ECLI:NL:RBOVE:2024:904

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
10694560 CV EXPL 23-3239
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van werkzaamheden voor kunststof kozijnen

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M.L. van Schie, betaling van onbetaald gelaten facturen door gedaagde, die in opdracht van gedaagde werkzaamheden had verricht met betrekking tot kunststof kozijnen. De vordering betrof een totaalbedrag van € 20.050,60, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde had zich niet op de zitting kunnen laten vertegenwoordigen vanwege ziekte en had verweer gevoerd op basis van vermeende gebreken in de geleverde werkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in verzuim was geraakt door de facturen onbetaald te laten en dat het verrekeningsverweer van gedaagde niet gegrond was. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser in verzuim was geraakt en dat gedaagde de kosten van de procedure moest vergoeden. De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer: 10694560 CV EXPL 23-3239
Vonnis van 20 februari 2024
in de zaak van:
[eiser], h.o.d.n. [bedrijf 1],
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
eisende partij, hierna ook wel [eiser] te noemen,
gemachtigde: M.L. van Schie,
- tegen -
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf 2],
wonende te Haaksbergen,
gedaagde partij, hierna ook wel [gedaagde] te noemen,
gemachtigde: voorheen mr. L.S. Pross, die zich op 22 januari 2024 onttrokken heeft aan de zaak.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 14 november 2023 ter dagbepaling van een mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling werd bepaald op donderdag 1 februari 2024 om 09.30 uur.
[eiser] was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] heeft zich 1 februari 2024 om 9.05 uur afgemeld omdat hij ziek zou zijn. Desgevraagd gaf hij telefonisch aan dat hij de zitting niet online wilde volgen.
1.3
[eiser] heeft zijn vordering kort toegelicht waarna het vonnis werd bepaald op heden.

2.Het geschil

de vordering:
2.1
[eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van
€ 17.000,00, vermeerderd met € 2.105,66 aan wettelijke handelsrente en € 945,00 aan buitengerechtelijke kosten, in totaal € 20.050,60.
2.2
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] het volgende gesteld. Hij heeft in de periode van 13 april 2021 tot en met 6 mei 2022 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht die betrekking hadden op het plaatsen van kunststof kozijnen of daaraan gerelateerd waren. Die werkzaamheden zijn verricht op diverse projecten binnen Nederland waarbij overeengekomen was dat [eiser] die werkzaamheden zou uitvoeren voor een all-in vergoeding van € 1.000,00 per dag.
2.3
Voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden heeft hij [gedaagde] bedragen in rekening gebracht conform de navolgende facturen:
factuur
datum
bedrag
projectlocaties
2022-15
21-04-2022
€ 5.000,00
Apeldoorn
2022-16
28-04-2022
€ 4.000,00
Beerzerveld, Amsterdam, Zutphen,
Nieuw Buinen
2022-17
04-04-2022
€ 4.000,00
Nieuw Buinen, Woudenberg
2022-18
09-05-2022
€ 4.000,00
Winterswijk, Sneek
Totaal
(hoofdsom)
€ 17.000,00
2.4
[gedaagde] heeft deze facturen, ondanks aanmaning en sommatie onbetaald gelaten waarna [gedaagde] in verzuim is geraakt. Naast de hoofdsom van € 17.000,00 maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente.
het verweer:
2.5
[gedaagde] voert verweer. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

3.De beoordeling

3.1
[gedaagde] heeft niet betwist dat tussen hem en [eiser] voor de door [eiser] uit te voeren werkzaamheden een all-in vergoeding van € 1.000,00 per dag overeen is gekomen. Evenmin heeft [gedaagde] betwist dat de door [eiser] in rekening gebrachte werkzaamheden zijn uitgevoerd. Dat betekent dat in rechte vast staat dat [eiser] die werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat hij daarvoor een bedrag van € 1.000,00 per dag bij [gedaagde] in rekening kon brengen. Daarmee is de vordering van [eiser] in hoofdsom in beginsel toewijsbaar.
3.2
[gedaagde] heeft evenwel een verrekeningsverweer gevoerd inhoudende dat [eiser] weliswaar bij meerdere projecten montagewerkzaamheden heeft verricht maar dat die werkzaamheden ernstige gebreken vertoonden waardoor de klanten van [gedaagde] ontevreden waren over het geleverde eindresultaat. Ter onderbouwing van die stelling heeft [gedaagde] foto’s overgelegd waarop die gebreken te zien zouden zijn. Door die slechte montagewerkzaamheden heeft [gedaagde] schade geleden. De herstelkosten die [gedaagde] namelijk heeft moeten maken, zijn gelijk aan het totaalbedrag van de facturen van [eiser] zodat ze tegen elkaar weggestreept kunnen worden.
3.3
Dit verrekeningsverweer wordt met toepassing van artikel 6:136 BW gepasseerd nu de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering van [eiser], zoals hiervoor vastgesteld, voor toewijzing vatbaar is.
3.4
Het verweer van [gedaagde] is niet alleen niet op eenvoudige wijze vast te stellen maar roept ook de nodige vraagtekens op. Worden de door [gedaagde] opgevoerde herstelkosten opgeteld dan stokt de teller bij € 5.700,00. Dit bedrag wegstrepen tegen de gehele vordering van
[eiser], zoals [gedaagde] voorstaat, is op zijn minst onrealistisch te noemen.
Verder ontbeert zijn onderbouwing een noodzakelijk juridisch document.
[gedaagde] stelt namelijk dat hij [eiser] herhaaldelijk mondeling verzocht heeft om de gestelde gebreken kosteloos te herstellen. Een schriftelijke ingebrekestelling ontbreekt echter omdat, zo wordt door [gedaagde] gesteld, dit niet van hem verlangd worden omdat dat in de branche niet gebruikelijk zou zijn.
3.5
Wat in de branche nu wel of niet gebruikelijk is, is voor de juridische beoordeling niet relevant, leidend is het Burgerlijk Wetboek, ook voor de kunststofkozijnen branche.
Wil een verrekeningsverweer, zoals door [gedaagde] gevoerd, enig kans van slagen hebben dan zal als eerste vastgesteld moeten worden of [eiser] jegens [gedaagde] in verzuim is geraakt.
3.6
Daarvoor zijn een aantal wettelijke opties:
- het verzuim treedt in wanneer een schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn wordt gegeven voor de nakoming van zijn verbintenissen en nakoming binnen die termijn uitblijft (artikel 6:82 BW);
- het verzuim treedt in zonder ingebrekestelling bij overschrijding van een fatale termijn danwel wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten (artikel 6:83 BW onder a en c).
3.7
De kantonrechter constateert op basis van de overgelegde processtukken dat de vereiste schriftelijke ingebrekestelling ontbreekt. Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde]
[eiser] een termijn heeft gegeven om tot herstel van enig gebrek over te gaan. [eiser] heeft ter zitting zelfs aangevoerd dat [gedaagde] nooit mondeling of schriftelijk bij hem geklaagd heeft over de kwaliteit van het door [eiser] uitgevoerde werk.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat ter zake het verrekeningsverweer in rechte niet is komen vast te staan dat [eiser] jegens [gedaagde] wanprestatie heeft geleverd en in verzuim is geraakt. Het verrekeningsverweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
3.8
Andersom geldt dat [gedaagde], door het onbetaald laten van de facturen van [eiser], jegens [eiser] in verzuim is geraakt waardoor hij verplicht is de schadelijke gevolgen van dat verzuim voor [eiser] te vergoeden. De in dat kader gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente zijn dan ook toewijsbaar.
3.9
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 20.050,66 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 17.000,00 vanaf
4 september 2023 tot de dag van algehele voldoening;
4.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.886,84 waaronder € 1.086,00 wegens het salaris van de gemachtigde;
4.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.