In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De verdachte was ten laste gelegd dat hij samen met anderen valse facturen had opgemaakt, die niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden. Tijdens de zittingen op 21 november 2022, 7 september 2023 en 1 februari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Een belangrijk aspect van de zaak was de status van de verdachte, die 'struck-off' was uit het handelsregister, maar volgens de rechtbank nog steeds bestond. Dit leidde tot de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich te verdedigen, omdat een rechtspersoon die 'struck-off' is, zich niet kan verdedigen in een gerechtelijke procedure. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. Daarnaast zijn ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de vervolging niet doorging. De kosten werden door de rechtbank toegewezen aan de partijen zelf.