ECLI:NL:RBOVE:2024:906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10769860 CV EXPL 23-3929
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring in huurgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen partij A en partij B. Partij A vorderde betaling van achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst met partij B, die de huur over de maanden augustus, september en oktober 2023 niet had voldaan. De totale achterstand bedroeg € 16.500,00. Partij B heeft in het incident verzocht om anderen in vrijwaring op te roepen, waaronder de vennootschap onder firma [bedrijf 2] en de besloten vennootschap [bedrijf 4] B.V.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partij B voldoende heeft onderbouwd dat er een rechtsverhouding bestaat met de vennootschap onder firma [bedrijf 2] en dat de oproeping in vrijwaring toewijsbaar is. Ook de oproeping van [bedrijf 4] B.V. is toegestaan, omdat er een franchiseovereenkomst zou zijn getekend. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De procedure in de hoofdzaak is doorverwezen naar de civiele rolzitting, waarbij partij B in de gelegenheid wordt gesteld om te concluderen voor antwoord.

Dit vonnis is gewezen door kantonrechter A.M.S. Kuipers en openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10769860 CV EXPL 23-3929
Vonnis in incident van 20 februari 2024
In de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident, hierna te noemen [partij A],
gemachtigden: mr. K.E.M. Wigger en J.G. van het Laar, gerechtsdeurwaarders
tegen
[partij B], h.o.d.n. [bedrijf 1],
zaakdoende te [vestigingsplaats 1],
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident, hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. D.P. Kant, advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2023;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [partij B];
- de antwoord conclusie in het incident van [partij A].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 2] V.O.F., h.o.d.n. [bedrijf 3] VOF huurde vanaf 1 juni 2019 van [partij A] de bedrijfsruimte aan de [adres 1].
2.2.
Met ingang van 1 augustus 2023 heeft [partij B] deze huurovereenkomst overgenomen. De huurprijs bedraagt € 3.000,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Overeengekomen werd ook dat bij de aanvang van de huur [partij B] een waarborgsom van
€ 7.500,00 diende te betalen.
2.3.
[partij B] heeft de huur over de maanden augustus, september en oktober 2023 niet voldaan. Evenmin heeft hij de waarborgsom betaald. De totale achterstand bedraagt tot
1 november 2023 € 16.500,00.

3.Het geschil

De vordering in de hoofdzaak
3.1.
[partij A] vordert - samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde door [partij B]. Daarnaast vordert hij veroordeling van [partij B] tot betaling van een bedrag van € 16.500,00 vermeerderd met wettelijke rente alsmede een bedrag van € 3.000,00 per maand als huurpenningen c.q. als vergoeding voor voortgezet gebruik vanaf 1 november 2023 tot en met de dag van ontruiming van het gehuurde. Ten slotte vordert [partij A] veroordeling van [partij B] tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.101,10 ter zake van buitengerechtelijke kosten onder veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
De vordering in het incident
3.2.
[partij B] vordert dat hem wordt toegestaan in vrijwaring op te roepen:
- de vennootschap onder firma
[bedrijf 2]en haar vennoten:
-
[naam 1],wonende te [woonplaats 2], [adres 2] en
-
[naam 2],wonende te [woonplaats 3], [adres 2],
alsmede:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 4] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2], kantoorhoudende te [kantoorplaats].
Het verweer in het incident
3.3.
[partij A] voert verweer en stelt – kort gezegd – dat een eventuele vordering van [partij B] op derden geen rechtstreeks verband houdt met zijn vordering.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
De maatstaf voor de toewijsbaarheid van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is dat minimaal gesteld en onderbouwd moet worden dat met die derde een rechtsverhouding bestaat die voor die derde een verplichting tot vrijwaring met zich meebrengt. Daarbij is niet van belang of deze rechtsverhouding van dezelfde of van een geheel andere aard is dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond (Hoge Raad 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567). Gelet hierop dient het verweer van [partij A] verworpen te worden.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij B] met betrekking tot de VOF [bedrijf 2] voldoende gesteld en onderbouwd heeft dat er tussen hem en die vennootschap onder firma een rechtsverhouding bestaat: [partij B] heeft de onderneming van VOF [bedrijf 2], een winkel met basisartikelen gekocht. Of dit voldoende is voor een succesvolle vrijwaring, zal in de vrijwaringszaak moeten blijken. In ieder geval is de vordering om voormelde vennootschap onder firma met haar beide vennoten in vrijwaring op te roepen, toewijsbaar.
4.3.
Ten aanzien van de incidentele vordering om [bedrijf 4] B.V. in vrijwaring op te mogen roepen is de kantonrechter eveneens van oordeel dat [partij B] voldoende gesteld en onderbouwd heeft dat er tussen hem en [bedrijf 4] een rechtsverhouding bestaat. Er zou immers een franchiseovereenkomst getekend zijn in de winkel tussen [partij B] en de eigenaar van [bedrijf 4] in aanwezigheid van een tweetal getuigen. Die getuigen hebben daarover ook een schriftelijke verklaring afgelegd, welke als producties in het geding zijn gebracht.
4.4.
Gelet op de uitkomst in het incident is er voldoende aanleiding de in dit incident gemaakte proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
In het incident:
5.1.
staat [partij B] toe om:
de vennootschap onder firma
[bedrijf 2]en haar vennoten -
[naam 1]en
[naam 2],beiden wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
alsmede
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 4] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 2], kantoorhoudende te [kantoorplaats],
in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de civiele terechtzitting van de rechtbank Overijssel afdeling civiel, team kanton en handelsrecht, locatie Enschede op dinsdag
19 maart 2024te 10.00 uur, teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In de hoofdzaak
5.4.
verwijst de procedure naar de civiele rolzitting van
dinsdag 19 maart 2024, teneinde [partij B] in staat te stellen te concluderen voor antwoord,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.