Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure waarbij de officier van justitie een vordering heeft ingediend op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betrof de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die was veroordeeld voor overtredingen van de Meststoffenwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag van € 51.091,00 vaststelde als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de veroordeelde de verplichting oplegde tot betaling aan de Staat.
De procedure is behandeld op verschillende zittingen, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door haar advocaat. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de feiten, waaronder de overschrijding van fosfaatrechten in de jaren 2018 en 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in 2018 722 kilogram en in 2019 658 kilogram fosfaat teveel heeft geproduceerd, wat heeft geleid tot een geschat voordeel van € 51.091,00.
Echter, de rechtbank heeft ook rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van de veroordeelde, waaronder de lange procedure voor het verkrijgen van vergunningen en de veranderende mestregelgeving. De rechtbank oordeelde dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in dit geval niet rechtvaardig en zinvol was, en heeft de betalingsverplichting vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en de veroordeelde niet verplicht tot betaling aan de Staat.