdat het college daartoe nog niet was overgegaan. De rechtbank draagt het college dan ook op om de aanvraag alsnog te beoordelen en daarover een beslissing op bezwaar te nemen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor vier weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2023;
- draagt het college op binnen vier weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling aan eiseres van € 2.998,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid, van de PW
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Indien hij de medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of hij verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de PW, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.