ECLI:NL:RBOVE:2024:834

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
C/08/308508 / KG ZA 24-6
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake de verdeling van een nalatenschap tussen broer en zus

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Overijssel op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen, broer en zus, over de nakoming van een vaststellingsovereenkomst die eerder was gesloten in het kader van de verdeling van de nalatenschap van hun ouders. Partij A, de broer, en partij B, de zus, waren in een eerdere procedure tot afspraken gekomen over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder en de legitieme portie van hun vader. Na de verkoop van een deel van het onroerend goed, vorderde partij B betaling van haar legitieme portie, terwijl partij A zich hiertegen verzette en een verbod op executie en opheffing van het beslag eiste.

De rechtbank oordeelde dat partij B recht had op de betaling van € 90.000,00, zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst, en dat partij A niet kon volhouden dat betaling pas na verkoop van het gehele onroerend goed diende plaats te vinden. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van partij A af en kende de vorderingen van partij B in reconventie toe. De rechtbank oordeelde dat de belangen van partij B zwaarder wogen dan die van partij A, en dat het beslag onder de notaris niet opgeheven hoefde te worden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van afspraken die in een vaststellingsovereenkomst zijn vastgelegd, en hoe deze kunnen worden afgedwongen, zelfs in het geval van onvoorziene omstandigheden. De rechtbank heeft de vorderingen van partij B toegewezen en partij A veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag binnen drie dagen na betekening van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/308508 / KG ZA 24-6
Vonnis in kort geding van 15 februari 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer te Deventer,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo.

1.De procedure

[partij A] heeft een dagvaarding met 7 producties doen betekenen op 17 januari 2024. Daarna heeft [partij A] de aanvullende producties 8 tot en met 12 in het geding gebracht. Bij brief van 19 januari 2023 heeft [partij B] 8 producties in het geding gebracht. Tevens heeft [partij B] een reconventionele vordering ingesteld. Daarna heeft [partij B] de aanvullende producties 9 en 10 in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. [partij A] was aanwezig, bijgestaan door mr. Nijenhuis-Kloosterboer. [partij B] was ook aanwezig, bijgestaan door mr. Blankestijn. [partij B] heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. Waar de zaak over gaat

Partijen zijn broer en zus. Tijdens een eerdere procedure is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij onder andere afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder en het vaststellen van de legitieme portie in de nalatenschap van vader. Tevens zijn afspraken gemaakt over de hoogte van het bedrag, de wijze van betaling en wanneer de betaling moet worden verricht. De betaling is afhankelijk gesteld van de verkoop van het onroerend goed.
Thans is sprake van de situatie dat een deel van het onroerend goed is verkocht en is geleverd. [partij B] wenst betaling zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. [partij A] is het daar niet mee eens, aangezien eerst het hele onroerend goed verkocht moet zijn. Er is volgens beide partijen sprake van een omstandigheid waar in de vaststellingsovereenkomst niet in is voorzien.
[partij B] heeft vervolgens op grond van de executoriale titel (namelijk het proces-verbaal houdende de vaststellingsovereenkomst) beslag gelegd onder de notaris en vordert uitbetaling van haar legitieme portie. [partij A] is het daar niet mee eens en vordert een verbod op executie en dat het beslag onder de notaris moet worden opgeheven. [partij B] vordert in reconventie dat [partij A] de vaststellingsovereenkomst nakomt en dus de legitieme portie moet betalen.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [partij A] in conventie afwijzen en de vorderingen van [partij B] in reconventie toewijzen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd. De motivering van deze beslissingen volgt hieronder.

3.De feiten in conventie en in reconventie

3.1.
Partijen zijn de kinderen (broer en zus) van mevrouw [naam 1] (moeder, overleden op [overlijdensdatum 1] 1997) en de heer [naam 2] (vader, overleden op
[overlijdensdatum 2] 2017).
3.2.
Moeder heeft bij leven geen testament opgesteld. Vader heeft bij testament van
9 september 2010 [partij A] benoemd tot enig erfgenaam, tevens executeur, en hij heeft [partij B] onterfd. Vader, [partij A] en [partij B] waren alle drie erfgenaam van moeder, voor gelijke delen. In de nalatenschap van vader erft alleen [partij A], [partij B] heeft een beroep gedaan op de legitieme portie.
3.3.
Bij aangetekende brief van 29 april 2021 heeft [partij B] bij [partij A] haar erfdeel van moeder en de legitieme portie van vader opgeëist.
3.4.
Bij e-mail van 15 december 2022 van (de voormalig advocaat van) [partij A] aan de advocaat van [partij B], is kenbaar gemaakt dat [partij A] niet over voldoende liquide middelen beschikt om het aan [partij B] toekomende bedrag te voldoen. Nadat de woning in verkocht en geleverd, kan [partij A] tot betaling overgaan.
3.5.
Partijen hebben in 2023 een procedure gevoerd bij deze rechtbank, bekend onder nummer C/08/292189. In deze procedure zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de nalatenschap van moeder, is de legitieme portie vastgesteld en zijn afspraken gemaakt over de wijze van betaling en het tijdstip. De afspraken zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Voor zover van belang staat daarin:
‘(…)
nalatenschap moeder1. Partijen stellen vast dat sprake is van een onverdeeldheid in deze nalatenschap. Het aandeel van de dochter hierin is één zesde. Partijen stellen vast dat enkel nog te verdelen is het onroerend goed, staande en gelegen aan de [adres].
2. Genoemd onroerend goed staat de koop. Beide partijen zullen de adviezen van de makelaar opvolgen.3. De dochter heeft recht op één zesde deel van de opbrengst bij verkoop, minus één zesde van de met verkoop gemoeide kosten van makelaar en notaris.4.(…)
Partijen stellen vast dat de dochter voor één zesde deelt in de opbrengsten, en voor één zesde de kosten draagt. Na uitvoerig overleg over de diverse posten komen partijen ter zake het aandeel van de dochter hierin een vast bedrag overeen, welk bedrag is vervat in het hierna te noemen totaalbedrag dat aan de dochter toekomt.(…)
nalatenschap vader8. Aan de dochter komt een bedrag toe wegens de legitieme portie. Partijen hebben uitvoerig gecorrespondeerd over samenstelling en waarde van de diverse bestanddelen van de legitimaire massa, waaronder o.a. de waarde van de woning en roerende zaken. Partijen komen tot een totaalbedrag, waarin tevens de verrekening ingevolge het bepaalde in artikel 4 is verwerkt.
Bedrag en betaling9. Partijen stellen het aan de dochter toekomende bedrag, voortvloeiend uit de voorgaande bepalingen (artikel 4 en 8) op € 90.000,-.10. De zoon zal genoemd bedrag ad € 90.000,- aan de dochter voldoen tegelijk met en naast de uitbetaling van het aan de dochter toekomende ingevolge artikel 3, aldus ter gelegenheid van de levering. De betaling geschiedt via de notaris, die zorgt voor uitbetaling van het bedrag dat aan eenieder toekomt. Partijen zullen ieder hun medewerking verlenen.(…)’.
3.6.
De vaststellingsovereenkomst is door deze rechtbank opgenomen in het
proces-verbaal van 15 augustus 2023.
3.7.
Omdat de verkoop van het gehele onroerend goed lastiger bleek dan verwacht, hebben partijen besloten één stuk grond alvast te verkopen voor een bedrag van
€ 234.053,80.
3.8.
De akte voor wat betreft het stuk grond als bedoeld in r.o. 3.7. is gepasseerd op
20 december 2023.
3.9.
Bij exploot van 21 december 2023 heeft [partij B] onder het notariskantoor [bedrijf] B.V. (hierna: de notaris) executoriaal derdenbeslag gelegd voor een bedrag van € 130.502,08.
3.10.
Bij e-mail van 28 december 2023 heeft de advocaat van [partij B] de notaris bericht dat zij de deurwaarder opdracht heeft gegeven om het beslag te verminderen tot een bedrag van € 92.000,00. Verder is de notaris verzocht om € 103.000,00 aan [partij A] uit te betalen en € 39.000,00 aan [partij B]. Dat heeft de notaris gedaan. De advocaat van [partij A] heeft bij e-mail van 8 januari 2024 onder andere laten weten het met deze gang van zaken niet eens te zijn.

4.Het geschil in conventie en in reconventie

in conventie:4.1. [partij A] vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B] verbiedt over te gaan tot executie van het onder [bedrijf] B.V. te Wierden gelegde beslag voor een bedrag van € 92.000,00, op straffe van een dwangsom;
II. [partij B] veroordeelt tot het opheffen van het gelegde derdenbeslag onder
[bedrijf] B.V. te Wierden;
III.
primair:[partij B] verbiedt ter zake onderhavig geschil opnieuw executoriaal of conservatoir beslag te laten leggen, op straffe van een dwangsom;
subsidiair: [partij B] gebiedt om bij een volgend verzoek om verlof tot het leggen van executoriaal of conservatoir beslag ter zake onderhavig geschil dit vonnis in kort geding over te leggen aan de voorzieningenrechter, op straffe van een dwangsom;
IV. [partij B] gebiedt om de tussen partijen gesloten overeenkomst volledig en juist na te komen, inhoudende dat zij gehouden is om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis mee moet werken aan betaling van het bedrag van € 92.000,00 door de notaris aan [partij A], op straffe van een dwangsom;
V. [partij B] veroordeelt in de kosten van deze procedure;
VI. een zodanige voorziening treft die de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
in reconventie:4.2. [partij B] vordert -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij A] veroordeelt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, inhoudende betaling van het aan [partij B] toekomende bedrag wegens de legitieme portie van
€ 90.000,00, binnen drie dagen na dit vonnis, onder oplegging van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,00 voor elke dag dat [partij A] niet voldoet aan dit vonnis;
II. [partij A] veroordeelt om zijn medewerking te verlenen aan vrijgave aan Hopster van het bedrag waarop beslag is gelegd onder [bedrijf] BV te Wierden;
III. [partij A] veroordeelt tot betaling van de kosten van het beslag en de kosten van deze procedure.
in conventie en in reconventie:4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan in conventie en in reconventie
spoedeisend belang
5.1.
[partij A] stelt een spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering, omdat het geld dat bij de notaris staat volgens [partij A] van hem is. Als de notaris het zou uitkeren aan de deurwaarder, komt het geld bij [partij B] terecht en zij zal het geld dan aanwenden voor de financiering van haar appartement. [partij B] betwist het spoedeisend belang in conventie, maar stelt dat zij wél spoedeisend belang heeft bij haar reconventionele vordering.
Het spoedeisend belang is volgens [partij B] gelegen in het feit dat zij het geld dat bij de notaris staat, nodig heeft om de eerste deelbetaling voor de aankoop van een appartement te doen. Uiterlijk op 1 maart 2024 moet het bedrag voldaan zijn.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Beide partijen hebben belang bij een snelle uitkomst van hun geschil. Los daarvan heeft [partij A] het spoedeisend belang van [partij B] in reconventie erkend. De voorzieningenrechter zal de vorderingen daarom inhoudelijk behandelen.
vaststellingsovereenkomst en de executie daarvan5.3. Ter beoordeling ligt voor of [partij B] in de gegeven omstandigheden bevoegd is om tot executie van de vaststellingsovereenkomst, vastgelegd in het proces-verbaal van 15 augustus 2023, over te gaan, of dat het door haar gelegde beslag moet worden opgeheven.
5.4.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen of de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant -mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad- geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
5.5.
Aangezien partijen afspraken hebben gemaakt, die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 15 augustus 2023, zal de voorzieningenrechter met inachtneming daarvan onderhavig geschil beoordelen. De vraag die partijen in dit kort geding namelijk verdeeld houdt, is hoe de afspraken in de vaststellingsovereenkomst moeten worden uitgelegd nu sprake is van een onvoorziene omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden in de vaststellingsovereenkomst.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld en of die overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld (in dit geval de onvoorziene omstandigheid dat een deel van het onroerend goed is verkocht en niet het gehele onroerend goed), kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
5.7.
In de vaststellingsovereenkomst wordt gesproken over het te koop staande ‘
onroerend goed, staande en gelegen aan de [adres]’.Op grond van artikel 8 uit de vaststellingsovereenkomst zal [partij A] een bedrag van € 90.000,00 voldoen, ter gelegenheid van de levering.
5.8.
Het is de vraag of [partij A] voornoemd bedrag moet betalen, nu niet het hele onroerend goed is verkocht, maar slechts een deel. [partij A] betoogt -samengevat- dat in de vaststellingsovereenkomst de afspraak is gemaakt dat het bedrag van de legitieme portie aan [partij B] wordt voldaan bij verkoop van het onroerend goed. Volgens [partij A] is dat het gehele onroerend goed en niet slechts een beperkt deel.
Bovendien zou uitbetaling van het bedrag van de legitieme portie betekenen dat [partij B] het grootste bedrag uit de verkoop ontvangt en dat druist in tegen het testament van vader.
5.9.
[partij B] betoogt daarentegen -samengevat- dat [partij A] de € 90.000,00 verschuldigd is. [partij A] houdt volgens haar ten onrechte vast aan uitbetaling na verkoop en levering van het gehele onroerend goed. In de vaststellingsovereenkomst is geen onderscheid gemaakt welk deel van het perceel moet worden geleverd, wil betaling volgen. Verder stelt [partij B] dat zij het geld nodig heeft in verband met de aankoop van een appartement. Bovendien is de legitieme portie al per 3 juni 2018 opeisbaar. Op die legitieme portie is bij brief van 29 april 2021 uitdrukkelijk een beroep gedaan. Van het begin af aan was al duidelijk dat [partij A] niet in staat was om de legitieme portie te voldoen, het ontbrak [partij A] aan financiële middelen. Daarvoor moest eerst het onroerend goed verkocht worden. Nu is er een deel van het onroerend goed verkocht en is er voldoende opbrengst om het bedrag van de legitieme portie te voldoen.
5.10.
De voorzieningenrechter volgt [partij A] niet in zijn betoog dat hij pas tot betaling over hoeft te gaan als het hele onroerend goed is verkocht. In de vaststellingsovereenkomst mag dan wel niet letterlijk staan opgenomen dat de uitbetaling van € 90.000,00 óók moet gebeuren op het moment dat sprake is van een gedeeltelijke verkoop van het onroerend goed, toch verklaarden partijen tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd dat vanaf de taxatie al door de makelaar is aangegeven dat het onroerend goed wellicht niet als één geheel wordt verkocht, maar eventueel in meerdere kavels. Dat dit vervolgens niet letterlijk in de vaststellingsovereenkomst staat opgenomen, maakt niet dat [partij A] daarom het geld op dit moment niet hoeft te betalen. Het standpunt van [partij A] dat in eerste instantie wordt ingezet op verkoop van het hele onroerende goed omdat dat meer oplevert, maakt het vorenstaande niet anders. Het gaat er om dat het bij beide partijen bekend was dat een gedeeltelijke verkoop tot de mogelijkheden behoorde. Bovendien zouden partijen de adviezen van de makelaar opvolgen en kennelijk was dat in dit geval de gedeeltelijke verkoop van het onroerend goed.
5.11.
De voorzieningenrechter volgt [partij A] evenmin in zijn standpunt dat het uitbetalen van het bedrag indruist tegen de wens van vader, omdat [partij B] dan het grootste bedrag uit de verkoop zou ontvangen. Het is juist [partij B] die al een aantal jaren wacht op haar legitieme portie. Zij heeft dat nog altijd niet ontvangen omdat het [partij A] ontbrak aan de financiële middelen. Het is [partij A] die het te betalen bedrag heeft gekoppeld aan de verkoop van het onroerend goed. Dat er thans een deel van het onroerend goed is verkocht, maakt dat [partij A] op dit moment over voldoende financiële middelen beschikt om het aan [partij B] toekomende bedrag te voldoen.
5.12.
Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [partij B] op de juiste gronden beslag heeft gelegd onder de notaris en dat de belangen van [partij B] bij betaling zwaarder wegen dan de belangen van [partij A]. [partij B] hoeft het beslag dus niet op te heffen.
conclusie en dwangsom
5.13.
De conclusie van het bovenstaande is dat de vorderingen in conventie van [partij A] worden afgewezen en de vorderingen in reconventie van [partij B] worden toegewezen, met dien verstande dat de door haar gevorderde dwangsom wordt afgewezen. De dwangsom is namelijk overwegend verbonden aan de veroordeling tot het betalen van een geldsom. Aangezien de betaling van de geldsom een overwegend deel uitmaakt van de veroordeling, en er op grond van artikel 611a Rv geen dwangsom opgelegd kan worden bij het betalen van een geldsom, wordt de gevorderde dwangsom afgewezen.
proceskosten
5.14.
Gelet op de familierechtelijke band van partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing in conventie en in reconventie

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie6.2. veroordeelt [partij A] tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat hij binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [partij B] een bedrag van € 90.000,00 (de legitieme portie), betaalt;
6.3.
veroordeelt [partij A] tot het verlenen van medewerking aan vrijgave aan
[partij B] van het bedrag waarop beslag is gelegd onder [bedrijf] BV te Wierden;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
verklaart onderdeel 6.2. van dit dictum uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2024.