In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2] B.V., een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] B.V. en [gedaagde 3] B.V. De eisers vorderen een verbod voor de gedaagden om bescheiden en persoonsgegevens te verwerken en te gebruiken voor andere doeleinden dan het toegestane beslagdoel, zoals vastgesteld in een eerder vonnis van de rechtbank. De achtergrond van het geschil ligt in een langdurige samenwerking tussen partijen, die is geëindigd in een juridisch conflict. Gedaagden hebben, naar aanleiding van een eerdere uitspraak, derden benaderd met beschuldigingen van onrechtmatig handelen door eisers, wat volgens eisers heeft geleid tot reputatieschade.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld door de bescheiden te gebruiken voor het benaderen van zakelijke relaties van eisers. De rechtbank concludeerde dat gedaagden, als eigenaar van de bescheiden, recht hadden om deze te gebruiken in het kader van hun bedrijfsvoering en schadebeperking. Bovendien werd geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), aangezien de verwerking van persoonsgegevens door gedaagden rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van eisers niet waarschijnlijk geacht worden om in een bodemprocedure te worden toegewezen, en heeft hen veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.