ECLI:NL:RBOVE:2024:7024

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
C/08/302514 / HA ZA 23-360
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid buren bij bestemmingsplanwijziging

In deze civiele zaak tussen buren heeft de Rechtbank Overijssel op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van gedaagde in verband met een bestemmingsplanwijziging. Eiser, eigenaar van een perceel, vorderde dat gedaagde aansprakelijk was voor schade die hij zou hebben geleden door vertraging in de indiening van een gezamenlijk bestemmingsplan. Eiser stelde dat gedaagde in de periode van januari tot augustus 2023 onvoldoende actie had ondernomen om de procedure voort te zetten, wat resulteerde in een vermogensbenadeling van € 50.120,00. Gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van eiser.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die zouden aantonen dat er een overeenkomst was tussen partijen die gedaagde verplichtte om anders te handelen. De rechtbank concludeerde dat gedaagde niet in strijd met een overeenkomst had gehandeld en ook niet onrechtmatig had gehandeld. Eiser had niet aangetoond dat gedaagde opzettelijk had stilgezeten of dat zijn handelen gericht was op het veroorzaken van schade aan eiser. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 3.907,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen partijen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van aansprakelijkheid in civiele zaken.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/302514 / HA ZA 23-360
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.M. van Eerten,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. T.J. van Veen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte inbreng producties 11 t/m 23 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] .
2.2.
[gedaagde] was eigenaar van het naastgelegen perceel aan de [adres 2] .
2.3.
Op beide percelen (hierna: de
Percelen) werd vroeger het agrarisch bedrijf uitgeoefend, en staan ook bedrijfswoningen. [eiser] en [gedaagde] wonen in de bedrijfswoningen op hun percelen. Beide percelen zijn in de omgeving verder omgeven door woningen, maar op de percelen rust (nog) een agrarische bestemming.
2.4.
In oktober 2022 is partijen van de zijde van de gemeente Kampen (hierna: de
Gemeente), waaronder [plaats] valt, meegedeeld dat medewerking zou kunnen worden verleend aan de wijziging van de bestemming van de Percelen. Wijziging in die zin dat de daarop rustende bestemming de mogelijkheid zou gaan bieden om daarop meerdere woningen te bouwen. Basis daarvoor zou zijn een in een eerder stadium door de gemeenteraad aanvaardbaar bevonden stedenbouwkundig schetsplan. Dat plan voorziet in de realisatie van zeven woningen op elk van de locaties van de Percelen, naast een herbestemming van de daarop aanwezige bedrijfswoningen tot ‘gewone’, dat wil zeggen niet langer aan een agrarische bestemming gebonden woningen. Daarbij gold wel dat er bij (de bevoegde organen van) de Gemeente enkel bereidheid was om de bestemmingsplanwijziging van de Percelen tezamen te realiseren, dus door middel van één bestemmingsplan.
2.5.
Een opinienota van 8 november 2022 die het college van B&W van de Gemeente aan de gemeenteraad van de Gemeente heeft doen toekomen, en die de planontwikkeling van de Percelen tot onderwerp heeft, vermeldt onder meer het volgende:

Samenvatting
Na intensief overleg met de eigenaren van de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] is consensus bereikt over een stedenbouwkundig schetsplan. Met dit plan wordt bereikt dat een jarenlang conflict wordt beëindigd. (…)” (p. 1)
“(…) Dit overleg heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan, waarmee beide eigenaren (bij wijze van compromis) kunnen instemmen. Dit plan is ook (ambtelijk) afgestemd met de provincie. Het resultaat is vastgelegd in een verkavelingsschets d.d. 8-9-2022.” (p. 4)
2.6.
Partijen hebben zich in hun contacten met (ambtenaren van) de Gemeente laten bijstaan door adviseurs. Er hebben tussen deze personen meerdere gesprekken plaatsgevonden in verband met de voorgenomen bestemmingswijziging.
2.7.
In december 2022 heeft [gedaagde] de adviesrelatie beëindigd met de heer [naam 1] (hierna:
[naam 1]), die tot dan toe als zijn adviseur optrad. De achtergrond van deze beëindiging was gelegen in een conflict over de vraag of [naam 1] al dan niet tevens de belangen behartigde van de heer [naam 2] , een neef van [gedaagde] , die interesse had in het perceel van [gedaagde] .
2.8.
In januari en juli 2023 hebben adviseurs van [eiser] aan (de adviseur van) [gedaagde] aangegeven dat [eiser] van mening is dat [gedaagde] de procedure om tot bestemmingsplanwijziging te komen vertraagt en dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor schade die [eiser] als gevolg daarvan lijdt.
2.9.
Op 2 augustus 2023 heeft [gedaagde] zijn perceel verkocht aan een vennootschap die in eigendom toebehoort aan [naam 2] . Vanaf dat moment heeft [naam 2] de activiteiten met betrekking tot de beoogde bestemmingswijziging van het perceel van [gedaagde] overgenomen. De levering heeft plaatsgevonden medio september 2023. In de koopovereenkomst is bepaald dat [gedaagde] en zijn echtgenote in de woning mogen blijven wonen totdat sprake is van een onherroepelijke bestemmingswijziging.
2.10.
Vanaf omstreeks 2 augustus 2023 is [naam 1] , onder aansturing van [naam 2] , weer als adviseur gaan optreden in de contacten met de adviseur van [eiser] en met (ambtenaren van) de Gemeente.
2.11.
Op 23 augustus 2023 heeft [eiser] na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag gelegen op het perceel van [gedaagde] .
2.12.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in deze zaak was de verwachting dat het bestemmingsplan (deelplan) [adres 1] en [adres 2] door de gemeenteraad van de gemeente Kampen tijdens de raadsvergadering van 18 april 2024 (als hamerstuk) zou worden vastgesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de vermogensbenadeling van [eiser] ten gevolge van de omstandigheid dat de procedure tot indiening van het ontwerp-bestemmingsplan met betrekking tot de locaties [adres 1] en [adres 2] bij de raad van de gemeente Kampen in de periode vanaf januari 2023 tot en met tenminste augustus 2023 heeft stilgelegen;
II. verklaart voor recht dat [eiser] ten gevolge van de hiervóór onder I. verweten gedraging gedurende de aldaar genoemde periode een vertragings(rente)schade heeft gelegen van € 50.120,00 en [gedaagde] veroordeelt dat bedrag aan [eiser] te voldoen, met wettelijke rente vanaf 1 september 2023;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, de beslagkosten (ad € 1.883,11) en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. Partijen hebben zich tegenover elkaar verplicht om één gezamenlijk bestemmingsplan met betrekking tot beide Percelen in te dienen. [gedaagde] heeft deze verplichting door stil te zitten in de periode januari tot augustus 2023 volledig verzaakt. Dat heeft schade veroorzaakt voor [eiser] , die hij heeft becijferd op € 50.120,00. [gedaagde] is daarvoor op grond van toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad aansprakelijk, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan voor zover dat nodig is voor de beoordeling van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] de stelling ten grondslag dat sprake is van een afspraak tussen partijen, die meebrengt dat [gedaagde] (evenals [eiser] zelf) het bestemmingsplantraject voortvarend en zonder vertraging zou moeten doorlopen. [gedaagde] heeft dit volgens [eiser] niet gedaan door in de maanden januari tot aan augustus 2023 stil te zitten. [eiser] stelt in de eerste plaats dat [gedaagde] hierdoor in strijd heeft gehandeld met een overeenkomst tussen partijen, en als dat niet zo zou zijn in elk geval uit onrechtmatige daad jegens hem aansprakelijk is.
4.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] noch in strijd met een overeenkomst tussen partijen, noch onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe geldt het volgende.
Geen handelen in strijd met een overeenkomst
4.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen zich – mondeling – tegenover elkaar hebben verplicht om gezamenlijk te komen tot de indiening van één ontwerpbestemmingsplan met betrekking tot de Percelen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit op enig moment in december 2023 is gebeurd. De verwachting van partijen ten tijde van de mondelinge behandeling was dat het bestemmingsplan op 18 april 2024 ook daadwerkelijk door de gemeenteraad van de Gemeente zal zijn vastgesteld. Het punt is dus niet zozeer het uiteindelijke resultaat, maar de duur van het proces: [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] gedurende de maanden januari 2023 tot aan begin augustus 2023 volledig heeft stilgezeten, of in ieder geval geen zinvolle medewerking heeft verleend aan de indiening van een ontwerpbestemmingsplan. De afspraken tussen partijen zouden echter meebrengen dat [gedaagde] dat niet zomaar mocht doen. Om die reden is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die voor [eiser] het gevolg is van de vertraging die het proces gedurende die maanden januari tot augustus 2023 heeft opgelopen, aldus nog steeds [eiser] .
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] op vragen van de rechtbank onder woorden gebracht wat precies de verplichting is die hij [gedaagde] verwijt niet te zijn nagekomen. [eiser] heeft aangegeven dat [gedaagde] (evenals [eiser] ) de verplichting op zich heeft genomen om de procedure tot bestemmingswijziging te doorlopen conform het stedenbouwkundig plan zoals dat in het najaar van 2022 op tafel lag. De opinienota van 8 november 2022 (zie rechtsoverweging 2.5.) zou dat aantonen. Deze verplichting zou [gedaagde] concreet hebben geschonden door niet al in december 2022 een koopovereenkomst ten aanzien van zijn perceel te sluiten met [naam 2] , dan wel deze gestand te doen. [eiser] verwijst hiermee naar een situatie die zich voordeed in december 2022, toen [naam 2] zich tegenover [gedaagde] op het standpunt stelde dat hij (al dan niet via vertegenwoordiging door [naam 1] ) het perceel van [gedaagde] had gekocht. Die koop is toen niet geëffectueerd omdat [gedaagde] zich op het standpunt stelde dat die overeenkomst niet (rechtsgeldig) tussen hen tot stand was gekomen. In verband met dat standpunt heeft [gedaagde] in die periode eveneens de adviesrelatie met zijn toenmalige adviseur [naam 1] , die door [naam 2] werd betaald, beëindigd. De rechtbank heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling zo begrepen, dat [gedaagde] anders had moeten handelen door (a) al in december 2022 (in plaats van pas in augustus 2023) de koopovereenkomst waarvan volgens [naam 2] sprake was te sluiten dan wel gestand te doen, en (b) zijn adviseur [naam 1] ook in de periode december 2022 tot augustus 2023 aan te houden. Als [gedaagde] een en ander wel had gedaan, dan was er geen sprake geweest van de vertraging die de procedure tot bestemmingsplanwijziging in de maanden januari 2023 tot augustus 2023 heeft opgelopen, aldus [eiser] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan die meebrengt dat [gedaagde] anders had moeten handelen dan hij heeft gedaan.
Voor wat betreft de stelling van [eiser] dat [gedaagde] zich heeft verplicht om specifiek in december 2022 of januari 2023 een koopovereenkomst met [naam 2] te sluiten of gestand te doen geldt het volgende. [eiser] heeft gesteld dat de afspraken tussen partijen mondeling zijn gesloten. Hij laat echter na te onderbouwen uit welke uitlatingen of omstandigheden volgt dat [gedaagde] die, nogal specifieke, verplichting op zich heeft genomen. De meer algemene verplichting om samen tot indiening van een ontwerpplan te komen, als dat al een rechtens afdwingbare verplichting was, dwingt daar nog helemaal niet toe. Wat er dan specifiek wijst op deze verplichting blijft onduidelijk. [eiser] heeft dit dus onvoldoende onderbouwd.
Dat zelfde geldt voor de door [eiser] gestelde verplichting om de adviesrelatie met [naam 1] niet te verbreken. Daarbij geldt dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat hij in december 2022 het vertrouwen had verloren dat [naam 1] zijn belangen deugdelijk behartigde. Het moge zo zijn dat de betrokkenheid van [naam 1] een positieve invloed had op het voortvarend doorlopen van het bestemmingsplanproces, zoals in de stellingen van [eiser] besloten ligt, maar dat betekent nog niet dat [gedaagde] zich ook heeft verplicht om hem als adviseur aan te houden, laat staan in geval van een vertrouwensbreuk. Op wat voor manier [gedaagde] nu daadwerkelijk met [eiser] zou hebben afgesproken om [naam 1] ook in de maanden januari tot augustus 2023 (koste wat kost) aan te houden, of uit welke omstandigheden dat blijkt, heeft [eiser] in het geheel niet duidelijk gemaakt.
Zowel voor wat betreft de gestelde verplichting om de overeenkomst met [naam 2] te sluiten, als het aanhouden van [naam 1] geldt dat de passages uit de opinienota waarnaar [eiser] in dit verband verwijst – zie rechtsoverweging 2.5. hiervóór – zonder meer onvoldoende indicatie geven voor het bestaan van deze verstrekkende verplichtingen waar [eiser] zich in deze procedure op beroept.
4.6.
Voor zover [eiser] zich baseert op de meer algemene stelling dat [gedaagde] zich onvoldoende heeft ingespannen om tot een tijdige indiening van een ontwerpplan te komen, geldt dat de rechtbank hem ook daarin niet volgt. [gedaagde] heeft er immers onbetwist op gewezen dat de advocaten van [gedaagde] vanaf januari 2023, en doorlopend in de daaropvolgende maanden, verschillende contacten hebben gehad met de adviseurs van [eiser] en de betrokken ambtenaren van de Gemeente, zoals blijkt uit de producties 2 tot en met 12 van de conclusie van antwoord. Ook in zoverre is van stilzitten of tegenwerken van de kant van [gedaagde] geen sprake.
Geen onrechtmatig handelen
4.7.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [gedaagde] niet op grond van een contractuele rechtsverhouding verplicht was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het “volledig stilzitten” van [gedaagde] (vgl. dagvaarding, nr. 10) meebrengt dat [gedaagde] ook dan tegenover hem aansprakelijk is, maar dan op grond van onrechtmatige daad. [gedaagde] was immers gehouden rekening te houden met de kenbare en gerechtvaardigde belangen van [eiser] , hetgeen [gedaagde] in de periode januari tot augustus 2023 niet zou hebben gedaan, aldus [eiser] .
4.8.
De rechtbank heeft hiervóór – zie rechtsoverweging 4.6. – geoordeeld dat [gedaagde] in de periode januari tot augustus 2023 niet heeft stilgezeten, maar dat zijn adviseurs in die periode verschillende contacten hebben onderhouden in het kader van het traject om te komen tot de indiening van een ontwerpbestemmingsplan. Alleen al om die reden gaat het standpunt van [eiser] , dat gebaseerd is op de stelling dat [gedaagde] volledig heeft stilgezeten, niet op.
4.9.
Het standpunt van [eiser] , dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, gaat ook in verband met het volgende niet op. Hiervóór is geoordeeld dat [gedaagde] niet op grond van een overeenkomst met [eiser] verplicht was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank stelt voorop dat het [gedaagde] dus vrij stond om ervoor te kiezen om in december 2022 of daarna de relatie met zijn adviseur [naam 1] al dan niet te continueren. Het stond [gedaagde] eveneens vrij om zich op het standpunt te stellen dat hij niet eerder een overeenkomst met [naam 2] had gesloten en dus ook niet tegenover [eiser] verplicht was die – door hem niet erkende – overeenkomst gestand te doen. Dit zou onder omstandigheden anders kunnen zijn, bijvoorbeeld in geval zou komen vast te staan dat het handelen van [gedaagde] (vooral) bedoeld was om een onredelijke vertraging of belemmering van het bestemmingswijzigingsproces te veroorzaken. Of het handelen van [gedaagde] anderszins het doel had om [eiser] te schaden. Dat daarvan sprake is heeft [eiser] echter niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. De feiten en omstandigheden waarop [eiser] in dit verband een beroep doet brengen dat niet mee.
4.10.
De conclusie is dat hetgeen [eiser] in dit verband naar voren heeft gebracht onvoldoende is voor het oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat [gedaagde] niet tegenover [eiser] aansprakelijk is. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.907,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.907,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.