ECLI:NL:RBOVE:2024:746

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
84.072673.22 (P) - hoofdzaak
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De verdachte was ten laste gelegd dat hij samen met anderen valse facturen had opgemaakt, die niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden. Tijdens de zittingen op 21 november 2022, 7 september 2023 en 1 februari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Een belangrijk aspect van de zaak was de status van de verdachte, die 'struck-off' was uit het handelsregister, maar volgens de rechtbank nog steeds bestond. Dit leidde tot de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich te verdedigen, omdat een rechtspersoon die 'struck-off' is, zich niet kan verdedigen in een gerechtelijke procedure. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging. Daarnaast zijn ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de vervolging niet doorging. De kosten werden door de rechtbank toegewezen aan de partijen zelf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84.072673.22 (P)
Datum vonnis : 1 februari 2024
Verstekvonnis in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[verdachte],
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 november 2022, 7 september 2023 en van 1 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van wat door de officieren van justitie mr. M. Lambregts en mr. D.G. Specker naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich van
11 november 2014 tot en met 26 februari 2015 met (een) ander(en), onder wie [naam], of alleen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 11 november 2014 tot en met 26 februari 2015 te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of [plaats],
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer
natuurlijke personen (waaronder [naam]) en/of ieder voor zich, althans alleen,
geschriften die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een factuur van [verdachte] gericht aan [bedrijf] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.644.270,- van 11 november 2014 (DOC-021(a)); en/of
- een factuur van [verdachte] gericht aan [bedrijf] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.200.000 van 26 februari 2015 (DOC-022(a));
valselijk heeft opmaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat de gefactureerde bedragen niet in verhouding staan tot de
verrichtte werkzaamheden en/of daadwerkelijke kosten, of dat de facturen geheel in strijd
met de waarheid zijn opgemaakt.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of tegen verdachte een strafrechtelijke vervolging kan worden gestart. Bij de beantwoording van deze vraag zijn twee aspecten van belang:
- bestaat verdachte – die zich in een situatie van ‘struck-off’ bevindt – nog?
- wat betekent het als een rechtspersoon, zoals verdachte, zich niet in een
gerechtelijke procedure mag verdedigen?
De rechtbank gaat hieronder afzonderlijk in op deze twee aspecten.
3.3.1
De status van de verdachte
De rechtbank overweegt dat verdachte is opgericht, en gevestigd, op [plaats]. Verdachte valt dan ook onder het recht van [plaats], nader uitgewerkt en beschreven in de Companies Act 2006. Per 4 augustus 2022 is verdachte uitgeschreven uit het handelsregister. Naar het recht van [plaats] wordt dit benoemd met de term ‘struck-off’. De officieren van justitie hebben zich tijdens de zittingen van 21 november 2022 en 7 september 2023 op het standpunt gesteld dat verdachte nog wel bestaat, gelet op de mogelijkheid van ‘restoration’.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt de term ‘struck-off’ niet in dat verdachte niet meer bestaat. Dat zou pas zo zijn als zij ‘dissolved’ was, vergeleken met het Nederlandse ‘ontbonden zijn’. Verdachte is zogenaamd enkel administratief doorgehaald omdat zij de kosten van de registratie niet heeft voldaan. Voldoet zij of een belanghebbende de achterstand alsnog, dan is de status van verdachte hersteld. Gezien de wetgeving van [plaats] betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte tijdens een situatie van ‘struck-off’ onverkort blijft bestaan. Verdachte bestaat dus nog en het Openbaar Ministerie is om die reden ontvankelijk om haar te vervolgen.
3.3.2
Het recht om zichzelf te verdedigen
In artikel 185 lid 1 onder a en b van de Companies Act 2006 is onder meer opgenomen dat een rechtspersoon die ‘struck off’ is zich niet in een gerechtelijke procedure mag verdedigen. De officieren van justitie hebben zich tijdens de zitting van 1 februari 2024 op het standpunt gesteld dat dit artikel uitsluitend op [plaats] een vervolging van verdachte in de weg staat. Het is wel mogelijk om verdachte strafrechtelijk te vervolgen in Nederland, aldus de officieren van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 lid 3 onder c van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden staat dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld in het bijzonder het recht heeft om zichzelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze. Dit is niet anders als het, zoals verdachte, een rechtspersoon betreft.
In de onderhavige zaak heeft zich op het laatste moment, namelijk op 29 januari 2024, een raadsman gesteld namens verdachte. Nog los van de vraag of verdachte juridisch gezien in staat zou zijn om een advocaat te machtigen; die advocaat is vervolgens gebonden aan dezelfde wettelijke regeling en gelet daarop dus niet in staat om verdachte in rechte te verdedigen. Nu aan het vereiste dat een (rechts)persoon zich moet kunnen verdedigen op dit moment niet kan worden voldaan, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte niet vervolgd kan worden. Zij zal het Openbaar Ministerie om deze reden dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4.De schade van benadeelden

In de onderhavige zaak zijn een tweetal vorderingen benadeelde partij ingediend te weten door [naam] en door [bedrijf] B.V. waarbij voor respectievelijk voor een bedrag van € 3.000.000,-- en € 3.5000.000,-- is gevorderd.Omdat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte, zal de rechtbank [naam] en
[bedrijf] B.V.op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
- verklaart de benadeelde partijen
[naam] en [bedrijf] B.V. niet-ontvankelijk in hun respectievelijke vorderingen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.