ECLI:NL:RBOVE:2024:921

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
C/08/294658 / HA ZA 23-133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot medewerking aan ontbinding van religieus huwelijk en afwijzing van vordering bruidsgave

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man, die in Iran met elkaar gehuwd zijn. De vrouw vorderde dat de man zou meewerken aan de ontbinding van hun religieuze huwelijk, dat op 5 februari 2009 in Karaj, Iran, is gesloten. De rechtbank oordeelde dat de man verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding, omdat de vrouw door het in stand houden van het huwelijk in haar vrijheden en belangen wordt beperkt. De rechtbank legde een dwangsom op van € 500,- per dag bij niet-naleving, met een maximum van € 500.000,-. Daarnaast vorderde de vrouw betaling van de bruidsgave, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw al in het bezit was van de bruidsgave, wat door de man voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummers : C/08/294658 / HA ZA 23-133
: C/08/294662 / HA ZA 23-134
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop in de zaken C/08/294658 / HA ZA 23-133 en C/08/294622 / HA ZA 23-134 is als volgt:
- de dagvaardingen van 28 maart 2023 van de vrouw, met producties, bij de rechtbank
binnengekomen op 3 april 2023;
- de conclusies van antwoord in conventie van de man, binnengekomen op 23 mei 2023 en
5 juni 2023;
  • de regiebrief van de rechtbank, die op 29 juni 2023 naar partijen is gestuurd;
  • de akte van antwoord van de vrouw, met producties, binnengekomen op 5 juli 2023;
  • de vertaling van de huwelijksakte, binnengekomen op 20 juli 2023;
  • de akte van antwoord van de man, met producties, binnengekomen op 10 augustus 2023;
  • de bij de rechtbank op 22 augustus 2023 gedeponeerde stukken van de man;
  • de op 4 september 2023 binnengekomen brief, met bijlage, van de man;
  • de op 6 september 2023 binnengekomen brief, met bijlage, van de vrouw;
  • de op 12 september 2023 binnengekomen brief, met bijlage, van de vrouw.
1.2.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op
19 januari 2024. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 5 februari 2009 te Karaj (Iran) met elkaar gehuwd. Partijen hebben ten tijde van het aangaan van het huwelijk een huwelijksakte gesloten, waarin zij, voor zover thans van belang, het navolgende zijn overeengekomen:
Bruidsprijs en handtekening van de echtgenoten: een koran, spiegel met kandelaars die de echtgenote naar eigen zeggen reeds ontvangen heeft, alsook tweehonderd volle Bahar- e Azadi gouden munten die de echtgenoot volledig verschuldigd is en aan de echtgenote dient te betalen op het moment dat ze door de echtgenote opgeëist worden.
Overeengekomen voorwaarden tussen partijen: de echtgenoten zijn akkoord gegaan met alle voorwaarden die standaard opgenomen zijn in Iraanse officiële huwelijksakten, en hebben ze ondertekend. Overige voorwaarden: geen.’
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 9 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben de Iraanse nationaliteit.

3.De vorderingen van partijen

in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in de zaak C/08/294658 / HA ZA 23-133 dat de rechtbank bij uitvoerbaar te verklaren vonnis de man veroordeelt:
- om medewerking te verlenen aan de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,-;
- in de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw.
3.3.
De vrouw vordert in de zaak C/08/294662 / HA ZA 23-134 dat de rechtbank bij uitvoerbaar te verklaren vonnis de man veroordeelt:
- tot overdracht van tweehonderd (200) volledige Bahar Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 gram, een nettogewicht van 7.32238 gram puur goud, een diameter van 22 millimeter en puurheid van 0.9000, of een equivalent daarvan in euro’s ter hoogte van € 101.340,- aan de vrouw te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
- in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en vordert in reconventie de rechtbank om:
- de vrouw in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze als ongegrond en onbewezen af te wijzen;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten, het salaris van de advocaat inbegrepen, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis van de rechtbank tot aan de dag der algehele voldoening, althans de proceskosten te compenseren.
3.5.
Op de vorderingen van partijen, hun stellingen en verweren, wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Medewerking ontbinding van het religieus huwelijk

De bevoegdheid van de rechtbank
4.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van de vordering van de vrouw tot medewerking aan de religieuze scheiding, omdat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en de vrouw de gevolgen van de huwelijkse gevangenschap (ook) in Nederland kan ondervinden (artikel 6 onder e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Het toepasselijk recht
4.2.
Op grond van artikel 4 lid 1 Rome II-Verordening (nr. 864/2007) in samenhang met artikel 10:159 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een onrechtmatige daad beheerst door het recht van de staat waar de schade zich voordoet. De schade van de vrouw (beperking in haar verdere levensmogelijkheden) doet zich voor in Nederland, omdat de vrouw in Nederland woont. Nederlands recht is dus van toepassing op de vordering van de vrouw.
Het inhoudelijk oordeel
4.3.
De rechtbank zal de man veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de religieuze echtscheiding van het huwelijk tussen partijen dat is gesloten op 5 februari 2009 te Karaj (Iran). De man dient zijn medewerking te verlenen op de door de vrouw voorgestelde wijze via de Iraanse ambassade door inschrijving van de echtscheiding met wederzijdse instemming, in die zin dat de man alle benodigdheden conform productie A van de vrouw (bij de akte van antwoord van 5 juli 2023) aan de vrouw overhandigt en alle handelingen verricht die nodig zijn om de echtscheiding te bewerkstelligen (handtekening, verschijnen op de ambassade etc.). Dit alles op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,-. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.4.
Op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met artikel 1:68 tweede lid BW kan de rechter een partij veroordelen tot medewerking aan het teniet doen gaan van een naast het huwelijk bestaande religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd.
4.5.
De man betwist dat het tussen partijen in Iran gesloten huwelijk een religieus huwelijk is. De man stelt zich op het standpunt dat het een burgerlijk huwelijk is.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man. Uit onderzoek van de rechtbank volgt dat Iran geen onderscheid maakt tussen een burgerlijk huwelijk en een religieus huwelijk. In Iran geldt de Sharia, oftewel het islamitisch recht. Uit de huwelijksakte volgt ook dat het huwelijk is voltrokken volgens de islamitische bepalingen en dus (ook) is gebaseerd op religieus recht. Bovendien is voor ontbinding van het huwelijk naar Iraans recht vereist dat de man en de vrouw zich wenden tot een door de Iraanse autoriteiten geautoriseerde imam voor het opmaken van een akte van de echtscheiding. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van een religieus huwelijk.
4.6.
De man betwist dat sprake is van gevangenschap, omdat de vrouw de religieuze echtscheiding eenzijdig kan regelen via de ambassade of via de familierechtbank in Iran. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man. De vrouw heeft in 2021 geprobeerd om bij de familierechtbank in Iran tot een echtscheiding te komen, maar het verzoek is wegens onvoldoende bewijs afgewezen. Daarnaast blijkt uit de informatie van de ambassade die door partijen is overgelegd, dat in beide gevallen voor inschrijving van een echtscheiding de medewerking van de man nodig is. Nu de man hier niet aan wenst mee te werken, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is van een huwelijkse gevangenschap.
4.7.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij zwaarwegende belangen heeft waardoor medewerking aan de ontbinding van het religieus huwelijk niet van hem gevergd kan worden.
4.8.
De man heeft zijn stelling, mede gelet op de betwisting van de vrouw, dat zijn veiligheid in het geding is als hij contact heeft met de Iraanse autoriteiten, onvoldoende onderbouwd. De man heeft niet concreet kunnen maken waaruit dit volgt. Ook heeft de man niet onderbouwd dat hij contact moet hebben met de autoriteiten om een Iraanse advocaat in te schakelen. Op de (meerdere keren) herhalende vraag van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling of de man in 2019 via de Iraanse ambassade een volmacht heeft geregeld voor het inschakelen van een advocaat voor een procedure in Iran wegens ongehoorzaamheid van de vrouw, krijgt de rechtbank geen/een ontwijkend antwoord van de man.
4.9.
Hetzelfde geldt voor de stelling van de man dat het contact met de Iraanse autoriteiten gevolgen kan hebben voor zijn verblijfsstatus als de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) erachter komt. De man heeft dit, mede gelet op de betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Anders dan de man stelt, betreft het geen feit van algemene bekendheid (binnen het familierecht). Het had op de weg van de man gelegen om dit nader te onderbouwen. De man heeft hierover ook geen contact gehad met de IND.
4.10.
De rechtbank heeft daarnaast meegewogen de mate waarin de vrouw bij het uitblijven van een religieuze scheiding in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt. De vrouw heeft dit, mede gelet op de betwisting van de man, voldoende onderbouwd. Partijen zijn bijna vijf jaar uit elkaar. De vrouw kan, zolang het religieus huwelijk standhoudt, niet een religieus huwelijk aangaan met een andere man. Ook zal de vrouw bij het reizen naar Iran en terug naar Nederland tegen gevolgen kunnen aanlopen waarin haar (fysieke) veiligheid in het geding komt. In geval van een nieuwe partner riskeert de vrouw bij het in stand laten van het religieus huwelijk strafvervolging wegens overspel.
Of de vrouw nu wel of geen nieuwe partner heeft, doet hieraan niet af. Ook mag de vrouw Iran niet verlaten zonder toestemming van de man. Of de man daartoe wel bereid is, doet hieraan ook niet af. Dat de angst van de vrouw reëel is blijkt ook wel uit het feit dat de man na de echtscheiding in Nederland in 2019 in Iran een procedure tegen de vrouw is gestart wegens ongehoorzaamheid. Redenen waarom de vrouw sinds het uiteengaan van partijen niet is afgereisd naar haar familie in Iran. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de vrouw door instandhouding van het religieuze huwelijk rechtstreeks wordt geraakt in haar vrijheden en belangen.
4.11.
De rechtbank komt dus, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de man moet meewerken aan de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk. De rechtbank zal daarnaast de door de vrouw gevorderde dwangsom toewijzen, nu de man zijn medewerking tot op heden heeft geweigerd en tijdens de mondelinge behandeling ook niet is gebleken dat de man daartoe alsnog bereid is.
De bruidsgave
De bevoegdheid van de rechtbank
4.12.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van de vordering van de vrouw tot betaling van de bruidsgave, omdat de man als gedaagde in Nederland woont (artikel 2 Rv).
Het toepasselijk recht
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de bruidsgave gekwalificeerd moet worden als een sui generis (een geheel eigen karakter) en dat hierop Iraans recht van toepassing is, zijnde
het recht waarnaar de aanspraak op de bruidsgave tot stand is gekomen.
Het inhoudelijk oordeel
4.14.
De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af en legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de vrouw. De man heeft onderbouwd dat de vrouw thans al in bezit is van haar bruidsgave. De man heeft daartoe een transcriptie van een geluidsfragment overgelegd. Hierin zegt de vrouw: ‘
ik heb het geld ontvreemd? Ik heb honderd miljoen ontvreemd? Het was mijn recht, het was mijn bruidsgave’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouw honderd miljoen Iraanse Toman heeft ontvangen als bruidsgave. Naar stelling van de man, welke niet door de vrouw is betwist, is een bedrag van vijfhonderd miljoen Iraanse Toman omgerekend naar euro’s € 500.000,-. Het bedrag van honderd miljoen Iraanse Toman is dus omgerekend naar euro’s € 100.000,-, hetgeen nagenoeg overeenkomt met de bruidsgave die volgens partijen in euro’s € 100.260,- bedraagt. De vrouw heeft hier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenin gebracht. De vrouw erkent ook dat zij deze uitlatingen heeft gedaan. De vrouw heeft uitgelegd waar zij het geld aan heeft besteed, namelijk om zichzelf en de dochter van partijen te onderhouden. De vrouw heeft niet betwist dat zij het geld heeft gekregen ten titel van de bruidsgave, noch heeft zij gesteld of onderbouwd dat zij het geld onder een andere titel zou hebben gekregen.
De rechtbank kan zich daarom niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw al in het bezit is (geweest) van de bruidsgave. De vordering van de vrouw wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
4.16.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke procedures.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
De rechtbank zal de man veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de Iraanse religieuze echtscheiding van het huwelijk tussen partijen dat is gesloten op
5 februari 2009 te Karaj (Iran) op de door de vrouw voorgestelde wijze via de Iraanse ambassade door inschrijving van de echtscheiding met wederzijdse instemming, in die zin dat de man alle benodigdheden conform productie A van de vrouw (bij de akte van antwoord van 5 juli 2023) aan de vrouw overhandigt en alle handelingen verricht (handtekening, verschijnen op de ambassade etc.) die nodig zijn om de echtscheiding te bewerkstelligen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,-;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Mensink en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. K.J. de Jong, de griffier.
(BKv(O)