ECLI:NL:RBOVE:2024:716

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AK_22_2160
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van lasten onder dwangsom en handhaving bij illegale bewoning in Enschede

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede beoordeeld. Het college had op 24 februari 2022 aan eisers diverse lasten onder dwangsom opgelegd, waaronder de verplichting om illegale bewoning van een schuur te beëindigen en bouwwerken te verwijderen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze lasten, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. M.H.J. Booijink, en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan de gedooginstructie die door eisers was voorgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde lasten in werking treden na het verstrijken van de begunstigingstermijn. De rechtbank concludeert dat de handhaving van de lasten gerechtvaardigd is, gezien de overtredingen van het bestemmingsplan en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van [*] in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]uit [woonplaats 2] en
[belanghebbende 3] en [belanghebbende 4]uit [woonplaats 3]
(gemachtigde: mr. J.F. Vanhommerig) (hierna: belanghebbenden).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers naar aanleiding van het besluit van 24 februari 2022 waarbij het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) aan eisers de volgende lasten heeft opgelegd:
1. de last om uiterlijk 1 april 2022 de volgende bouwwerken:
a. een zeecontainer,
b. twee blokhutten,
c. een bassin voor koikarpers, en
d. een ander blijkens de luchtfoto op het perceel aanwezig bouwwerk
van het perceel [adres 1] te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor elke maand dat niet aan deze last is voldaan met een maximum van € 60.000;
2. de last om uiterlijk 1 april 2022 de verbouwing van de schuur op het perceel [adres 3] te Enschede voor het wonen ongedaan te maken en om alle woonvoorzieningen uit het pand te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000 voor elke maand dat niet aan deze last is voldaan met een maximum van € 120.000;
3. de last om te voorkomen dat gewoond wordt in de schuur aan de [adres 3] te Enschede, onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000 ineens indien niet aan deze last wordt voldaan;
4. de last om er zorg voor te dragen dat de bewoning van het pand aan de [adres 2] uiterlijk drie maanden nadat de laatst wonende van hen beiden de bewoning ten gevolge van verhuizing of overlijden heeft beëindigd, wordt gestaakt en gestaakt blijft, onder verbeurte van een dwangsom van € 100.000 ineens als de rechtsopvolgers van eisers zich niet aan deze last houden.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft het college het besluit van 24 februari 2022 gewijzigd, in die zin dat de begunstigingstermijn voor wat betreft de lasten 1, 2 en 3, wordt verlengd tot zes weken nadat is beslist op het door eisers ingediende bezwaar.
1.3.
Met het bestreden besluit van 1 november 2022 op het bezwaar van eiser is het
college bij dat besluit gebleven.
1.4.
Bij besluit van 8 december 2022 heeft het college het besluit van 24 februari 2022 gewijzigd, in die zin dat de begunstigingstermijn voor wat betreft de lasten 1, 2 en 3, wordt verlengd tot zes weken nadat de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan op het door eisers ingestelde beroep.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser 1] en [eiser 2] , bijgestaan door
mr. M.H.J. Booijink , namens het college [college] en als belanghebbenden [belanghebbende 2] en [belanghebbende 4] , bijgestaan door mr. J.F. Vanhommerig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
3.1.
Eisers woonden ten tijde van het nemen van het besluit van 24 februari 2022 aan de [adres 2] . Het perceel [adres 2] en het aangrenzende perceel [adres 3] liggen in het buitengebied van de gemeente [gemeente] . Deze percelen, die oorspronkelijk in gebruik waren als moestuin, zijn eigendom van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] (hierna samen: [belanghebbenden 3 en 4] ). [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] (hierna samen: [belanghebbenden 1 en 2] ) wonen aan de [adres 4] , vlakbij de percelen [adres 2] en [adres 3] .
3.2.
Op 10 juni 2021 hebben [belanghebbenden 3 en 4] en [belanghebbenden 1 en 2] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de percelen [adres 2] en [adres 3] . Door [belanghebbenden 1 en 2] is aangegeven dat zij overlast ervaren van eisers.
3.3.
Op 17 juni 2021 heeft een controle door het team Handhaven Bouwen & Milieu van de gemeente Enschede plaatsgevonden. Geconstateerd is onder meer dat de schuur aan de [adres 3] gereed gemaakt wordt voor bewoning en dat een aanbouw aan dit pand is gerealiseerd. Ook is geconstateerd dat aan de [adres 3] een zeecontainer, twee blokhutten en een bassin voor koikarpers aanwezig zijn. Eisers hebben verklaard dat zij zelf aan de [adres 3] wil gaan wonen, wanneer de werkzaamheden daar zijn afgerond. Zij willen hun kinderen aan de [adres 2] laten wonen.
3.4.
Op 22 november 2021 heeft een tweede controle plaatsgevonden. Bij deze controle is geconstateerd dat de zonder de vereiste vergunningen gebouwde bijgebouwen niet zijn verwijderd en dat de werkzaamheden in het pand aan de [adres 3] weliswaar zijn gestaakt, maar dat de reeds verrichte werkzaamheden niet ongedaan zijn gemaakt.
3.5.
Vervolgens is het besluit van 24 februari 2022 met de vier daarin genoemde lasten genomen. Het college heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de bewoning van het pand aan de [adres 2] . Dit wordt niet evenredig geacht. Het college acht aannemelijk dat eisers al sinds 1 april 2003, toen zij zich op dit adres hebben laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie, feitelijk woonachtig zijn op dit adres.
3.6.
Zowel eiser als [belanghebbenden 1 en 2] en [belanghebbenden 3 en 4] hebben bezwaar gemaakt. In bezwaar zijn zij allen gehoord door de Commissie bezwaarschriften. Hangende de behandeling van het bezwaar is gebleken dat de zeecontainer en het tuinhuis zijn verwijderd. Het college heeft alle bezwaren, in overeenstemming met het advies van de Commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
3.7.
Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat [belanghebbenden 3 en 4] de huurovereenkomst met eisers heeft opgezegd. Hun is aangezegd om de percelen te verlaten en om deze in oorspronkelijke staat op te leveren. Verder is gebleken dat het pand aan de [adres 2] in december 2022 als gevolg van wateroverlast onbewoonbaar is verklaard. Eisers verblijven sindsdien feitelijk elders.
Overgangsrecht
4.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
4.2.
Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het college aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Niet in geschil is dat het gebruik van het panden aan de [adres 2] en [adres 3] als woning en de aanwezigheid van de bouwwerken waar de lasten onder dwangsom op ziet in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat sprake is van een overtreding.
5.2.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan bij overtreding van een wettelijk voorschrift in beginsel gehouden is om tegen die overtreding handhavend op te treden. Het bestuursorgaan mag er alleen onder bijzondere omstandigheden voor kiezen om niet handhavend op te treden. Daarvan kan sprake zijn als er concreet zicht is op legalisatie of als handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.3.
Het college heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de bewoning door eisers van het pand aan de [adres 2] omdat handhaving onevenredig wordt geacht in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Gekozen is voor een persoonlijke gedoogconstructie.
5.4.
Dat niet handhavend wordt opgetreden tegen de bewoning van het pand aan de [adres 2] door eisers betekent niet dat aan dit pand een woonbestemming wordt toegekend. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake. Hiertoe zijn geen stappen gezet.
5.5.
Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte niet bereid is om de ‘uitsterfconstructie’ voor wat betreft het pand aan de [adres 2] toe te passen op het pand aan de [adres 3] in plaats van [adres 2] . Het pand aan de [adres 3] is beter geschikt voor bewoning. De woonfunctie op deze percelen zal hierdoor niet worden uitgebreid, aldus eisers.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan het toepassen van de gekozen gedoogconstructie op het pand aan de [adres 3] in plaats van [adres 2] . Met de bijzondere omstandigheden van eisers is met de persoonlijke gedoogconstructie in voldoende mate rekening gehouden. Eisers hebben weliswaar gesteld dat het pand aan de [adres 3] al geruime tijd door eisers en zijn ouders is bewoond, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk sprake is geweest van ononderbroken bewoning. Van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op dit adres is nooit sprake geweest.
Dat het pand aan de [adres 3] na voltooiing van de renovatie beter geschikt is om in te wonen dan het pand aan de [adres 2] is geen omstandigheid waar het college in een situatie als deze rekening mee hoefde te houden. De bedoeling van de gekozen gedoogconstructie is immers juist dat de illegale bewoning op termijn beëindigd wordt, niet dat deze in verdergaande mate dan nu het geval is, wordt gefaciliteerd.
5.7.
Wat eisers verder hebben aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Gevolgen van deze uitspraak
6. De ongegrondverklaring van het beroep betekent dat de opgelegde lasten 1, 2 en 3 na het verstrijken van de begunstigingstermijn in werking treden.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.