ECLI:NL:RBOVE:2024:908

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
08.346787.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en het verbergen van een lijk met voorbedachten rade

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag en het verbergen van een lijk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De zaak betreft de dood van [slachtoffer], die op 6 december 2021 vermist raakte en wiens lichaam op 22 mei 2022 werd aangetroffen in het kanaal Almelo-De Haandrik. De verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven beroofd door hem met een vuurwapen te schieten. Na de moord heeft de verdachte het lichaam van [slachtoffer] verborgen, verpakt in vuilniszakken en een deken, en het in het water gedumpt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de laatste persoon was die met [slachtoffer] in leven was en dat er sterke aanwijzingen zijn dat hij betrokken was bij de dood van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte terzijde geschoven, omdat deze niet werden ondersteund door het bewijs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft hem vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zich voldoende had kunnen beraden op zijn daad. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de nabestaanden van [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.346787.21 (P)
Datum vonnis: 20 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 5] 1976 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in de PI Lelystad te Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 januari 2024, 23 januari 2024 en 6 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. U. Ural, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door of namens [partner van slachtoffer] , [vader van slachtoffer] , [broer van slachtoffer] , [moeder van slachtoffer] en door de zus van het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaringen. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [partner van slachtoffer] , [kind van slachtoffer 1] , [kind van slachtoffer 2] en [kind van slachtoffer 3] door
mr. E.M. Keulen is aangevoerd en van wat namens benadeelde partijen, [vader van slachtoffer] , [broer van slachtoffer] en [moeder van slachtoffer] door mr. N.D. de Fluiter is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] heeft vermoord dan wel opzettelijk heeft gedood;
feit 2:het lichaam van deze [slachtoffer] heeft weggemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 6 december 2021, althans in of omstreeks de periode van
6 december 2021 tot en met 22 mei 2022 te Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een of meer kogels in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2021 tot en met 22 mei 2022 te Enschede en/of Bruchterveld, gemeente Hardenberg, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam van die [slachtoffer] te verpakken in plastic (vuilnis-)zakken en/of met tape te omwikkelen en/of te wikkelen in een deken en/of vast te binden aan een haspelstatief en/of (vervolgens) in het kanaal Almelo-De Haandrik, althans in een kanaal/rivier/water, te deponeren en/of achter te laten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde daarmee sprake is van moord.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Hoewel wellicht kan worden gesproken van een motief bij verdachte, zijn er geen onderzoeksresultaten die verdachte koppelen aan het doodschieten van [slachtoffer] . Resultaten van aangetroffen sporen op het pakket waarin [slachtoffer] is aangetroffen zijn classificerend van aard, hetgeen wil zeggen dat op basis van deze onderzoeken geen individualisatie met verdachte mogelijk is. Het motief moet worden gezocht in de betrokkenheid van [slachtoffer] bij het transporteren van een partij cocaïne. Hoewel er uitvoerig onderzoek is gedaan naar verdachte en er bewijsmiddelen te benoemen zijn, kan het alternatief scenario van een moord in het criminele circuit niet worden uitgesloten. De verklaring van verdachte over zijn activiteiten op 6 en 7 december 2021 sluit aan bij de verifieerbaar juiste tijdlijn en er is in de tijdlijn geen ruimte voor verdachte om [slachtoffer] om te brengen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene inleiding
Op 22 mei 2022 ontdekt een buurtbewoner een groot plastic pakket in het water van het kanaal Almelo-De Haandrik ter hoogte van het adres het Lijntje, perceel 2 in Bruchterveld. Het pakket blijkt een in plastic en in een deken verpakt stoffelijk overschot te zijn van een menselijk lichaam. Het stoffelijk overschot blijkt te zijn het levenloze lichaam van de sinds
6 december 2021 vermiste [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Naar aanleiding van de vondst van het stoffelijk overschot op 22 mei 2022 stelt de politie een onderzoek in.
Dat [slachtoffer] door vuurwapen geweld om het leven is gekomen en dat zijn lichaam vervolgens is verpakt en in het kanaal/water is achtergelaten, staat niet ter discussie. De vraag waar het in deze zaak om gaat, is of verdachte de persoon is die daadwerkelijk bij deze gebeurtenissen betrokken is geweest, en zo ja hoe deze betrokkenheid kan worden gekwalificeerd.
3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Tijdlijn
De politie heeft aan de hand van verkregen onderzoeksresultaten een tijdlijn opgemaakt van de gebeurtenissen op 6 december 2021 rond het moment van de verdwijning van [slachtoffer] .
Verdachte en [slachtoffer] komen in de avond van 6 december 2021 rond 19.44 uur met de auto van verdachte – een donkerkleurige BMW, kenteken [kenteken 1] – gezamenlijk aanrijden bij de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] . Verdachte en [slachtoffer] hebben kort daarvoor bij een supermarkt onder meer melkpoeder gekocht voor de baby van [slachtoffer] en zijn partner [partner van slachtoffer] . Na aankomst bij zijn woning gaat [slachtoffer] de woning binnen en rijdt verdachte in zijn BMW weer weg. Verdachte heeft die dag zijn mobiele telefoon, een Samsung S10+, bij zich. Aan de hand van de reisbeweging van deze telefoon is te zien dat verdachte om 19.58 uur richting Losser rijdt en vervolgens vanuit Losser weer naar de [adres 2] terugkeert. Om 20.10 uur komt verdachte in zijn auto weer terug op de parkeerplaats bij de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] komt om 20.11 uur naar buiten en stapt bij verdachte, die daar op [slachtoffer] staat te wachten, in de auto, waarna zij samen vertrekken. Om 20.40 uur passeert de BMW van verdachte een ANPR-punt op de A35 bij Rijssen. Verdachte arriveert met zijn BMW om 21.19 uur bij zijn woning aan de [adres 1] .
Om 21.20 uur registreert de telefoon die bij [slachtoffer] in gebruik is, als locatie het adres [adres 3] via de app Find My Iphone. Dit adres ligt schuin tegenover en hemelsbreed dertig meter verwijderd van het woonadres van verdachte.
Op 8 december 2021 doet [partner van slachtoffer] aangifte van vermissing van [slachtoffer] . [partner van slachtoffer] vertelt de politie dat [slachtoffer] , op de verjaardag van hun [omschrijving] zoon, in de avond van
6 december 2021 rond 20.00 uur uit hun woning aan de [adres 2] is vertrokken. Hij zei toen tegen haar dat hij zo terug zou zijn maar sindsdien heeft zij niets meer van hem vernomen.
Forensisch onderzoek
Aan het lichaam van [slachtoffer] en aan het pakket waarin het lichaam is gewikkeld heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzoek verricht.
- onderzoek aan het lichaam
Het lichaam van [slachtoffer] bevat een inschotwond in de linkerschouder en een doorschotwond in het hoofd. [slachtoffer] is overleden door de gevolgen van het doorschot door zijn hoofd.
De door de patholoog geconstateerde postmortale veranderingen aan het aangetroffen lichaam passen bij een langer postmortaal verval van meerdere maanden, maar een korter postmortaal interval kan niet worden uitgesloten. Een overlijdensdatum niet lang na het moment van vermissing is verklaarbaar door een langdurige onderdompeling in (wellicht aanvankelijk koel) water en de verpakking van het lichaam wat het beschermd heeft tegen invloeden van buitenaf. Het uniforme aspect van de postmortale veranderingen, de afwezigheid van tekenen van indroging alsook de lossing van huid en nagels ter hoogte van handen en voeten passen evenwel bij een langdurig verblijf in een vochtige omgeving (en minder bij een langdurig verblijf in een andere omgeving).
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] is omgekomen door een schot door zijn hoofd. Hoewel een specifieke datum van overlijden niet bekend is geworden, stelt de rechtbank vast dat het overlijden heeft plaatsgevonden in de periode tussen 6 december 2021 en 22 mei 2022, met dien verstande dat gelet op de hiervoor weergegeven conclusie van de patholoog, het plaatsvinden van het overlijden kort na de vermissing meer in de rede ligt.
- onderzoek aan het pakket
Het pakket waarin het lichaam van [slachtoffer] is verpakt bestaat uit plastic (vuilnis)zakken en een deken die met touw en tape zijn vastgebonden aan een brandslanghaspelstatief (hierna: statief). Van de gebruikte materialen zijn sporen veiliggesteld.
In de deken die om het lichaam gewikkeld was, zaten twee hand gelegde knopen. Op de buitenzijde van de deken en in de knopen zijn meerdere haarsporen waargenomen.
Van de knopen van de deken zijn enkele losliggende haren veiliggesteld en deze zijn voorzien van SIN AAJN1305 op een haarkaart geplakt. Onder dit spoor vallen meerdere spoornummers SIN AAJN1305NL#01 t/m SIN AAJN1305NL#05.
Uit de bemonstering SIN AAJN1305NL is uit spoor SIN AAJN1305NL#05 een enkelvoudig mitochondriaal-DNA-profiel (mt-DNA-profiel) verkregen. Ten aanzien van dit spoor wordt geconcludeerd dat de bevindingen van het mtDNA onderzoek veel waarschijnlijker zijn als het haarspoor afkomstig is van verdachte of een in moederlijke lijn aan hem verwante persoon, dan wanneer het haarspoor niet afkomstig is van verdachte, maar van een onbekende persoon die niet in moederlijke lijn aan verdachte verwant is.
Het NFI concludeert dat mtDNA onveranderd wordt overgeërfd van moeder op kind. Familieleden (mannen en vrouwen) in dezelfde moederlijke lijn hebben allemaal hetzelfde mtDNA. De rechtbank stelt vast dat in het dossier in het geheel geen aanwijzingen zijn voor betrokkenheid in deze zaak van familieleden in de moederlijke lijn van verdachte.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande met inachtneming van de rest van het procesdossier dat verdachte de donor is van het haarspoor SIN AAJN1305NL#05.
- onderzoek aan het brandslanghaspelstatief
Ook aan het statief waar het ingepakte lichaam van [slachtoffer] op is vastgebonden, heeft het NFI onderzoek verricht. Het statief betreft een roodkleurig brandslanghaspelstatief met twee slanggeleiders. Het statief is veiliggesteld en voorzien van SIN nummer AAMT0165NL.
Op foto’s gemaakt in 2020 in het pand aan de [adres 4] waarin de [supermarkt] is gevestigd, de supermarkt van verdachte, is een roodkleurig brandslanghaspelstatief zichtbaar met eveneens twee slanggeleiders. Dit statief was in het pand aan de [adres 4] aanwezig op het moment dat verdachte het pand is gaan huren.
Bij forensisch onderzoek in de [supermarkt] is op de vloer een plek aangetroffen waarvan wordt vermoed dat daar een statief heeft gestaan. Ter hoogte van deze plek is een vloerdeel verwijderd en onder SIN nummer AAKQ4480NL veiliggesteld. Onderzoek door het NFI op het gebied van kras-, indruk- en vormsporen heeft plaatsgevonden om te bepalen of het aan het slachtoffer aangetroffen haspelstatief op de betreffende plek in de supermarkt heeft gestaan. De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer het indrukspoor in het vloerdeel AAKQ4480NL is veroorzaakt door het haspelstatief AAMT0165NL dat aan het lichaam was vastgebonden, dan door een ander gelijksoortig haspelstatief.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en de inhoud van het procesdossier, vast dat het statief waar het ingepakte lichaam van [slachtoffer] aan is vastgebonden, het statief betreft dat in de winkel van verdachte heeft gestaan.
Onderzoek telefoons
De politie heeft de verkeersgegevens betreffende de mobiele telefoon die in gebruik was bij het slachtoffer [slachtoffer] onderzocht. De historische verkeersgegevens laten zien dat na de laatste datasessie op 6 december 2021 om 19:58:17 uur in de woning van [slachtoffer] , er geen gebruik meer is gemaakt van het Nederlandse telefonienetwerk. Er zijn na dit tijdstip geen actieve handelingen meer met deze telefoon verricht.
Verdachte beschikt ten tijde van de ten laste gelegde feiten over twee mobiele telefoons, een Samsung S8 en een Samsung S10+. Ook deze telefoons zijn door de politie onderzocht.
De Samsung S8 is op 6 december 2021 om 19:15 uur door een gebruikershandeling uitgeschakeld en om 22:57:04 uur weer ingeschakeld. De Samsung S10+ die verdachte bij zich draagt geeft op 6 december 2021 verschillende locaties weer waar de telefoon zich op dat moment bevindt. De telefoon is om 19.44.54 uur aan de [adres 2] en om 20.29.20 uur ter hoogte van de Grolsch fabriek in Enschede. Om 20.59.56 uur is de telefoon bij de afslag snelweg ter hoogte van Wierden. Om 21.19 uur geeft de telefoon als locatie de [adres 1] , de straat waar verdachte woont.
3.2
De betrokkenheid van verdachte
Ten eerste dient de vraag te worden beantwoord of verdachte, al dan niet samen met anderen, betrokken is bij het plegen van een of meer van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank ziet zich in dit kader gesteld voor de vragen of verdachte de persoon is geweest die (alleen of samen met anderen) [slachtoffer] heeft doodgeschoten en of verdachte de persoon is geweest die (alleen of samen met anderen) het lijk van [slachtoffer] aan opsporing heeft onttrokken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte is de laatste persoon met wie een levende [slachtoffer] aantoonbaar samen is geweest. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] ontkend. Over de gebeurtenissen rond de vermissing van [slachtoffer] heeft verdachte meermalen een verklaring afgelegd, bij de politie en ook ter terechtzitting.
- de verklaring van verdachte
Verdachte heeft kort na de vermissing van [slachtoffer] aan diens broer, [broer van slachtoffer] , verteld dat hij met [slachtoffer] bij de Albert Heijn is geweest en [slachtoffer] daarna thuis heeft afgezet, dat [slachtoffer] zijn spullen naar binnen bracht en dat verdachte toen is weggegaan, zijn moeder in [plaats] heeft opgehaald en naar huis is gegaan. Als getuige heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij bij de woning van [slachtoffer] is blijven wachten toen ze terug kwamen van de Albert Heijn. In een latere verklaring heeft verdachte verklaard dat hij tussendoor naar Losser is gereden en weer terug naar de [adres 2] . Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij op 6 december 2021 rond 20.10 uur in zijn auto samen met [slachtoffer] is vertrokken vanaf de [adres 2] . Verdachte moest om 20.30 uur zijn moeder ophalen in [plaats] , maar heeft [slachtoffer] toch meegenomen in zijn auto om [slachtoffer] eerst af te zetten in Glanerbrug. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer] kort daarna – op diens verzoek – bij een rotonde aan de Euregioweg/Sleutelweg in Enschede afgezet, omdat [slachtoffer] op die rotonde een naast een donkergekleurde Mercedes met Duits kenteken staande persoon zag staan en uit de auto wilde en is verdachte alleen verder gereden.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft afgezet bij de rotonde aan de Euregioweg/Sleutelweg in Enschede, geen steun vindt in het dossier. Uit het onderzoek door de politie is niet gebleken van de aanwezigheid van een persoon of een donkerkleurige Mercedes met Duits kenteken op de betreffende rotonde rond het door verdachte genoemde tijdstip op 6 december 2021. Dat [slachtoffer] op die plek is uitgestapt is evenmin door onderzoek bevestigd geworden. De wisselende verklaringen van verdachte dragen naar het oordeel van de rechtbank ook niet bij aan zijn geloofwaardigheid.
Verdachte heeft over het statief dat in het pand aanwezig was waar zijn winkel de [supermarkt] gevestigd is, ook een verklaring afgelegd. Verdachte heeft naar eigen zeggen dit statief verwijderd uit het pand en het vervolgens met zijn oranje VW bus naar een afvalcontainer in Ommen gebracht en het daar in gegooid. Verdachte verklaart ter plaatse met de eigenaar van de container te hebben gesproken. De eigenaren van de afvalcontainer, de heer [naam 1] en zijn zoon, verklaren echter verdachte nooit te hebben gesproken. Ook herkennen zij verdachte, de oranje VW bus en de zwarte BMW met kenteken [kenteken 1] niet op de hen door de politie getoonde foto’s. [naam 1] en zijn zoon hebben nooit een rood statief in hun container aangetroffen. Daarmee vindt ook deze verklaring van verdachte geen steun in het dossier en wordt deze bovendien weerlegd door de verklaringen van vader en zoon [naam 1] . De rechtbank acht deze verklaring van verdachte over het weggooien van het statief gelet op de bevindingen van het forensisch onderzoek in combinatie met de inhoud van het procesdossier, zoals hiervoor vastgesteld, dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte op relevante en essentiële onderdelen niet wordt ondersteund door de resultaten van het verrichte onderzoek en dat het door verdachte geschetste scenario ook overigens geen steun vindt in het procesdossier . De rechtbank schuift de verklaring van verdachte op deze punten dan ook terzijde.
- alternatief scenario
Uit het dossier volgt dat op het moment dat [slachtoffer] vermist is geraakt, sprake was van een op handen zijnd drugstransport naar Berlijn waarover [slachtoffer] in de dagen voor 6 december 2021 contact had met onder andere verdachte. Door de verdediging is het standpunt ingenomen dat [slachtoffer] mogelijk het slachtoffer is geworden van een afrekening in het drugsmilieu.
De rechtbank is van oordeel dat het gehele beeld dat uit het dossier naar voren komt niet past binnen het alternatief scenario van een afrekening binnen het drugscircuit. Het forensisch en tactisch bewijs – zoals hiervoor is uiteengezet – laat zich, gezien de sterke link naar verdachte, in dit alternatief scenario niet verklaren. Ook meer concreet bevat het dossier geen bewijsmiddelen die het alternatief scenario kunnen staven. De rechtbank is aldus van oordeel dat dit geschetste scenario op geen enkele wijze wordt ondersteund door de resultaten van het opsporingsonderzoek en gaat hieraan voorbij.
- de conclusie over de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten
Daarmee komt de rechtbank toe aan beantwoording van de vraag of verdachte de persoon is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag positief beantwoord moet worden en acht hierbij het volgende van belang.
Verdachte is op de avond van 6 december 2021 met [slachtoffer] op pad geweest. Hij is de laatst bekende persoon die hem die avond na 20.10 uur in leven heeft gezien. De telefoon in gebruik bij [slachtoffer] wordt op 6 december 2021 voor het laatst gebruikt om 19.58 uur in de woning van [slachtoffer] , maar geeft als verblijfslocatie om 21.19 uur het adres [adres 3] weer, gelegen zeer dicht bij de woning van verdachte, die uitgerekend op dat moment met zijn BMW ook bij zijn woning aan de [adres 1] is aangekomen. De rechtbank gaat er op basis hiervan vanuit dat het niet anders kan dan dat de telefoon van [slachtoffer] met verdachte is meegereisd. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring kunnen geven. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over de tijdlijn op de avond van de vermissing en dat, zoals hiervoor reeds overwogen, zijn verklaring over het afzetten van [slachtoffer] op de rotonde aan de Euregioweg op geen enkele wijze steun vindt in het dossier. Dit alles terwijl er taal noch teken is ontvangen van [slachtoffer] vanaf het moment dat hij instapte in de auto van verdachte om 20.11 uur.
In haar overwegingen betrekt de rechtbank verder dat het forensisch bewijs dat is aangetroffen in de verpakking van het lichaam, direct in verband te brengen is met verdachte. Het haspelstatief met de dubbele slanggeleider waarmee het lichaam is verzwaard, is afkomstig uit de winkel van verdachte. Daarnaast is er een haarspoor van verdachte aangetroffen in een knoop gelegd in de deken waarmee het lichaam was ingepakt.
De resultaten van het tactisch en het forensisch onderzoek in onderling verband en samenhang bezien, laten naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een andere conclusie dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft omgebracht en zijn lichaam heeft verpakt, verzwaard en heeft weggemaakt.
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 december 2021 tot 22 mei 2022 met een vuurwapen in de schouder en door het hoofd van [slachtoffer] heeft geschoten. Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in diezelfde periode het lijk van [slachtoffer] heeft verpakt, verzwaard, verborgen en weggevoerd en heeft achtergelaten in het kanaal/water.
Opzet op de dood (feit 1)
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 1 is vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . De vraag die in dit verband voorligt is of verdachte heeft gehandeld met (boos) opzet dan wel met voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het doden van [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat gelet op het feit dat [slachtoffer] met een vuurwapen vanaf korte afstand door het hoofd is geschoten geen andere conclusie kan volgen dan dat verdachte met het schieten daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ook boos opzet – had om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het opzet van verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] .
De voorbedachte raad (feit 1)
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank stelt voorop dat uit onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken van een duidelijk vooropgezet plan van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven. Nu op grond van het dossier evenmin kan worden vastgesteld op welk moment het voornemen bij verdachte is ontstaan, dan wel het besluit is genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven, en evenmin is komen vast te staan hoeveel tijd tussen het nemen van het besluit en de uiteindelijke uitvoering daarvan is verstreken, blijft de reële mogelijkheid open dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank concludeert dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van het, voor bewezen verklaring van moord in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereiste van kalm beraad en het zich rekenschap geven van de betekenis van de gevolgen van de voorgenomen daad. Vorenstaande betekent dat de voorbedachten raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Het bewezenverklaarde feit moet daarmee worden gekwalificeerd als doodslag.
Medeplegen (feit 1)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van enige vorm van samenwerking met een ander bij het doden van [slachtoffer] , zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging onder 1 wordt vrijgesproken.
Het onttrekken van een lijk aan opsporing (feit 2)
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 is vereist dat verdachte het oogmerk had, oftewel de bedoeling, om het feit – in dit geval de dood van [slachtoffer] – of de oorzaak van het overlijden te verhelen. Van deze bedoeling is, behoudens bijzondere omstandigheden, sprake ‘zodra die handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm of naar opgave van verdachte erop zijn gericht te voorkomen dat anderen het lijk waarnemen.’
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte het lichaam van [slachtoffer] verpakt in plastic
(vuilnis-)zakken, omwikkeld met tape, gewikkeld in een deken en vastgebonden aan een statief en het pakket vervolgens in het water achtergelaten. Met zijn handelen heeft verdachte het lijk van [slachtoffer] verborgen, weggevoerd en weggemaakt. De handelingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer erop gericht te voorkomen dat anderen het lijk waarnemen dat sprake is van het voor dit feit vereiste oogmerk.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde onder 2 heeft begaan.
Medeplegen (feit 2)
Zoals hiervoor reeds is uiteengezet moet voor bewezenverklaring van medeplegen sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het begaan van het feit.
Gezien het vorenstaande staat de betrokkenheid van verdachte bij het wegmaken van het lijk van [slachtoffer] vast. Het lichaam was verpakt met vuilniszakken en een deken en verzwaard met een brandslanghaspelstatief. Het gewicht en formaat van dit pakket rechtvaardigen zonder meer de conclusie dat het ondoenlijk was voor verdachte om alleen dit pakket te hanteren en in het water te deponeren. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte daarbij hulp heeft gehad, waarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het begaan van het feit.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen onder feit 2 bewezen.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 6 december 2021 tot en met 22 mei 2022 in Nederland, [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een kogel in het hoofd en een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij in de periode van 6 december 2021 tot en met 22 mei 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een lijk, te weten: het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door met dat oogmerk het lichaam van die [slachtoffer] te verpakken in plastic (vuilnis-)zakken en met tape te omwikkelen en te wikkelen in een
deken en vast te binden aan een haspelstatief en vervolgens in een kanaal/water te deponeren en achter te laten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 151 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: doodslag;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] gedood. Met een van korte afstand afgevuurd schot door het hoofd heeft verdachte opzettelijk en op gewelddadige wijze een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] , een jonge vader van drie kinderen, van wie de jongste nog maar een paar maanden oud was toen hij verdween. Het doden van een ander mens is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het meest fundamentele recht dat een mens bezit, namelijk het recht op leven. Na zijn kille daad heeft verdachte samen met een ander of anderen het lijk van [slachtoffer] ingepakt, verzwaard en gedumpt in een kanaal met de bedoeling dat het lijk nooit meer zou worden gevonden. Dat verdachte hiermee welbewust de nabestaanden in tergende onzekerheid en onwetendheid over het lot van hun geliefde familielid heeft achtergelaten, maakt zijn ijzige handelen des te schokkender. Met zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Hoe immens en bijna ondraaglijk de wanhoop van de langdurige onwetendheid, de pijn van het gemis en het uiteindelijke verlies van hun geliefde zoon, broer, echtgenoot en vader is voor de nabestaanden, is door de ouders, broer en zus van [slachtoffer] en door mr. Keulen namens de partner en de kinderen van [slachtoffer] tijdens het spreekrecht ter zitting op zeer indringende wijze verwoord. Door geen openheid van zaken te geven over de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het plegen van deze feiten, heeft verdachte de nabestaanden bovendien met veel onbeantwoorde vragen achtergelaten. Naast de grote gevolgen voor de nabestaanden, brengen een levensdelict en de wijze waarop de dader zich van het lijk ontdoet ook een schok teweeg in de maatschappij en versterken gevoelens van angst en onveiligheid. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest. Nu dit niet was in verband met een geweldsdelict maar in verband met overtreding van de Opiumwet, zal de rechtbank deze eerdere straf niet in het nadeel van verdachte meenemen.
Er is over verdachte geen persoonsrapportage opgemaakt. De rechtbank heeft wel kennis genomen van hetgeen verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden bij de politie en ter zitting heeft verklaard.
De strafmaatoverwegingen van de rechtbank
Het doden van een ander mens behoort tot de zwaarste categorieën strafbare feiten in ons rechtsstelsel. De wetgever heeft voor doodslag als maximumstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien jaren vastgesteld voor feiten gepleegd voor 1 juli 2023, zoals in casu aan de orde. Bij wet van 22 februari 2023, in werking getreden met ingang van
1 juli 2023, is het wettelijk strafmaximum zelfs verhoogd van achttien naar vijfentwintig jaren. Als maximumstraf voor het onttrekken van een lijk aan nasporing heeft de wetgever een straf vastgesteld van twee jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor zowel een feit als doodslag als voor het onttrekken van een lijk aan nasporing zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft bij haar strafmaatoverwegingen acht geslagen op uitspraken in soortgelijke zaken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat feiten als in deze zaak aan de orde zich moeilijk laten vergelijken met andere levensdelicten, nu iedere zaak verschillende specifieke elementen en omstandigheden met zich brengt.
Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is zich er hierbij van bewust dat geen enkele straf of maatregel, kan terugdraaien wat er is gebeurd of het ontstane verdriet bij de nabestaanden kan wegnemen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
6.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen computer, GPS-tracker kan worden geretourneerd aan de beslagene.
6.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bezwaar tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
6.4.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde voorwerp te weten 1 stk computer (Omschrijving: PL0600-2021572539-G2761788, tracker uit BMW vvhk [kenteken 1] , Zwart, merk: Tkstar), aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.1.1
De vordering van [partner van slachtoffer]
(vertegenwoordigd door mr. Keulen ) heeft zich, door tussenkomst van haar bewindvoerder [bewindvoerder] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 [twintigduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.2
De vordering van [kind van slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 1] 2012)
[kind van slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door mr. Keulen ) heeft zich, door tussenkomst van de bewindvoerder [bewindvoerder] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 [twintigduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.3
De vordering van [kind van slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum 3] 2015)
[kind van slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door mr. Keulen ) heeft zich, door tussenkomst van de bewindvoerder [bewindvoerder] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 [twintigduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.4
De vordering van [kind van slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum 2] 2021)
[kind van slachtoffer 3] (vertegenwoordigd door mr. Keulen ) heeft zich, door tussenkomst van de bewindvoerder [bewindvoerder] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 [twintigduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.5
De vordering van [moeder van slachtoffer]
(vertegenwoordigd door mr. De Fluiter ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.500,00 [zeventienduizendenvijfhonderd euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.6
De vordering van [vader van slachtoffer]
(vertegenwoordigd door mr. De Fluiter ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.500,00 [zeventienduizendenvijfhonderd euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade, te weten affectieschade.
7.1.7
De vordering van [broer van slachtoffer]
(vertegenwoordigd door mr. De Fluiter ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.416,10 [tienduizendvierhonderdzestien euro en tien eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Kosten repatriëring lichaam naar Duitsland € 3.000,00
- Kosten begrafenis/grafrechten € 4.630,00
- Reiskosten € 2.483,60
- Vertaalkosten € 302,50
Ter terechtzitting van 23 januari 2024 heeft mr De Fluiter de vordering gewijzigd in die zin dat de vordering is verhoogd met een bedrag van € 6.818,70 voor de kosten van de aankoop en plaatsing van een grafsteen. Het totaal gevorderde bedrag na verhoging betreft een bedrag van € 17.234,80 [zeventienduizendtweehonderdvierendertig euro en tachtig eurocent]. Ter zitting is de post repatriëring naar Duitsland nader onderbouwd middels stukken inhoudende in soortgelijke gevallen gemaakte kosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de ingediende vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn en allen in het geheel moeten worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat in de vordering van [broer van slachtoffer] de post repatriëring van het lichaam niet wordt onderbouwd met een factuur, maar dat de verdediging zich ten aanzien van de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen inhoudelijk refereert aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Het juridisch kader
Artikel 51f lid 1 Sv bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces om vergoeding van deze rechtstreekse schade te vorderen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het slachtoffer door het strafbare feit is overleden de erfgenamen zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Daarnaast kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW ter zake van de daar bedoelde vorderingen zich voegen voor onder meer de volgende schadeposten: de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
-
kosten van lijkbezorging
Op grond van het bepaalde in artikel 6:108, tweede lid, BW kan degene die kosten van lijkbezorging van het slachtoffer heeft gedragen, deze kosten vorderen. De term lijkbezorging is een verzamelterm en omvat meer dan enkel begrafeniskosten. De kosten moeten echter – gelet op de omstandigheden waaronder de overledene leefde – in redelijkheid worden gemaakt.
-
affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van een overleden slachtoffer mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Op welk bedrag zij aanspraak kunnen maken, is geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat alle voornoemde vorderingen zijn ingediend door nabestaanden van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ten gevolge van het bewezen verklaarde strafbare feit onder 1 overleden. De rechtbank zal hieronder de ingediende vorderingen afzonderlijk bespreken.
7.4.2
De vorderingen ingediend door tussenkomst van de bewindvoerder
[bewindvoerder]
7.4.2.1 Ten behoeve van [partner van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [partner van slachtoffer] – de partner van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voerde.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00,
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
7.4.2.2 Ten behoeve van [kind van slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 1] .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [kind van slachtoffer 1] – de zoon van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor het kind van de overledene.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00,
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
Het verzoek storten toegewezen bedrag op afzonderlijk te openen bankrekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding op een ten behoeve van [kind van slachtoffer 1] te openen bankrekening met een zogenoemde
BEM-clausule wordt gestort. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger kunnen in dat geval – tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt – alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken. De rechtbank zal voorts bepalen dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar ministerie op de hoogte stelt van de gegevens van de rekening die voor de benadeelde partij is geopend.
7.4.2.3 Ten behoeve van [kind van slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [kind van slachtoffer 2] – de zoon van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor het kind van de overledene.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00,
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
Het verzoek storten toegewezen bedrag op afzonderlijk te openen bankrekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding op een ten behoeve van [kind van slachtoffer 2] te openen bankrekening met een zogenoemde
BEM-clausule wordt gestort. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger kunnen in dat geval – tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt – alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken. De rechtbank zal voorts bepalen dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar ministerie op de hoogte stelt van de gegevens van de rekening die voor de benadeelde partij is geopend.
7.4.2.4 Ten behoeve van [kind van slachtoffer 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 3] .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [kind van slachtoffer 3] – de zoon van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor het kind van de overledene.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,00,
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
Het verzoek storten toegewezen bedrag op afzonderlijk te openen bankrekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding op een ten behoeve van [kind van slachtoffer 3] te openen bankrekening met een zogenoemde
BEM-clausule wordt gestort. Een dergelijke clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijk vertegenwoordiger kunnen in dat geval – tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt – alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken. De rechtbank zal voorts bepalen dat de raadsvrouw van de benadeelde partij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar ministerie op de hoogte stelt van de gegevens van de rekening die voor de benadeelde partij is geopend.
7.4.3
De vordering van [moeder van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [moeder van slachtoffer] – de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de moeder van de overledene.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00.
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
7.4.4
De vordering van [vader van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [vader van slachtoffer] .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat [vader van slachtoffer] – de vader van het slachtoffer [slachtoffer] – op grond van artikel 6:108, vierde lid, BW valt binnen de kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op affectieschade.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de genoemde nabestaande als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De opgevoerde immateriële schadepost is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade in aanmerking komt voor de vader van de overledene.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00.
De wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten de datum van de vermissing van [slachtoffer] op 6 december 2021.
7.4.5
De vordering van [broer van slachtoffer]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] , de broer van het slachtoffer [slachtoffer] . De rechtbank zal hieronder de opgevoerde schadeposten afzonderlijk bespreken.
De materiële schade
- Kosten repatriëring lichaam naar Duitsland
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW. De schadepost is betwist maar de rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk is. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00.
- Kosten begrafenis/grafrechten
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk is. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.630,00.
- Reiskosten
Reiskosten naar zitting
Ten aanzien van de opgevoerde reiskosten die betrekking hebben op het bijwonen van de zittingen overweegt de rechtbank dat deze kosten geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade betreffen. Deze kosten komen zodoende niet, zoals gevorderd, als materiële schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt verder dat de kosten ook niet aan te merken zijn als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de benadeelde partij niet in persoon, maar met een advocaat procedeert. Bedoelde reiskosten naar zitting ad € 2.124,64 zullen daarom worden afgewezen.
Reiskosten advocaat en slachtoffergesprek met officier van justitie
De rechtbank heeft vastgesteld dat hoewel de reiskosten naar de rechtbank in Almelo vanwege een slachtoffergesprek zijn benoemd in de vordering, deze kosten niet zijn meegenomen in de opsomming van het gereden aantal kilometers.
Reiskosten van de benadeelde partij naar de advocaat betreft geen rechtstreekse schade maar vallen onder (toewijsbare) proceskosten in de vorm van kosten rechtsbijstand. Deze schadepost van € 359,52 (1284 km x € 0,28 per km) zal de rechtbank daarom hieronder afzonderlijk bespreken onder het hoofdstuk ‘Proceskosten’.
- Vertaalkosten
De opgevoerde materiële schadepost betreft een vertaling vanuit het Duits naar het Nederlands van documenten aangaande de begrafenis en heeft aldus betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW en is niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk is. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 302,50.
- Plaatsen grafsteen
De opgevoerde materiële schadepost heeft betrekking op kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW. De schadepost is niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende onderbouwd en aannemelijk is. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 6.818,70.
De proceskosten
De door de benadeelde partij [broer van slachtoffer] opgevoerde proceskosten betreffen een bedrag van € 4.750,00 aan kosten voor rechtsbijstand. Zoals hiervoor is uiteengezet zijn de reiskosten van de benadeelde partij naar de advocaat ook aan te merken als proceskosten. Opgevoerd hiervoor is een bedrag van € 359,52. Proceskosten zijn geen onderdeel van de schade. Voor de proceskosten bestaande uit advocaatkosten geldt in beginsel dezelfde maatstaf als in een civiele procedure. De begroting vindt vaak plaats aan de hand van de forfaitaire bedragen die in het civiele recht worden gehanteerd. De rechtbank ziet echter in deze zaak reden om de daadwerkelijk gemaakte kosten, die de rechtbank redelijk voorkomen, toe te wijzen, dat wil zeggen een bedrag van € 5.109,52.
De wettelijke rente
De rechtbank stelt vast dat de schade voor benadeelde partij [broer van slachtoffer] op verschillende momenten is ontstaan. De rechtbank zal daarom de toegewezen bedragen vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente telkens vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
- repatriëring lichaam naar Duitsland: wettelijke rente vanaf 27 mei 2022
- begrafenis/grafrechten: wettelijke rente vanaf 2 juni 2022
- Vertaalkosten: wettelijke rente vanaf 1 januari 2024
- Plaatsen grafsteen: wettelijke rente vanaf 23 januari 2024
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen voornoemd hebben allen verzocht en de officier van justitie heeft ten aanzien van alle voornoemde vorderingen gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal ten aanzien van iedere voornoemde vordering de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 aan de benadeelde partijen is toegebracht. Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met de hierna per vordering te noemen aantallen dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting ten aanzien van iedere vordering niet opheft.
De rechtbank zal conform artikel 36f, vijfde lid, Sr en artikel 6:4:20 Sv, bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast bij niet of niet volledige betaling. Nu de duur van de gijzeling in totaal maximaal één jaar mag belopen, zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.
- de vordering van [partner van slachtoffer] : 57 dagen gijzeling;
- de vordering van [kind van slachtoffer 1] : 57 dagen gijzeling;
- de vordering van [kind van slachtoffer 2] : 57 dagen gijzeling;
- de vordering van [kind van slachtoffer 3] : 57 dagen gijzeling;
- de vordering van [moeder van slachtoffer] : 48 dagen gijzeling;
- de vordering van [vader van slachtoffer] : 48 dagen gijzeling;
- de vordering van [broer van slachtoffer] : 41 dagen gijzeling.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1het misdrijf: doodslag;
feit 2het misdrijf: medeplegen van het verbergen, wegvoeren en wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit/de oorzaak van het overlijden te verhelen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
de vordering van [partner van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [partner van slachtoffer] toe tot een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [partner van slachtoffer] (feit 1): van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [partner van slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [partner van slachtoffer] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [partner van slachtoffer] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [kind van slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [kind van slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van
[kind van slachtoffer 1]te openen
rekening met een
BEM-clausule. De raadsvrouw van de benadeelde partij stelt hiertoe binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het openbaar ministerie op de hoogte van de gegevens van de bankrekening die voor de benadeelde partij geopend is;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 1]
(feit 1): van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [kind van slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [kind van slachtoffer 1] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [kind van slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van
[kind van slachtoffer 2]te openen
rekening met een
BEM-clausule. De raadsvrouw van de benadeelde partij stelt hiertoe binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het openbaar ministerie op de hoogte van de gegevens van de bankrekening die voor de benadeelde partij geopend is;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] (feit 1): van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [kind van slachtoffer 2] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [kind van slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [kind van slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade;
- bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van
[kind van slachtoffer 3]te openen
rekening met een
BEM-clausule. De raadsvrouw van de benadeelde partij stelt hiertoe binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het openbaar ministerie op de hoogte van de gegevens van de bankrekening die voor de benadeelde partij geopend is;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 3] (feit 1): van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [kind van slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [kind van slachtoffer 3] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [kind van slachtoffer 3] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [moeder van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 17.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] (feit 1): van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [moeder van slachtoffer] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 48 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [moeder van slachtoffer] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [vader van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [vader van slachtoffer] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [vader van slachtoffer] (feit 1): van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [vader van slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [vader van slachtoffer] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 48 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij [vader van slachtoffer] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de vordering van [broer van slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer] toe tot een bedrag van in totaal
€ 14.751,20 [zegge: veertienduizendzevenhonderdeenenvijftig euro en twintig eurocent], bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [broer van slachtoffer] (feit 1): van de volgende bedragen
- € 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2022;
- € 4.630,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2022;
- € 302,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024;
- € 6.818,70 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2024;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 5.109,52 alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van in totaal € 14.751,20 [zegge: veertienduizendzevenhonderdeenenvijftig euro en twintig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente
- vanaf 27 mei 2022 voor het bedrag van € 3.000,00;
- vanaf 2 juni 2022 voor het bedrag van € 4.630,00;
- vanaf 1 januari 2024 voor het bedrag van € 302,50;
- vanaf 23 januari 2024 voor het bedrag van € 6.818,70;
ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 41 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer] af tot een bedrag van € 2.124,64;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van 1 stk computer (Omschrijving: PL0600-2021572539-G2761788, tracker uit BMW vvhk [kenteken 1] , Zwart, merk: Tkstar) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. D.K. ten Cate, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer VLINDER21/ON2R021099. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal laatst bekende locatie van 28 april 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 206:
Voor het onderzoeksteam Vlinder2l heb ik op 25 januari 2022 om 14:25 de laatst bekende locatie van de telefoon " [telefoon] " fotografisch vastgelegd. Deze locatie is opgeslagen binnen het Apple iCloud account " [e-mailadres] " en zichtbaar op de Apple iPhone 12Pro van betrokkene [partner van slachtoffer] .
lk zag dat het adres: [adres 3] werd weergegeven met de tijd en datum: 6 december 2021 21:20.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 207:
Naar aanleiding van het feit dat de telefoon van vermiste [slachtoffer] , op 6 december 2021 om 21.20 uur als laatste áan het adres [adres 3] heeft aangestraald, heb ik onderzocht wat de afstand is van de woning van [verdachte] ( [adres 1] ) en [adres 3] . lk, verbalisant, constateer via Google Maps dat de afstand tussen beide woningen ongeveer 30 meter betreft.
3.
Het (losbladig en ongenummerd) aanvullend proces-verbaal historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1] ( [slachtoffer] ) van 16 januari 2024, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend:
De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] laten zien dat na de registratie DATA-verkeer op 6 december 2021 om 19:58:17 uur, er geen gebruik meer is gemaakt van het Nederlandse telefonienetwerk.

4.

Het proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina 575 - 576:

[slachtoffer] , de vermiste, maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Zijn telefoon is voorzien van het lMEl-nummer [IMEI-nummer] .
Op 6 december, de dag van de vermissing van [slachtoffer] , wordt [slachtoffer] om 15:15:34 uur gebeld door het nummer [telefoonnummer 2] van [partner van slachtoffer] . Dit is het laatste gesprek in deze opgevraagde historische gegevens. Hierna volgen een aantal sessies met dataverkeer waarvan de laatste is op 19:58:17 uur. De telefoon maakt dan gebruik van een Cell-ID van de zendmast aan de [adres 5] . Aannemelijk is dat [slachtoffer] deze zendmast gebruikt als hij verbinding maakt vanuit zijn woning. Na deze sessie is er geen verbinding meer gestart vanuit de telefoon van [slachtoffer] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 220, 238 – 246, 248:
In verband met het onderzoek VLlNDER21,was ik verbalisant belast met het bekijken van de camerabeelden van 6 december 2021 afkomstig van de deurbelcamera van het adres [adres 6] .
Op de camerabeelden was het appartementencomplex te zien, waarin het appartement met adres [adres 2] gevestigd was. Dit betreft het adres waar de vermiste en inmiddels overleden [slachtoffer] met zijn echtgenote [partner van slachtoffer] samen met hun twee (2) kinderen woonde. Tevens was op de beelden de doorgang zichtbaar naar de andere zijde van het appartementencomplex. De doorgang was een soort poort welke onder het complex doorging. Aan beide weerszijden van de doorgang waren in/uitgangen zichtbaar. Boven de doorgang was een groot raam, van kennelijk het trappenhuis, te zien.
19.44.25 uur: Komt er vanaf de [adres 7] een donker voertuig aan rijden. Het voertuig rijdt naar de onderdoorgang.
19.44.30 uur: is te zien dat de zwarte auto stil staat bij de onderdoorgang
19.44.51 uur: is er een persoon uitgestapt uit de auto en opent de kofferbak. Op het beeld wat ingezoomd is, is te zien dat de persoon die bij de kofferbak staat de persoon is met de witte biezen op de zwarte broek
19.44.58 uur: is er te zíen dat de persoon iets uit de kofferbak pakt, naar het muurtje loopt voor het rechter portiek en iets op het muurtje zet. De persoon loopt wederom naar de auto, pakt weer iets uit de kofferbak, loopt naar het muurtje en zet het op het muurtje
19.45.25 uur: Loopt de persoon nog een keer naar de auto. Pakt daar een tas uit de kofferbak, sluit de kofferbak En loopt met de tas nar het muurtje. De tas wordt naast het muurtje gezet.
19.47.14 uur: De persoon pakt de spullen die net bij het muurtje zijn gezet.
19.47.17 uur: Rijdt er een zwarte auto weg, vanaf de privé parkeerplaats richting de [adres 7] . Dit is te zien op de bewegende beelden.
19.47.42 uur: Gaat de persoon via de rechter portiekdeur naar binnen.
20.10,03 uur: Komt er vanaf de [adres 7] een donkere auto aanrijden. De auto rijdt via de onderdoorgang naar de privéparkeerplaats
20.10.24 uur: is te zien dat het voertuig op de privé parkeerplaats blijft staan. Met de verlichting aan. Via de onderdoorgang is er namelijk verlichting te zien van het voertuig
20.11.07 uur: is te zien dat er silhouet via het trappenhuis in versnelde pas naar beneden loopt.
20.11.17 uur: Komt er een persoon via het rechterportiek naar buiten
20.11.19 uur: De persoon loopt via de onderdoorgang naar de privé parkeerplaats. Het voertuig wat daar stond met de verlichting aan staat daar nog steeds. Op het moment dat de persoon in het licht loopt is te zien dat de persoon witte biezen op zijn broek heeft
20.11.31 uur: De persoon is uit het beeld verdwenen, het voertuig wat stond te wachten rijdt weg, in de richting van de [adres 7] .
6.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 4] ) van
9 oktober 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina FD 111 – 113:
Op donderdag 6 oktober 2022 om 09:00 uur startten wij een forensisch onderzoek op de
locatie [adres 4] . Op het bovengenoemde adres was een winkel, een supermarkt genaamd " [supermarkt] ", gevestigd.
Onderzoek deskundigen van het NFI
Wij zagen direct links, gezien vanaf de toegangsdeur van het magazijn naar de supermarkt, in de vloer meerdere gaten. De deskundige van het NFI gaf aan dat hier mogelijk een brandhaspel had gestaan. Door de deskundige van het NFI werden op die plek de volgende bemonsteringen/goederen veiliggesteld:
- Een deel van de vloer, inclusief de gaten (voorzien van SIN AAK04480NL);
7.
Het deskundigenverslag, te weten een werktuigsporenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot in Bruchterveld van 27 januari 2023 opgemaakt door ing. P.J.M. Pauw-Vugts NFI-deskundige, zakelijk weergegeven voor zover inhoudende, pagina FD 488 – 489, 495 – 497:
[afbeelding]
Vraagstelling
Zijn de KIV-sporen in het vloerdeel veroorzaakt door het haspelstatief?
Hypothesen
Voor bovenstaande vraag is de volgende set van hypothesen opgesteld
Hypothese H1: Het indrukspoor in het vloerdeel AAKQ4480NL is veroorzaakt
door het haspelstatief AAMT0165NL.
Hypothese H2: Het indrukspoor in het vloerdeel AAKQ4480NL is veroorzaakt
door een ander gelijksoortig haspelstatief.
Interpretatie van resultaten
De vergeleken systeemsporen, de ligging van de gaten, passen namelijk bij de gaten in het
vloerdeel en de bodemplaat van het haspelstatief, Deze bevindingen ondersteunen
dat het indrukspoor in het vloerdeel is veroorzaakt door dit haspelstatief of een
ander soortgelijk haspelstatief.
Met de bovenstaande set van hypothese geven de overeenkomsten op systeemsporen evenveel steun aan beide hypothesen en zullen daarom niet verder worden besproken. Voor het totale strafrechtelijk onderzoek hebben deze overeenkomsten wel toegevoegde waarde.
Als het indrukspoor is veroorzaakt door een ander haspelstatief (hypothese H2) is de
waargenomen overeenkomst in ligging, vorm en grootte van de rechthoekige indruk
van ongeveer 1,0 x 0,5 cm in het vloerdeel en de matte rechthoekige vorm in het
oppervlak van de bodemplaat van het haspelstatief AAMT0165NL een toevallige
overeenkomst. De kans op een dergelijke toevallige overeenkomst wordt als zeer
klein beoordeeld.
Conclusie
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en de gestelde hypothesen wordt het volgende geconcludeerd:
De bevindingen van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer het
indrukspoor in het vloerdeel AAKQ4480NL is veroorzaakt door het haspelstatief AAMT0165NL (hypothese H1) dan door een ander gelijksoortig haspelstatief
(hypothese H2).
8.
Het proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 557 – 558:
Ik had van de eigenaresse van het pand de [adres 4] vernomen dat de heer [naam 2] in 2020 een brochure had opgemaakt van het Pand.
Deze brochure was voorzien van foto's van het pand zowel van de binnenzijde als de buitenzijde. Op mijn verzoek toonde hij (de rechtbank leest: de heer [naam 2] ) mij meerdere foto's van het pand de [adres 4] .
Ik zag op één van die foto's een rood brandslanghaspelstatief.
Op 29 mei 2020 had hij het pand over gedragen aan de nieuwe huurder dhr. [verdachte] .
Op dat moment stond het brandslanghaspelstatief in het pand.
[afbeelding]
9.
Het proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend pagina 287:
Op 22 mei 2022, bevond ik, verbalisant [verbalisant 1] , mij op het adres het Lijntje ter hoogte van perceel 2 te Bruchterveld. Ik was daar in verband met het aantreffen van een lichaam in het water.
10.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon van 30 oktober 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend pagina FD 195 – 198, 202:
Op zondag 22 mei 2022 was in het kanaal ter hoogte van 't Lijntje, een op een lichaam gelijkend pakket aangetroffen. Het pakket was door buurtbewoners met een bootje naar de kant gehaald. Het pakket was aldaar een klein stukje geopend waarna men de indruk kreeg dat het om een persoon ging. In overleg met collega's van het tactische opsporing, de forensísche opsporíng en medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) was besloten om het pakket vanuit het water dírect over te brengen naar het NFI en aldaar verder onderzoek te verrichten. Forensisch collega [verbalisant 2] was erbij aanwezig toen het pakket uit het water werd gehaald en had het transport naar het NFI begeleid.
Overledene [slachtoffer]
geboortedatum [geboortedatum 4] 1989
Bevindingen
Wij zagen dat het lichaam als buitenste laag grotendeels was omwikkeld met een blauwe deken, met uitzondering van de voeten. Wij zagen dat het lichaam onder de deken was verpakt in zwarte vuilniszakken. Wij zagen dat de vuilniszakken om de onderbenen onder de deken uitstaken. Wij zagen dat om de vuilniszak om de onderbenen wit tape was aangebracht. Wij zagen dat het tape meerdere keren om de onderbenen, ter hoogte van de enkels was gewikkeld. Wij zagen dat ook aan de andere zijde van het lichaam, op de deken rondom het hoofd wit tape was aangebracht. Wij zagen dat dít tape meerdere keren om het hoofd was gewikkeld. Wij zagen dat aan de rugzijde van het lichaam een metalen, roodkleurige constructie met een bruin touw was vastgemaakt aan het lichaam. Wij zagen dat het touw ter hoogte van de nek, de heupen en de onderbenen met behulp van bruine touwen om de metalen constructie en het lichaam was gewikkeld. Wij zagen dat het witte tape wat op de deken rondom het hoofd was aangebracht zich ook om de metalen constructie bevond.
Na verwijdering van de metalen constructie zagen wij dat deze constructie werd gevormd door een U-profiel met aan één uiteinde een metalen plaat aan de kopse zijde. In deze plaat bevonden zich ronde gaten, kennelijk betrof dit de grondplaat waarmee de constructie aan de ondergrond kon worden bevestigd. Circa halverwege de constructie bevond zich aan één zijde een metalen dwarsarm. Aan deze dwarsarm was een doorvoeroog bevestigd. Tevens bevond zich een doorvoeroog op het U-profiel zelf, ter hoogte van deze dwarsbalk. Ik zag daarbij dat bovengenoemde constructie zeer waarschijnlijk een metalen haspelstatief betrof voor een brandslang haspel. Na verwijderíng van de deken, waarbij de twee knopen werden losgesneden en afzonderlijk werden veiliggesteld, zagen wij dat het lichaam volledig was verpakt in zwarte vuilniszakken. Wij zagen dat op deze vuilniszakken wit tape was aangebracht en dat het lichaam ter hoogte van de borst was omwikkeld met wit tape. Wij zagen dat de man de volgende kleding droeg: zwarte trainingsbroek voorzien van twee witte verticale strepen aan weerszijden van de broekspijpen.
Overzicht veiliggestelde sporen
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
11.
Het deskundigenverslag onderzoek naar biologische sporen en DNA onderzoek naar aanleiding van het aantreffen stoffelijk overschot opgemaakt op 19 september 2022 door
dr. ir. A.M. Rolloos , NFI-deskundige, pagina FD 390 – 394:
Het onderzoeksmateriaal betreft een deken AAMT0180NL dat om het lichaam van het slachtoffer was gewikkeld. In de deken zitten twee knopen. Tijdens het onderzoek zijn op de buitenzijde van de deken en in de knopen meerdere mogelijk humane haarsporen waargenomen. Enkele losliggende haren zijn, om sporenverlies te voorkomen, op een haarkaart geplakt. De haarkaart is als AAJN1305NL veiliggesteld.
De twee stukken tape AAMT0187NL bestaan uit meerdere op elkaar geplakte lagen. (...) Daarnaast zijn de delen op de rugzijde van de tape die bedekt waren door andere lagen tape bemonsterd, Deze bemonstering is als AAMT0187NL#05 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek' Op de tape zijn enkele mogelijk humane haren waargenomen. Deze mogelijke haren zijn op een haarkaart geplakt. De haarkaart is als AAJN1303NL veiliggesteld.
Haren AAJN1305NL (afkomstig van deken AAMT0180NL). Dit betreft negen losse humane hare en een plukje humane haren bestaande uit circa 50 - 70 haren en haardelen, De haren zijn geclassificeerd als hoofharen/hoofdhaardelen en niet te classificeren haren. Eén niet te classificeren is geschikt voor een autosomaal DNA-onderzoek, Deze haar is veiliggesteld als AAJN1305NL#01 voor een autosomaal DNA-onderzoek.
12.
Het deskundigenverslag, te weten het onderzoek aan haren veiliggesteld van vuilniszak en deken van het verpakte lichaam van [slachtoffer] , van 31 augustus 2022, opgemaakt door
dr. ir. A.F.W.M. Wolterink , NFI-deskundige, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina FD 406, 408:
[afbeelding]
De haarsporen zijn op basis van uiterlijke kenmerken beoordeeld. De haarsporen op
haarkaarten AAJN 1305NL, AAJN1303NL zijn geclassificeerd als humane haren.

13.Het deskundigenverslag, te weten een Mitochondriaal DNA-onderzoek van 18 januari 2023 opgemaakt door dr. R.J. Brink, NFI deskundige, pagina FD 409 – 415:VraagstellingPolitie eenheid Oost-Nederland heeft verzocht om een haaronderzoek uit te voeren aan 18 haarsporen en vervolgens een vergelijkend mitochondriaal (mt) DNA-onderzoek uit te voeren aan deze haarsporen.ResultatenIn Tabel 4 staan de resultaten vermeld van het mtDNA-onderzoek en van wie het haarspoor afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend mtDNA-onderzoek.

[afbeelding]
BewijskrachtHypothese 1: Het haarspoor is afkomstig van verdachte [verdachte] of van een in moederlijke lijn aan verdachte [verdachte] verwante persoon.
Hypothese 2: net haarspoor is niet afkomstig van verdachte [verdachte] , maar van een onbekende persoon die niet in moederlijke lijn aan verdachte [verdachte] verwant is.
De bevindingen van het mtDNA-onderzoek zijn
veel waarschijnlijkerals hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
Omdat het mtDNA onveranderd wordt overgeërfd van moeder op kind hebben familieleden (mannen en vrouwen) in dezelfde moederlijke lijn allemaal hetzelfde mtDNA.
14.
Een deskundigenverslag te weten een forensisch pathologisch onderzoek van 2 augustus 2022, opgemaakt door dhr. B.G.H. Latten, arts en forensisch patholoog, NFI-deskundige, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 814 - 815:
Overledene
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum 4] 1989
Geboorteplaats [geboorteplaats 2]
lnterpretatíe van resultaten
Het uniforme aspect van de postmortale veranderingen, de
afwezigheid van tekenen van indroging alsook de lossing van huid en nagels ter
hoogte van handen en voeten passen evenwel bij een langdurig verblijf in een
vochtige omgeving (en minder bij een langdurig verblijf in een andere omgeving)'
Aan het lichaam waren drie schotverwondingen, bestaande uit één doorschot en één
inschot (sub C3), Gezien de anatomische locatie van de schotverwondingen kunnen
deze niet veroorzaakt zijn bij eenzelfde schot.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 33 jaren oud geworden, wordt verklaard door de gevolgen van een doorschot door het hoofd.
15.
Een deskundigenverslag te weten een rapport schotrestenonderzoek van 19 december 2022, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, NFI-deskundige, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina FD 475, 482, 484 - 485:
[afbeelding]
Beschadiging 1 in vest
Bij beschadiging 1 in het voorpand van het T-shirt van het slachtoffer zijn sporen -
mogelijk licht grijze beroeting, nitrocellulosekruitdeeltjes en één puntvormige
verkleuring - aangetroffen die passen bij een relatief korte schootsafstand.
Met betrekking tot de beschadiging in het T-shirt AAMT0172NL zijn de volgende
conclusies getrokken ten aanzien van de schootsafstand:
De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand
tussen 10 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner is dan 10
centimeter of groter dan 100 centimeter.
16.
Het proces-verbaal van bevindingen betreft vermissing [slachtoffer] van 11 februari 2022, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 1:
Op 8 december 2021 verscheen voor mij mevrouw [partner van slachtoffer] . Ik hoorde haar zeggen dat haar man [slachtoffer] sinds maandagavond 6 december 2021 om 20.00 uur niet thuis was gekomen.
17.
Het proces-verbaal van bevindingen telefoongesprek [partner van slachtoffer] , van 28 december 2021, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 8 - 9:
lk heb geen teken van leven gehad van [slachtoffer] . Hij is de 6e (de rechtbank leest: 6 december 2021) vertrokken en ik heb niets meer van hem gehoord. Op 6 december was mijn oudste zoon jarig. Om 19:30 uur heb ik aan [slachtoffer] gevraagd of hij melk voor de baby wilde halen bij de Albert Heijn. Dat heeft hij direct gedaan omdat de Albert Heijn om 20:00 uur sluit. Rond 20:00 uur kwam [slachtoffer] thuis met de melk. lk zag dat hij op zijn telefoon keek. Hij zei vervolgens dat hij nog even weg moest en snel terug zou komen. [slachtoffer] is weggegaan en daarna heb ik hem niet meer gezien.
18.
De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen nr. 393 inhoudende een uitwerking van audiobestand AUD-20220128-WA0003, zakelijk weergegeven onder meer inhoudend, pagina ZD01 75, 77:
[alias] ( [broer van slachtoffer] ): jij ging met hem?
[verdachte] : ja wij gingen samen en ik heb bij de kassa afgerekend. lk heb hem vervolgens afgezet en ben vervolgens weggegaan. lk heb mijn moeder opgehaald en ik ben toen naar huis gegaan.
(…)
[verdachte] : ik heb hier de kosten van de melk betaald, ik heb hem naar thuis gebracht en ben
vervolgens weggegaan.
(…)
[verdachte] : nou echt waar voordat ik ging parkeren stond hij al voor mij en vroeg om naar Albert
Heijn te gaan en ik zei oké. Wijzijn naar Albert Heijn gegaan en hebben melk gekocht. Wij zijn toen weer teruggegaan, hij stond in de gang en hij heeft zijn spullen eruit gehaald"
[alias] ( [broer van slachtoffer] ): stond in de gang, een ogenblikje, een beetje rustiger. Hij stapte uit en ging de spullen naar binnen brengen.
[verdachte] : nee nee een ogenblikje, hij stapte uit de auto en ging zijn spullen naar binnen brengen en ik ging toen weg.
[alias] ( [broer van slachtoffer] ): jij ging weg?
[verdachte] : ik ging weg, ik ben naar [plaats] gegaan en heb mijn moeder opgehaald en ben
vervolgens naar huis gegaan.
19.
Het proces-verbaal onderzoek gegevens van 29 april 2022 zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina ZD 262:
Op 12 januari 2022 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in naar de gegevens die zijn
overgenomen van gegevensdrager met beslagcode PL0600-2021572539-2667806. Dit goed betrof een mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy S8 (SM-G950F).
lk zag, in de gegevens van de mobiele telefoon dat de mobiele telefoon op of omstreeks 06-12-2021 te 19:15:18 uur door een gebruíkershandeling werd uitgeschakeld. Tevens zag ik in deze gegevens dat de mobiele telefoon omstreeks 06-12-2021 te 22:57:04 uur werd ingeschakeld.
20.
Het proces-verbaal locatiemarkers netwerkzoeking van 23 januari 2023, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend pagina 1010:
De activity logs zijn locatiemarkers die locatie-coördinaten aangeven met daaraan gekoppeld een tijdstip. De activity logs die zijn verzameld tijdens de netwerkzoeking zijn verwerkt in onderstaand overzicht. Hierbij is specifiek gekeken naar de data rondom de vermissing van het slachtoffer [slachtoffer] , te weten 6 tot en met 9 december 2021.
In het schema zijn onderstaande bronnen verwerkt:
- historische verkeersgegevens [nummers] [verdachte]
Maandag 6 december
[afbeelding]
[afbeelding]
[afbeelding]
21.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek route volgens politie Atlas in combinatie met camerabeelden [adres 6] van 31 oktober 2022, pagina 211:
Uit de gevorderde ANPR bestanden van 3 december tot en met 29 december 2021 is gebleken dat de BMW [kenteken 1] van tenaamgestelde [verdachte] op 6 december 2021 door de ANPR camera RS3 op de A1 bij Azelo-West ter hoogte van hectometerpaal 133.6 heeft gereden.
Resultaat bevindingen
- Volgens de camerabeelden rijdt om 20.11.31 uur het voertuig vanaf de [adres 2]
weg in de richting van de [adres 7].
- Om 20.40 uur rijdt het voertuig BMW [kenteken 1] door de ANPR op de A1.
22.
Het proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2023, zakelijk weergegeven voor zover inhoudend, pagina 1037 -1038:
Op donderdag 2 februari 2023 bevonden wij ons in perceel [adres 8] . Door [naam 1] , hierna genoemd als betrokkene 1, werd verklaard dat hij samen met zijn zoon [naam 3] , hierna genoemd als betrokkene 2, eigenaar was van de blauwe oud-ijzercontainer, die op de parkeerplaats bij [adres 9] , staat.
Door ons werden aan hem de afbeeldingen van het brandhaspelstatief en een brandhaspel getoond. Het brandhaspelstatief was het statief waarmee het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was verzwaard; de afbeelding van het brandhaspel betrof een willekeurig brandhaspel. Ten aanzien van deze goederen verklaarde [naam 1] dat hij deze spullen nooit in zijn container had zien liggen. Als hij een brandhaspel met slang in de container had zien liggen, zou hij deze er direct uit gehaald hebben. Tevens werden aan hem foto's getoond van de verdachte [verdachte] , de oranje VW bus met kenteken [kenteken 2] en de zwarte BMW met kenteken [kenteken 1] . Hij verklaarde ten aanzien van [verdachte] dat hij deze persoon niet kende en nooit gesproken had. De oranje VW bus en de zwarte BMW herkende hij ook niet.
Op donderdag 2 februari 2023 werden wij te woord gestaan door [naam 3] , nader
genoemd als betrokkene 2. Aan [naam 3] werden eveneens de foto's/afbeeldingen getoond. Ten aanzien van het brandhaspelstatief en de brandhaspel verklaarde [naam 3] dat hij deze spullen nooit in zijn container had zien liggen. Hij verklaarde ten aanzien van [verdachte] dat hij deze persoon niet kende en nooit gesproken had. De oranje VW bus en de zwarte BMW herkende hij niet.