ECLI:NL:RBOVE:2024:938

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10603041 \ CV EXPL 23-1526
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking en faillissementsrecht in relatie tot overdracht van een auto

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van een failliete vennootschap, [bedrijf 1] B.V., vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De curator stelt dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door de overdracht van een auto, een Nissan Qashqai, die door [bedrijf 1] aan haar is gegeven. De rechtbank oordeelt dat de overdracht van de auto als een paulianeuze handeling kan worden aangemerkt, maar dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] of [naam], de bestuurder van [bedrijf 1], op het moment van de overdracht wetenschap hadden van de benadeling van de schuldeisers. De rechtbank wijst de vorderingen van de curator af, behalve de vordering tot betaling van de waarde van de auto, vastgesteld op € 10.000,-, die [gedaagde] aan de curator moet betalen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt en veroordeelt haar tot medewerking aan de overboeking van dit bedrag aan de failliete boedel. Tevens worden de beslagkosten en proceskosten toegewezen aan de curator.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10603041 \ CV EXPL 23-1526
Vonnis van 20 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.,
te [woonplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen: de curator,
gemachtigde: mr. [eiser],
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. B.J. Driessen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 sept 2023;
- de akte wijziging van eis en overlegging (aanvullende) producties van de zijde van de curator;
- de (aanvullende) producties van de zijde van [gedaagde], en
- de mondelinge behandeling op 30 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

De kantonrechter komt tot het oordeel dat de gevorderde verklaringen voor recht dat de rechtshandeling (op grond van artikel 42 Fw) is vernietigd en dat [gedaagde] jegens de schuldeisers van [bedrijf 1] onrechtmatig heeft gehandeld, moeten worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de overschrijving van de auto op haar naam om niet, wordt wel toegewezen. [gedaagde] wordt ertoe veroordeeld de waarde van haar verrijking, vastgesteld op
€ 10.000,-, aan de curator te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is de ex-partner van de heer [naam] (verder: [naam]). Zij zijn de ouders van vier thans nog minderjarige kinderen. De relatie tussen [gedaagde] en [naam] is in januari 2020 geëindigd.
3.2.
[naam] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V., die op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijf 1] B.V. (verder: ‘[bedrijf 1]’).
3.3.
[bedrijf 1] had een auto van het merk Nissan, type Qashqai, (verder: ‘de auto’) met kenteken [kenteken] in eigendom. Begin september 2021 heeft [gedaagde] deze auto in eigendom gekregen, nadat [naam] haar deze auto had overhandigd.
3.4.
[gedaagde] heeft de auto kort daarna, op 13 september 2021, bij autohandelaar Auto Keijzers te Apeldoorn ingeruild tegen een bedrag van € 10.000,-. De auto is daarna door Auto Keijzers te koop aangeboden voor een bedrag van € 12.900,-.
3.5.
[bedrijf 1] is bij vonnis van de rechtbank Overijssel op 19 oktober 2022 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.M. Verhoeven tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. [eiser] tot curator.
3.6.
In een gesprek met de curator heeft [naam] op 23 januari 2023, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“(…) – De Nissan, welke ik aan mijn (ex-)partner heb gegeven, betrof een privé-onttrekking en dit zal ook moeten worden verwerkt in de jaarcijfers; (…)”
3.7.
Bij brief van 5 mei 2023 heeft de curator schriftelijk aan [gedaagde] bericht de rechtshandeling waarbij de auto door [bedrijf 1] aan [gedaagde] werd overgedragen, te vernietigen omdat deze rechtshandeling paulianeus is.
3.8.
De curator heeft vervolgens ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op de aan [gedaagde] toebehorende onverdeelde helft/aandeel van de woning aan de [adres]. Nadat partijen overeenstemming hadden bereikt over het stellen van vervangende zekerheid en een bedrag van € 19.500,- in depot bij een notaris is gesteld, is het conservatoire beslag is opgeheven.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert - na wijziging van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart:
  • dat de rechtshandeling, bestaande uit overdracht van de Nissan Qashqai met kenteken [kenteken] is geleverd c.q. overgeschreven door [bedrijf 1] aan [gedaagde], is vernietigd;
  • dat [gedaagde] door mee te werken aan de handelingen zoals breder omschreven in de dagvaarding onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van (de schuldeisers van) [bedrijf 1], als gevolg waarvan [bedrijf 1] schade heeft geleden welke schade [gedaagde] aan [bedrijf 1] dient te vergoeden;
  • dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de overschrijving van de auto op haar naam om niet;
en bij bevestiging van één of meer van de hiervoor verzochte verklaringen voor recht:
[gedaagde] veroordeelt om aan de curator te betalen een bedrag van € 15.000,-, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf september dan wel oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
alsmede – bij toewijzing van voornoemde vordering tot betaling – voor recht verklaart dat het bedrag dat in depot gestald staat toekomt aan de failliete boedel en [gedaagde] derhalve wordt veroordeeld tot medewerking aan overboeking vanuit het depot, zulks tot het bedrag dat de kantonrechter toewijst, aan de failliete boedel, bij gebreke waarvan het te dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van voornoemde medewerking zijdens [gedaagde];
II. Alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure alsmede de kosten van het conservatoir beslag.
4.2.
Aan haar vorderingen legt de curator primair ten grondslag dat er sprake is van een paulianeuze handeling als bedoeld in artikel 42 Faillissementswet (verder: Fw). Subsidiair heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de auto om niet aan te nemen en daarmee de schuldeisers van [bedrijf 1] te benadelen. Meer subsidiair heeft [gedaagde] zich ongerechtvaardigd verrijkt.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van de curator.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Artikel 42 Faillissementswet
5.1.
Vooropgesteld wordt dat in artikel 42 lid 1 Fw is bepaald dat de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring kan vernietigen. Bij een rechtshandeling anders dan om niet kan, op grond van lid 2 van voormeld artikel, wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degene(n) met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wist(en) of behoorde(n) te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn. Een rechtshandeling om niet kan worden vernietigd zonder dat wetenschap van benadeling bij de wederpartij van de schuldenaar aanwezig is, aldus artikel 42 lid 3 Fw.
5.2.
De rechtbank zal hierna allereerst beoordelen of voldaan is aan de eisen die artikel 42 Fw aan de vernietiging van de rechtshandeling stelt.
5.3.
De curator stelt zich op het standpunt dat sprake is van een succesvol beroep op artikel 42 Fw omdat de rechtshandeling – de overdracht van de auto door [bedrijf 1] aan [gedaagde] – vóór de faillietverklaring, onverplicht en om niet is verricht en zowel [naam] als [gedaagde] wisten of behoorde te weten dat hierdoor schuldeisers benadeeld zouden worden. [gedaagde] heeft betwist dat de rechtshandeling om niet was en dat [naam] en [gedaagde] wisten dat schuldeisers hierdoor benadeeld zouden worden. Volgens haar was er wel degelijk sprake van een tegenprestatie: [naam] betaalde geen alimentatie ten behoeve van hun kinderen en hij wilde door overdracht van de auto aan [gedaagde] alsnog bijdragen in hun onderhoud.
Onverplichte rechtshandeling
5.4.
Op grond van vaste rechtspraak is een rechtshandeling onverplicht indien daartoe niet een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. [gedaagde] heeft de stelling van de curator dat de overdracht van de auto onverplicht was, niet betwist. Daarmee is komen te staan dat deze rechtshandeling onverplicht is verricht.
Of de rechtshandeling
om nietis geschiedt of dat daarvoor een tegenprestatie is geleverd, is voor dit oordeel op zichzelf niet relevant nu ook een rechtshandeling waarvoor een tegenprestatie is geleverd onverplicht kan zijn verricht. Een oordeel over de vraag of het een rechtshandeling
om nietbetrof, is pas aan de orde indien komt vast te staan dat de schuldenaar, in dit geval [bedrijf 1] ([naam]), wist of behoorde te weten dat één of meer schuldeisers als gevolg van de bestreden rechtshandeling daadwerkelijk in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden beperkt. Indien deze wetenschap niet komt vast te staan, zal de vordering reeds om die reden moeten worden afgewezen, nu daarmee niet aan de vereisten van artikel 42 Fw wordt voldaan.
Indien die wetenschap wel komt vast te staan, is voor vernietiging op basis van artikel 42 Fw bij een rechtshandeling
om nietwetenschap aan de zijde van de schuldenaar voldoende. Bij rechtshandeling
anders dan om nietis tevens wetenschap aan de zijde van de wederpartij, in dit geval [gedaagde], voldoende.
Hieronder zal op de wetenschap aan de zijde van [bedrijf 1] worden ingegaan.
Wetenschap van benadeling schuldeisers
5.5.
Tussen partijen bestaat geen discussie over de vraag of de schuldeisers van [bedrijf 1] door de rechtshandeling zijn benadeeld. Zij verschillen echter wel van mening over de vraag of aan de zijde van [bedrijf 1] wetenschap van deze benadeling bestond.
5.6.
Van wetenschap van benadeling is sprake indien ten tijde van de rechtshandeling het faillissement en het tekort daarin met een redelijke mate van zekerheid voor de schuldenaar waren te voorzien (zie HR 22 december 2009, NJ 2010, 273). De stelplicht en bewijslast van de wetenschap van benadeling aan de zijde van de schuldenaar, rusten onverkort op de curator.
5.7.
De curator heeft in dit verband aangevoerd dat wetenschap aan de zijde van [bedrijf 1] aanwezig was, nu het faillissement voorzienbaar was, althans moet zijn geweest. Ter onderbouwing hiervan heeft zij kort gezegd gesteld dat [bedrijf 1], althans [naam], “uiteraard” van de benadeling wist. Zij heeft daarbij onder meer verwezen van 10 maart 2021 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en naar krantenartikelen uit april 2021 waaruit volgt dat [bedrijf 1] een aanwijzing heeft gekregen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, al dan niet op straffe van een dwangsom. Verder heeft de curator ter zitting betoogd dat het aantal cliënten van [bedrijf 1] sterk afnam, zodanig dat [bedrijf 1] vanaf februari 2022 geen cliënten meer had. Dit laatste volgt volgens de curator uit onder meer het (openbare) faillissementsverslag.
5.8.
[gedaagde] heeft betwist dat wetenschap van benadeling aan de zijde van [bedrijf 1], althans [naam], aanwezig was. Daartoe heeft zij onder meer verwezen naar krantenartikelen waaruit kort gezegd volgt dat [bedrijf 1] omstreeks juni 2021 “haar zaakjes op orde had”, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verbeteringen zag en geen dwangsom en er geen dwangsom is opgelegd. Op het moment van de overdracht van de auto was een faillissement aldus niet voorzienbaar, aldus [gedaagde].
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. De door de curator aangevoerde omstandigheden zijn, in het licht van de betwisting door [gedaagde] bezien, onvoldoende om te kunnen oordelen dat [bedrijf 1], althans [naam], op het moment van de overdracht van de auto aan [gedaagde] in september 2021 wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn, in die zin dat het faillissement van [bedrijf 1] en het tekort daarin op dat moment al voorzienbaar waren.
Daarmee is niet komen vast te staan dat [bedrijf 1], althans [naam], op het moment van de overdracht van de auto in september 2021 wetenschap van benadeling had.
5.10.
De conclusie van het voorgaande is dat de gevorderde verklaring voor recht dat de rechtshandeling (op grond van artikel 42 Fw) is vernietigd, niet toewijsbaar is.
Onrechtmatig handelen
5.11.
De curator stelt subsidiair dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeisers van [bedrijf 1], nu zij de auto
om nietheeft aangenomen en daarmee dit vermogensbestanddeel heeft onttrokken uit het vermogen van (het inmiddels gefailleerde)
[bedrijf 1]. Dit terwijl de schulden verder opliepen en [gedaagde] hiermee bekend was omdat zij voorheen werknemer van [bedrijf 1] en (voormalig) partner van [naam] was. De schuldeisers van [bedrijf 1] kunnen zich als gevolg van het voorgaande niet meer verhalen op de auto, waardoor zij schade hebben geleden. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] de auto niet
om nietaannemen. Dat is maatschappelijk onbetamelijk en bovendien in strijd met artikel 343 Wetboek van Strafrecht (verder: ‘Sr’) , aldus de curator. Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] hiervan op de hoogte was, althans had moeten zijn, verwijst de curator naar de hiervoor aangehaalde krantenartikelen.
5.12.
[gedaagde] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij had op het moment van de overdracht van de auto geen wetenschap van de benadeling van schuldeisers. Het faillissement was niet voorzienbaar, zoals ook volgt uit de eerder door haar aangehaalde krantenartikelen.
5.13.
Voor zover de curator heeft aangevoerd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door overtreding van artikel 343 Sr, geldt dat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. Dat artikel ziet immers op de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard. [gedaagde] is echter geen bestuurder van [bedrijf 1]. Reeds om die reden kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] op deze grond.
5.14.
De curator stelt daarnaast dat het maatschappelijk onbetamelijk is om de auto om niet aan te nemen. Het aannemen van de auto om niet acht de kantonrechter op zichzelf niet onrechtmatig. Dit is slechts anders indien [gedaagde] wist dat er sprake was van een naderend faillissement en dat zij daarmee de schuldeisers van [bedrijf 1] zou benadelen. Gelet op de betwisting van [gedaagde] op dit punt, ligt het op de weg van de curator om haar stelling dat [gedaagde] wel op de hoogte was van het naderende faillissement, en dat schuldeisers als gevolg daarvan zouden worden benadeeld, te bewijzen. Gezien het hiernavolgende wordt aan bewijslevering op dit punt echter niet toegekomen.
Ongerechtvaardigde verrijking
5.15.
De curator beroept zich meer subsidiair op de stelling dat [gedaagde] als gevolg van het aannemen van de auto
om nietongerechtvaardigd is verrijkt.
5.16.
Vooropgesteld wordt dat in artikel 6:212 BW is bepaald dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dat redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
5.17.
Er dient aldus sprake te zijn van een verrijking aan de zijde van [gedaagde], van verarming van een ander ([bedrijf 1], althans haar boedel) en deze verrijking dient ongerechtvaardigd te zijn. Uit vaste rechtspraak volgt dat een verrijking ongerechtvaardigd is, indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Uit HR 28 oktober 2011, LJN BQ5986, NJ 2912/495 volgt verder dat een aan de verrijking ten grondslag liggende overeenkomst tussen de verrijkte en de verarmde, die verrijking in beginsel moet rechtvaardigen. Een verrijking van een contractspartij ten koste van een derde wordt echter door die overeenkomst niet steeds en zonder meer gerechtvaardigd. De rechter heeft in dat geval de mogelijkheid om alle omstandigheden van het geval mee te wegen.
Verrijking aan de zijde van [gedaagde] en verarming aan de zijde van [bedrijf 1]
5.18.
De kantonrechter oordeelt dat aan de zijde van [gedaagde] sprake is van verrijking en aan de zijde van [bedrijf 1] van verarming. [gedaagde] heeft de auto immers om niet ontvangen. [gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist door aan te voeren aangevoerd dat er wel degelijk sprake van een tegenprestatie nu [naam] door de overdracht van de auto aan [gedaagde] alsnog wilde bijdragen in het onderhoud van hun kinderen. De auto was immers op het moment van overdacht aan [gedaagde] eigendom van [bedrijf 1] en niet van [naam]. Dat blijkt uit de verklaring van [gedaagde] ter zitting, inhoudende dat [naam] op het moment dat hij de auto aan [gedaagde] overdroeg tegen haar zei dat hij dit “nog wel in de boekhouding moest verwerken”. Uit deze verklaring leidt de kantonrechter af dat de auto op dat moment, zoals ook de curator heeft gesteld, nog eigendom van [bedrijf 1] was. Voor zover [naam] in dat verband op 23 januari 2023 heeft verklaard dat de auto een privé-onttrekking betrof, geldt dat de kantonrechter dit niet van doorslaggevend belang acht, te meer deze verklaring geruime tijd na de schenking van de auto aan [gedaagde] is opgesteld. Daardoor valt niet uit te sluiten dat [naam] de schenking aan [gedaagde] daadwerkelijk
nadienboekhoudkundig als een privé-onttrekking heeft verwerkt. Maar dat zegt niets over het moment waarop de auto werd geschonken. Aan deze verklaring van [naam] gaat de kantonrechter dan ook voorbij.
Ongerechtvaardigd?
5.19.
Voorts dient de rechtshandeling ongerechtvaardigd te zijn. Ook aan dit vereiste is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan, nu [bedrijf 1] de auto zonder gerechtvaardigde grond aan [gedaagde] schonk. [bedrijf 1] had immers geen verplichtingen jegens de gezamenlijke kinderen van [gedaagde] en [naam].
5.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in deze procedure vast is komen te staan dat [gedaagde] als gevolg van de schenking van de auto ongerechtvaardigd is verrijkt.
Zij is dan ook verplicht de schade die de boedel als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden tot aan het bedrag van haar verrijking. Hieronder zal worden ingegaan op dat bedrag.
Omvang schade
5.21.
De vraag die voorligt is voor welk bedrag [gedaagde] is verrijkt. De curator heeft in dit verband aangevoerd dat de waarde van de auto op het moment van de overdracht begroot kan worden op een bedrag van € 15.000,-. De auto werd laatstelijk namelijk aangeboden voor een bedrag van € 12.900,- waarbij een jaarlijkse afschrijving van (ongeveer) € 1.000,- opgeteld dient te worden, wat redelijk en veelal gebruikelijk is.
5.22.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij voor een bedrag van € 15.000,- is verrijkt. Zij verwijst daartoe naar de factuur van Auto Keijzers van 13 september 2021, waaruit volgt dat de auto door haar voor een bedrag van € 10.000,- is ingeruild.
5.23.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] met het voorgaande de stelling van de curator dat sprake is van een verrijking van € 15.000,- voldoende gemotiveerd heeft betwist. Op basis van de door [gedaagde] overgelegde factuur stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] is verrijkt voor een bedrag van € 10.000,-. Zij zal worden veroordeeld dit bedrag aan de curator te betalen. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
Wettelijke rente
5.24.
De curator vordert wettelijke rente vanaf september dan wel oktober 2021, aldus vanaf het moment dat [gedaagde] de auto geschonken heeft gekregen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter 19 mei 2023, namelijk twee weken nadat dat de curator bij brief van 5 mei 2023 [gedaagde] sommeerde de waarde van de auto binnen weken bij te schrijven op de boedelreking.
Verklaring voor recht vordering tot medewerking
5.25.
Gelet op de gemaakte afspraken tussen [gedaagde], de makelaar, notaris en de curator aangaande de depotstelling is de gevorderde verklaring voor recht tot medewerking aan overboeking vanuit het depot bij de notaris eveneens toewijsbaar.
Beslagkosten
5.26.
De kantonrechter constateert dat de curator alle beslagstukken heeft overgelegd en de beslaglegging heeft plaatsgevonden met inachtneming van de voorgeschreven termijnen en formaliteiten. De vordering tot betaling van de beslagkosten wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 699,39 (€ 314,00 (griffierecht verzoekschrift) + € 292,72 (deurwaarder) + € 92,67 (betekening beslag).
Proces- en nakosten
5.27.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de curator als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 130,49
- griffierecht € 693,-
- salaris gemachtigde € 812,- (2 punten x € 406,-)
- nakosten €
132,-(plus eventuele verhoging)
Totaal € 1.767,49.

6.De beoordeling

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de overschrijving van de auto op haar naam om niet;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator in haar vermelde hoedanigheid te betalen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag groot € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart voor recht dat het bedrag dat in depot gestald staat tot voornoemd bedrag van € 10.000,- toekomt aan de failliete boedel;
6.4.
veroordeeld [gedaagde] tot medewerking aan overboeking van voormeld bedrag vanuit het depot, bij gebreke waarvan het te dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van voornoemde medewerking zijdens [gedaagde];
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, begroot op € 699,39;
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, begroot op € 1.767,49. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
6.7.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de onderdelen 6.2., 6.4., 6.5. en 6.6. van het dictum uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024. (TD)